We hebben de hele middag met de handen omhoog gestaan

Wij woonden achter steenfabriek “PAIS” in Renkum, in een woonhuis. Voordat we evacueerden zijn we nog drie weken bij de Rijn gebleven. Eerst bij de Rijnkant, maar ze begonnen zo te schieten, toen zijn we naar de steenfabriek gegaan. We hebben in die kamertjes gewoond, het stof lag zo dik hoog. We dachten dat het maar effetjes was, we zaten veilig in de oven. Mijn vader en moeder, mijn zuster en mijn broers. Mijn oudste broer zat in Duitsland. Wij waren met zijn zessen. Verder waren er de buren met acht kinderen en nog twee schippers en de heer van de fabriek met de secretaresse, die zaten allemaal in de oven.

Toen hebben ze die soldaat doodgeschoten voor onze ogen

Veel mensen haalden een parachute, wij wilden ook graag een parachute hebben, het liefst een oranje.
Op een vrijdagmiddag, ook een zonnige dag, kwamen er in één keer twee parachutisten door de lucht, eentje kwam in de Rijn terecht met een oranje parachute. De andere kwam aan overkant van de Rijn terecht. Wij allemaal kijken, de buren en zo. Toen kwamen er Duitsers aan. De heer van de fabriek, die wou die soldaat nog redden, ging met een boot en een schipper, het water op. Hij moest terug komen. Toen hebben ze die soldaat doodgeschoten voor onze ogen. Wij moesten allemaal met de handen omhoog staan, de hele middag, met de geweren op ons gericht. Kinderen ook, zelfs een meisje van een jaar of zes. Ze dachten dat wij die andere parachutist verstopt hadden. Maar die was aan de veilige kant bij de Engelsen. Om half zes mochten we naar binnen, we waren allemaal heel erg overstuur. Mijn vader en moeder zaten te huilen van de spanning. Het was op dezelfde dag dat die Lancaster gecrasht is. Vorig jaar (2013) is die Lancaster gevonden in Zelhem, toen kwam alles weer boven. Ik zou wel eens willen weten of die piloot in Rhenen is begraven. Ja, het was een complete moord, je kunt hem toch krijgsgevangen maken. Er gebeurde zulke rare dingen, dat je er geen woorden voor hebt. Ik heb mijn eigen broertje zien verdrinken in 1942, mijn zusje verdronk in 1943, Dat blijft op je ziel zitten.
Hadden jullie te eten? Ons huis stond er nog en mijn vader verbouwde groente, we hadden van alles. Op een gegeven moment was er een koe aangeschoten. Die hebben de Duitsers geslacht en wij kregen ook een stuk ervan, echt hoor.

Af en toe ruik ik nog die rare geur, van de jas van die soldaat

We zijn eigenlijk door toedoen van een Duitse soldaat weggegaan. De Engelsen begonnen met fosfor te gooien. Toen kwam er een Duitse soldaat, wij liepen buiten de steenfabriek van Renkum. Hij gooide ons op de grond, mijn broer en ik en hij ging bovenop ons liggen. We zagen dat rare vuur, heel gek. Hij heeft ons naar huis gebracht en tegen mijn vader gezegd, jullie moeten hier weg, het is hier levensgevaarlijk. Af en toe ruik ik nog die rare geur van de jas van die soldaat, dat zweet.

Hier stond de steenfabriek "PAIS" in Renkum

Toen zijn we gevlucht, met een Rode Kruisvlag van het sanatorium, op een platte kar en wat beddengoed en dekens. Met ervoor “Nellie” zo’n Belgisch paard van de steenfabriek.Mijn vader was toevallig thuis met de evacuatie, hij was met verlof en is niet teruggegaan. De burgemeester van Renkum heeft hem dood verklaard. Hij was verongelukt. Mijn vader was machinist, maar hij kon van alles; hij was boer en smid. Hij maakte een sleetje, een poppenwagen van het hout waar de stenen op hadden gelegen. Mijn vader heeft twee muren gemaakt voor de opening van de oven, dat was tegen de kogels.

We evacueerden via Ede naar Wijk bij Duurstede, daar kwam mijn vader vandaan. We werden beschoten door vliegtuigen, ik ben gewond geraakt door een granaatscherfje.
Onderweg zag ik nog een parachutist hangen aan de kerktoren, ik zie hem nog zo hangen, dood, hij bewoog niet. Ja, ik heb heel veel dode mensen gezien, mijn broer en ik liepen langs de Lek, daar vonden we twee soldaten met kettingen aan elkaar gebonden.
We waren een paar dagen in Wijk bij Duurstede toen kwamen de Duitsers Nellie ophalen. ’s Nachts word ik wakker, ik hoorde paardenhoeven. “ Pa, er komt een paard aan”. “Dat kan niet” zei pa. Nellie was los gebroken en kwam weer hinnikend naar ons toe. De andere dag hebben ze hem weer opgehaald.
Mijn broer en ik hebben in Renkum ook Engelse soldaten gezien, ze gingen de Rijn over. We mochten ’s avonds eigenlijk niet naar buiten, we lagen op onze buik in het gras. We zagen soldaten aankomen van de Oranjelaan bij het sanatorium, ze staken de weg over bij de boerderij van, van de Kamp. Ze gingen de Rijn over. We hoorden de riemen niet plonsen er zaten vodden omheen. Wij zijn 4 weken langer in Renkum gebleven, dan de andere mensen.

Ik zou een groen uitgeslagen stukje brood nog opeten

We hebben negen maanden in die steenoven in Wijk bij Duurstede gezeten. Er lag hele dikke laag stof, weinig eten, water halen bij de buren en slapen in één bed. Mijn vader, moeder, mijn zus 18 jr, twee broers en ik. Op stro waarop grijze paardendekens lagen.
Mijn vader hing een bordje op DIFTERITIS, daar waren de Duitsers als de dood voor.
Er werd minder geschoten, dan in Renkum, maar er werden wel Razzia’s gehouden. Mijn vader ging een keer naar de stad, naar zijn zuster. Toen kwam er bericht; er zijn Razzia’s in Wijk.
Mijn broer was 14 jaar, die konden ze niet sturen, mijn zus van 18, om een andere reden niet. Dus ik op pad mijn vader zoeken. Ik zag overal soldaten lopen. Onderweg, kom ik een oude zwerver tegen; haar om de kop, hoed op, bult op de rug, grote stok in de hand. Hij zei: “Hoi”.
Ik liep er met een grote boog omheen, ik was pas 12. Kom ik bij mijn tante, “Is Papa hier”. “Nee, die moet je tegen gekomen zijn”. Ik zei: “ ’k zag alleen soldaten”. Ik nog een poosje in Wijk rondgelopen. Ik zag dat er mensen opgehaald werden, ik keek of mijn vader erbij was. Terug naar huis en wie zit daar binnen? Mijn vader: “Kun je, je vader niet fatsoenlijk gedag zeggen. Ik zeg: “Ik heb je niet gezien”. Hij haalt de stok tevoorschijn en zegt: “ Deerntje, ik kon niks zeggen, ze liepen er allemaal te loeren”. Ik heb het nog vaak moeten horen, later als ik hem tegen kwam in het dorp, zei hij: “Ik ben je vader hoor”.

Ik haalde een keer, een piepertje eruit, dat zag mijn tante

Ik ging niet naar school in Wijk, maar ik zie me nog lopen langs de boeren door de natte sneeuw.
We hebben vreselijk honger geleden. Ik kreeg bij de ene boer wat meelpap, bij een andere, een snee brood, daar moest ik de hele dag mee doen. Tussen de middag moest ik bij een boer een bordje eten halen voor mijn vader en moeder. Ik haalde een keer, een piepertje eruit, dat zag mijn tante. Ze zei tegen mijn vader: “Je mag je dochter wel in de gaten houden, ze eet jullie eten op. Ik heb altijd een hekel aan die tante gehad, ze zat spek te eten op de trap.’s Nachts dacht ik weleens, ik zou een stukje brood, dat groen was uitgeslagen nog opeten.

BEVRIJD, WE ZIJN BEVRIJD, maar nog vijf jaar in het locomotiefhuisje

Ik ging even een vuurtje halen bij de buren, toen hoorde ik dat we bevrijd waren. Ze zeiden, je hoeft niet meer bang te zijn, we zijn bevrijd. Ik terug met een rotgang. WE ZIJN BEVRIJD, WE ZIJN BEVRIJD! Mijn vader zei: “Je houdt me voor de gek zeker”. We zijn bevrijd man en ik gooide het vuur in de kachel. We moesten wachten, totdat we terug konden. We hadden al gehoord, dat ze op oudejaarsdag ons huis in de lucht hadden laten vliegen.
Op 3 juli zijn we terug gegaan. We hebben een week in de steenoven gewoond. Ja, ’t was zo mooi, die Duitsers hadden er ook in gezeten. Zij hadden prachtige dure kleden en schilderijen gehaald in Hotel Wageningen Belmonte, die hadden ze er neergelegd. Ja, later kwamen ze die schilderijen ophalen. Mijn vader zei: “Beter arm, dan die gestolen rotzooi, die hoef ik niet”. Mijn vader heeft in het locomotiefhuisje twee kamertjes gemaakt. Een woonkeuken en in de andere hebben we met zijn allen geslapen. Het toilet in het schuurtje. Daar hebben we vijf jaar gewoond. We moesten naar de HARK, want we hadden niks. Mijn vader noemde dat Hulp Aan Rijke Kennissen. Want die genoeg hadden mochten eerst uitzoeken, de anderen wat er over bleef. Bij ons oude huis heb ik nog een braadpannetje gevonden, ik gebruik het nog steeds, zo’n gietijzeren.
Eindelijk in 1950 kregen we een bungalowhuis, ook op de steenfabriek.
Mijn vader werkte daar nog. Ja, het was een goeie tijd voor de steenfabriek, hoor.
Als er een bui regen kwam, zondags of zo, dan moesten kinderen die stenen overeind zetten, de paden waren smal, daar konden grote mensen niet tussen.
Ik ben in september weer naar school gegaan. We zaten met zijn drieën in de bank. Er was nog maar één school, die een beetje intact was. ’s Morgens gingen de katholieke kinderen, ’s middags de protestanten. Veertig jaar later, op een rommelmarkt in Ede, zag ik een boekje over Renkum staan. Kijk nou, die schoolfoto van mij, eindelijk terug. Ik vroeg de kleinkinderen: “Zoek oma eens op”. “ Is dat één klas”, “ja, 42 kinderen”.
Er was een soort fort, daar waren veel Duitsers en SS’ers, ze schoten naar de Engelsen aan de overkant.

 

Schuurtje Mw.Peters-Gosen kleinIk heb nog een schuurtje, daar zitten de kogelgaten in, het heeft bij de Rijn gestaan. Wij mochten dat meenemen naar Ede, het staat er al 50 jaar.

Boerderij van de Kamp met kleiput

Boerderij van de Kamp met kleiput

 

 

 

 

 

 

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum.

Nicht schiessen

Margje Palmers is bijna 95 jaar en dat zij nog alles weet over Arnhem en vooral de oorlogsjaren mag je best bijzonder noemen. Hoewel in Oeffelt (Brabant) geboren, kwam Margje met haar ouders en haar jongere zusje naar Arnhem  toen zij vijf jaar oud was. Niet geboren maar wel getogen Arnhemse dus. Haar vader werkte bij de Spoorwegen en moest in Arnhem aan de slag.
Na eerst in het westelijke deel van de stad gewoond te hebben, kwam de familie Palmers uiteindelijk terecht in een groot huis aan de Utrechtsestraat waar nu de Hulkenstein-flat staat en dat uitzicht bood op de Wilhelminastraat. Ook haar oma was huisgenoot. Zij had een lichte beroerte gehad en had wat zorg nodig.

zij is daar de dans ontsprongen door de vrije dag

Margje kwam voor de oorlog in de verpleging terecht toen zij een jaar of achttien was en de naaikamer van het psychiatrisch ziekenhuis in Wolfheze haar voorlopige werkplek werd. Je kunt nu wel zeggen dat zij daar toen de dans ontsprongen is door de vrije dag, die zij op het moment van de bombardementen en de landingen van 17 september, thuis door te brengen.

Het is wonderlijk dat de telefoons ondanks alle strijdgewoel nog normaal werkte

Toen Margje terug kwam van haar bezoek aan de kerk stelde moeder voor de kelder bij de buren maar op te zoeken, want er werd zo hevig geschoten dat ook een muur van het huis het had begeven. Vlak ervoor kwam een gewonde Duitse officier nog om hulp vragen.
“Nicht schiessen”, zei moeder nog.
Moeder wilde de man niet in de kelder hebben en verwees hem naar een slaapkamer waar hij een paar dagen heeft doorgebracht. Dinsdags kwamen Engelse soldaten en die hebben hem meegenomen.
Margje ’s moeder heeft nog een tijdje de wijkzuster geholpen met het bedienen van de telefoon in het wijkgebouwtje. Het is wonderlijk dat de telefoons ondanks alle strijdgewoel nog normaal werkte.
Omdat fietsen op houten banden naar Wolfheze vrijwel ondoenlijk was, belde de huismeesteres Margje op om te zeggen, dat zij beter thuis kon blijven omdat er behoorlijk geschoten werd in de omgeving.
Er zaten veel onderduikers in het ziekenhuis weet zij nog en ook dat de huismeesteres de zaak goed voor elkaar had. Omdat het ziekenhuis zijn eigen groentevoorziening had, was er geen gebrek een voedsel.
De, tegenover het ouderlijk huis liggende, wijk Lombok is deel geweest van veel strijd. Zowel Duitsers als Engelsen bezetten om beurten de huizen en van een werkelijke bevrijding kon je nog niet spreken.

De Duitse razzia kreeg nul op het rekest

Margje Palmers weet nog dat zij probeerde de Oranjebrug over te komen om in de wijk Heijenoord wat melk te halen bij de boer, maar onverrichter zaken het huis weer moest opzoeken. Het was te gevaarlijk.
Zij vertelt dat een Engelse chirurg en een Duitse collega elkaar ontmoetten in café Schoonoord in Oosterbeek en dat ze besloten dat ze beter samen het St. Elisabeth ziekenhuis konden werken.

Neem maar een kruiwagen mee”, zei ze

Ongeveer een week later moest het huis worden verlaten en werd gekozen voor Apeldoorn. Het is onduidelijk waarom door vader Palmers Apeldoorn werd gekozen. Het gezin van vier personen begaf zich op pad met zoveel mogelijk bagage en voegden zich bij de duizenden die dezelfde richting hadden gekozen. Vlakbij Paleis het Loo werd onderdak gevonden voor de komende zes weken. De gastvrouw aldaar zei tegen moeder dat er genoeg fruit gehaald kon worden van de Kroon Domeinen rondom het Paleis.
“Neem maar een kruiwagen mee”, zei ze. Op enig moment zijn we op fietsen van onze gastvrouw naar Arnhem gefietst om te zien of we nog in ons huis konden komen. Op de hoek van de Heijenoordseweg werden wij tegengehouden door Duitsers, die ons waarschuwden voor beschietingen vanuit de Betuwe.
We zijn op eigen risico doorgereden en vonden ons huis leeggeroofd en beschadigd terug. Het stelen is niet alleen door Duitsers gebeurd, want volgens Margje konden de Nederlanders er ook wat van.
Later gingen ze vanuit Apeldoorn richting Heerde en uiteindelijk Hattem waar de familie in een school terecht kwam. In het stro werden de eerste luizen werden opgedaan. Margje weet nog dat zij daar een appel kregen. “Gek hè, dat je dat nog weet”. Veel van dat soort kleine details blijven vaak in je geheugen hangen.
De tocht werd voortgezet naar Zwolle waar zij werden opgevangen in de Ambachtschool.
Na de nacht daar te hebben doorgebracht, werd de volgende dag de voettocht vervolgd richting Meppel.
Van daar uit heeft moeder Palmers telefonisch contact gezocht met een nicht van haar die in Oldemarkt woonde. Die hebben ons in Meppel opgehaald met paard en wagen. Geen geringe afstand. In hun boerderij zaten nog eens twintig mensen, evacués uit Scheveningen. Ook waren er onderduikers in huis die achter de paardenstal sliepen. Het was zo knap opgesteld dat het niet te ontdekken was.
Een onverwachte Duitse razzia op Kerstavond kreeg nul op het rekest. Ze bleken onvindbaar.

De Scheveningers aten bloembollen

Margje Palmers weet nog dat die evacués uit Scheveningen vertelden, dat zij bloembollen hadden moeten eten. Er was niets anders meer.
De luizen, die wij hadden opgedaan tijdens de laatste ‘schoolse’ overnachtingen in het stro, werden met behulp van de drogisterij, die tegenover de boerderij was gevestigd, weggespoeld.
“Over het geheel genomen hadden we het daar goed en zijn er tot het eind van de oorlog gebleven”, zei Margje Palmers.

En zo nam het leven weer zijn gang zij het moeizaam, maar gedreven

Via het Rode Kruis kreeg Margje bericht dat ze naar het psychiatrisch ziekenhuis in Ermelo moest komen. Met een vrachtwagen vol met koeienhuiden, die bestemd waren voor een schoenenfabriek in Waalwijk, kon zij meerijden naar Ermelo. Daar trof zij haar oude huismeesteres uit Wolfheze. “Kind”, zei deze, “we kunnen hier niets doen, we moeten terug naar Wolfheze”. Dat kon nog niet en het was tegen de wens van de directeur. Een tijdje later kwam een vrachtauto van een wasserij uit Loenen naar het ziekenhuis in Ermelo. Margje kende die mensen nog van toen zij nog in de Drie Gasthuizen in Arnhem werkte en kon met de vrachtauto meerijden terug naar Arnhem. Haar ouders waren al met een ander vervoer terug naar huis gekomen en troffen bij thuiskomst een geweldige ravage aan. Moeder moest in de tuin op een tafeltje eten koken, want het fornuis was weg.
Na een oproep van het ziekenhuis in Wolfheze, is Margje er lopend naar toe gegaan. Margje’s moeder bracht haar weg om mee te helpen de boel weer op te bouwen.
En zo nam het leven weer zijn gang zij het moeizaam, maar gedreven.

Tijdens het vuurgevecht bakkersmeel halen

Het gezin van bakker Stam is twee keer geëvacueerd geweest. Sam Stam (1931) vertelt: In 1940  zaten we met zes gezinnen in de grote schuur van Jurriens, elk gezin had zijn afdeling met stro. Er werd gekookt in zo’n grote pot, waar ze varkensvoer in kookten. Toen moesten we eten, we hadden geen vorken of messen. Er werden takjes van de doornenheg afgesneden, die werden aangepunt en daarmee werd gegeten. Toen we de tweede keer moesten evacueren in 1944 was het eerste wat ik deed; de bestekbak in de bakfiets laden.
Bij thuiskomst na de eerste evacuatie. Een puinhoop in de bakkerij, de deegmachine, was helemaal overgestroomd, het ovenbrood zat nog in de bussen.

’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen

17 september 1944 was de luchtlanding en op 1 oktober moesten we weg. Eerst was er dat bombardement in Wolfheze en Ede bij het station, een hele hoop werd platgegooid. We hebben de parachutisten zien landen. Diezelfde namiddag kwamen die Engelsen vanuit Heelsum naar Renkum, richting steenoven. Een prachtig gezicht voor ons jongens, met machinegeweren en jeeps. ’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen, we dachten, we zijn helemaal bevrijd.
Naar bed gegaan en de volgende morgen zaten we rondom in de Duitsers. Waar wij woonden, dicht bij de steenfabriek, daar schoten ze op elkaar. Op de schoolweg twee SS’ers op een motorfiets, die werden van de motor afgeschoten, die ene lag dood op de weg. Die andere heb bij mijn vader lopen schooien om gewone kleren, hij wou weg hè. We zaten dus veertien dagen tussen geweervuur. We bakten toen gewoon brood. Er werd meel gehaald bij de molen van Roseboom. Ik ging met mijn vader over de Groeneweg naar de molen.

Sam met bakkersfiets

Sam met bakkersfiets

We hadden in de bakfiets 7 zakken bloem en bij het katholieke kerkgebouw, daar zaten Engelsen in de bosjes en waar wij woonden zaten de Duitsers, er werd over en weer geschoten. Toen hebben we de bakfiets laten staan en zijn we bij van de Aa in de kelder gegaan, daar hebben we anderhalf uur gezeten. Toen ben ik achter die huizen heen, tussen die Duitsers door naar huis gegaan om tegen mijn moeder te zeggen dat we in de kelder van van de Aa zaten. Later gingen we kijken bij de bakfiets, toen werd er toch nog één van die moffen geraakt. Wat hebben ze toen gedaan, het meel uit de bakfiets gegooid en er een gewonde mee weggebracht.

  De mensen  uit de buurt kwamen met een kachel, een tafel en stoelen

We moesten weg uit Renkum, daar ging de hele stoet met van alles en nog wat. Ik reed met de bakkersfiets, we moesten richting Hartenseweg en via een weggetje naar de Bennekomseweg tot Geels in Bennekom. Daar kregen we wat te eten en verder moesten we, naar Ederveen.
Daar zijn we bij ene Koudijs op de Poelweg terecht gekomen, daar zaten al mensen uit Huissen, in de koestal. Wij gezin met negen kinderen mochten in het bakhuisje, we moesten slapen boven de koeien. Na een week of vier moesten we weg, want de mensen zaten teveel opgepropt. De bakkersfiets met een touw achter de boerenwagen via Zeist, Utrecht naar Maarssen. In een school in Maarssen werden we ingedeeld, we kregen een huis op de Burgemeester Eggingstraat 38. Een huis van een Duitser of een NSB’er, die em gesmeerd was. In dat huis was niks, helemaal leeg. We zaten er een uurtje of zo, toen kwam er een boerenwagen met balen stro, die werden naar de slaapkamers gesleept. Op een gegeven moment kwamen de mensen uit de buurt met een kachel, een tafel en stoelen. ’s Avonds hadden we bloemen voor de ramen met gordijnen ervoor. Iedereen sleepte met van alles. Daar hebben we ingezeten tot januari, de Hongerwinter meegemaakt. We kregen eten van de gaarkeuken; rode en witte bieten met water, je viel vreselijk af.

Waar is de marmot van Piet?

We gingen de boer op, Piet en ik samen met twee jongens van de overburen, ook een groot gezin. We gingen schooien: een suikerbiet of een half litertje melk of weet ik wat. Soms ging Marie en een dochter van de familie Bos ook mee. Dan hadden we een bietje spullen (etenswaar) en ’s avonds werd dat op straat verdeeld. Er werd niet gezegd, ik had die suikerbiet nee, desnoods werd hij doormidden gedeeld.
Mijn broer Piet had een marmot, die was opeens weg, alles afgezocht, nergens die marmot. Die jongen had het er erg slecht mee.
Na de bevrijding verteld mijn moeder aan haar zus Metje wat we allemaal meegemaakt hebben. We hebben het zo slecht gehad met eten, ’t was heel verschrikkelijk. Eten van de gaarkeuken. Een bietje schooien langs de boeren op. Als ik je nu vertel zei ze: “Het lijkt nergens op, ik heb de marmot geslacht en ik heb er soep van gekookt.

We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man

Januari 1945
De familie Stam; vader, moeder en negen kinderen zijn na een verblijf in Ederveen en in Maarssen, gedwongen door de honger naar het noorden vertrokken.
De oudste zoon Sam (13 jr) vertelt: Broer Wim werd steeds slechter, het was al een tenger ventje. Op een dag kregen we vergunning om met een Duitse Rode Kruis trein naar Groningen te gaan, ik dacht naar familie. We werden eerst gekeurd. De dokter die bij ons kwam zei: “Jullie mogen niet weg met die jongen, die komt te overlijden”. Wim praatte zelfs niet meer. Mijn vader en moeder besloten toch te gaan. We hebben hem dik ingepakt, op de klep van de bakkersfiets gelegd en zo zijn we naar Houten gegaan. Vandaar vertrok de trein. We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man. De oude mensen in de rondte en het kroost zat ertussenin. Er stond een ton, daar kon je je behoefte doen. We vertrokken ’s avonds, de volgende morgen om een uur of vijf stopte de trein, we dachten, we zijn in Groningen. We stonden in Zwolle en moesten eruit. Naast het station was de Ambachtsschool. In die lokalen kregen we “goed” te eten; bruine bonen en kapucijners met spekvet; mensen die helemaal ondervoed waren. Binnen de kortste keren stond iedereen voor de rij toiletten en pisbakken van de school.
’s Middags moest iedereen weer de trein in, richting het noorden. Na de oorlog gingen we veel naar Friesland, dan zag ik op het perron in Leeuwarden altijd de kraan, die ik had beet gehad, met mijn broek naar beneden. Zelfs tussen de rails deden de mensen hun behoefte.
We gingen naar de Graanbeurs en vandaar naar de Harmonie; een hotel, daar kregen we te eten. We mochten Friesland niet in, we moesten eerst gekeurd worden. We moesten naar een school, daar kreeg je een krat om je boven en onder kleren in te doen. In het volgende lokaal stonden wasteilen, oh nee, eerst nog je haren eraf, want bij zus Marie hadden ze een kleerluis gevonden. We werden ontsmet en gewassen. Volgende lokaal zat je met een handdoek om, te wachten op je kleren, die waren naar de stomerij. Kort erop zijn we met een boot naar Dokkum getransporteerd. In Dokkum stond een rijtuig voor ons gezin, we kwamen terecht in Hantum.

Wat waren er veel en wat waren ze kaal, die van bakker Stam

We kwamen na twee dagen reizen dus met vader, moeder en negen kinderen in Hantum Friesland aan. In het verenigingsgebouw bij de kerk, daar praatte iedereen Fries. Er werd bedisseld wat er ging gebeuren, toen bleek dat ons gezin helemaal uit elkaar werd getrokken. Mijn moeder met Rudi, toen een half jaar oud bij de bakker. Mijn vader bij de molenaar. Mijn zus bij de smid, een andere zus bij een andere smid. We kwamen in drie dorpen terecht, nu ja, acht boerderijen of zo. Marie en Mien zaten in Hantumhuizen. Ik was bij een Herenboer in Hantumerútbuorren.

We werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld !

Boerderij  Terpstra Sam Stam020 (800x533)

Ik heb de mooiste tijd van mijn leven gehad. Ik hoefde niet naar school van de boer. Er was nog een jongen geëvacueerd; Frans uit Utrecht, even oud als ik. Je mocht paard rijden, ik ging met boerenwagens mee. Die boer had een stuk of vier knechten. We hadden van alles te eten, we werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld ! Het enige wat we moesten doen was aardappels schillen, nu dat was zo klaar, aardappels genoeg we sneden vierkante blokken.

Vluchtoord inschrijving Terpstra Sam Stam022 Ik heb nog mijn naam in een steen gesneden met een aardappelmesje. We moesten wel Fries praten, ik weet nog goed de eerste keer toen ze riepen: “Doe must ieten”. Frans en ik; wat roepen ze, geen idee, dus geen eten. Of we mosten een bree halen een haelenjien, ik dacht een halve, ’t is maar net hoe je het begrijpt.
Kunt U nog Fries? Wel verstaan, praten niet, maar mijn zusje Koos, toentertijd 5 jaar, kon geen Hollands meer.

Sam Stam schoolfoto026

 

 

 

KRO’s adres onbekend 2013

Voor een jaar terug was er een oproep bij KRO’s Adres onbekend en TV Gelderland: Pieter Wietze Terpstra zoekt de familie Stam die in Hantum geëvacueerd zijn geweest.
Het kwam mooi uit we waren net van plan een film te maken van de plaatsen waar we geweest waren tijdens de evacuatie. Deze man was een kleinzoon van de boer waar ik geweest was. Hij had na het overlijden van zijn vader ( de molenaar) papieren gevonden van de reünie in 1985 van de familie Stam. Stam 80 jarige verjaardag001Wij vierden de 80ste verjaardag van mijn moeder met een uitstapje naar o.a. Het cafeetje in Hantum. We hadden de mensen waar we geëvacueerd waren ook uitgenodigd.
Wij waren met 65 man, hartstikke leuk. We haalden de voorpagina van de Dokkumerkrant.
En de banden werden vorig jaar weer aangehaald, we hebben veel contact.

Stam 80 jaar tekening002

 De vleugel stond onder de morellenstruiken

Met een vrachtwagen gingen we terug naar Renkum, op de verjaardag van Prins Bernhard 29 juni 1945. Mijn vader moest eerst een vergunning halen, het was nog gevaarlijk, veel munitie, veel oorlogsschade. Hij fietste de 200 km naar Renkum met een kennis, die in Ternaard was geëvacueerd.
Op die vrachtwagen gingen we met ons hele gezin, met alles wat we meekregen van de mensen waar we in huis geweest waren. Ze hebben mij met een boerenkar naar Hantum gebracht, ik had zelfs een hele partij naaidozen meegekregen.
Het eerste wat ik zag bij thuiskomst was mijn vleugel, onder de morellenstruiken, met grote scherfgaten erin. Ik had op mijn verjaardag 23 augustus een tweedehands vleugel gekregen, mijn vader kwam uit een muzikale familie. Ik moest ook op pianoles, bij Wout van de Born, ik vond er niks aan, nu daar was ik mooi van af nu.
Het dak had een voltreffer gehad in het achterste gedeelte en de ramen allemaal kapot.
De Duitsers hadden in ons huis gezeten. In één kamer zat de Ortskommandant. De luiken in de bakkerij waren dichtgespijkerd, daar hadden ook nog Renkummers gevangen gezeten. Het hele huis stond vol divans, daar overnachtten ze en verzorgden ze gewonden.
We hadden achter het huis een aanbouw, daar zat een varkenshok, daar werd volop geslacht. In de garage stonden biervaten met bloed. In de keuken was een luik naar de bakkerijkelder, daarin was van alles gedumpt; groenteafval, botten, maar ook goederen van onszelf, de kelder zat helemaal vol en stinken! Dus wij moesten alles opruimen. Alles werd op het trottoir gekruid, alles werd er neer gekieperd, dat werd afgevoerd met paard en wagens naar het stort achter Van Gelder aan de Bokkedijk.
We gingen later ook nog wel terug op vakantie op de fiets. En een keer met mijn vader met de trein. Voor alle mensen waar we geweest waren een rieten mandje met meikersen uit Ochten, want die hadden ze in Friesland niet.

Woonhuis Bakkerij Stam Renkum

Woonhuis Bakkerij Stam Renkum

Ik ben na de bevrijding niet meer naar school gegaan, ik was liever in de bakkerij. De bovenmeester kwam wel steeds vragen wanneer ga je weer naar school, ik zei dan de eerste van de volgende maand, maar ik ging nooit.
Mijn vader stierf in 1951 en ik werd bakker. ’s Avonds volgde ik cursussen in Wageningen banketbakker en zo. Toen ik 26 was zei ik tegen mijn moeder, nu is de volgende aan de beurt.

Sam Stam aug 2014

Sam Stam aug 2014

 

Gebed bij luchtalarm

Ik ben Jettie de Pont; woon in de Bakkerstraat nr. 7 in Arnhem met mijn ouders en vier broers tussen 12 en 20 jaar. Zelf ben ik in januari 1944 8 jaar geworden.

Henk, de oudste broer is al ondergedoken in Westervoort bij een boer, een klant van mijn vader. Wij hebben een schoenwinkel (Bernard de Pont, Bakkerstraat 7). Laten we zeggen, het is 1 september, we gaan weer naar school, derde klas op de Agnesschool [1] aan de voet van wat nu de John Frostbrug heet. Er is al geregeld luchtalarm. Dan moeten we allemaal vlug in de hal samenkomen bij een groot heilig hartbeeld en dan gaan we bidden. Mijn vriendin Anneke kent het gebed nu nog van buiten, zonder haperen.

Gebed bij luchtalarm

Oh Maria, al uw kleintjes
komen heden voor uw troon
En zij vragen om de vrede
aan U en Uw lieve Zoon
Heel de wereld is zo droevig
Het verdriet van mensen is zo groot
Moeder, Koningin van vrede
Help de mensen uit de nood
Wil toch aan uw kindje vragen
Dat hij luistert naar ’t gebed
Van zijn kleine lievelingen
Dat hij toch de wereld redt
Oh Maria, Koninginne
Vredes Koninginne teer
Bid vandaag voor al uw kleintjes
Geef de wereld vrede Heer
Amen.

Vlak voor 17 september gingen we niet meer naar school. Het begon al behoorlijk te spoken. Mijn vader (47 jaar) – en ik bewonder dat nog steeds – nam mij wel eens mee, drie hoog in ons huis, naar de ‘meidenkamertjes’. Daar liet hij me zien hoe de moffen vanaf de Eusebiuskerk schoten naar de Engelsen in/op de Walburgkerk. Tegen de tijd dat de kogels om je oren vlogen, gingen we gauw weer naar beneden. Ik was niet bang (of werd niet bang gemaakt). Toen op 17 september alles in brand stond, ook de kazerne op het Gele Rijdersplein (heb ik gezien), zette mijn vader de winkeldeur open en een aantal gillende, huilende mensen uit de brandende straten rondom de Eusebiuskerk hebben toen in onze winkel geslapen.

St. Agnesschool 1944 vlak bij DE BRUG

St. Agnesschool 1944 vlak bij DE BRUG

 

[1] Katholieke school onder leiding van de Zusters van Liefde van Insula Dei (a.k.a. ‘Krengen van Barmhartigheid’)

 

Ik vond een prachtig ding; het was legergroen, eivormig, met gegroefde ruitjes

De volgende dag moesten we allemaal evacueren; mijn vader wilde niet weg, maar als je niet ging, pakten ze je op en zat je zo in Duitsland om voor de moffen te werken. Er was dus niets te willen! Eerste adres: Zypendaalseweg bij een klant. Daar logeerden we hooguit een of twee dagen. Ik had heel veel luizen. Ze liepen zelfs over m’n armen. Dat werd slapen met in petroleum gedrenkte lappen om je hoofd, daarna luizen kammen en neten knappen, nog dagenlang.
Tweede adres: Hoogkamp, aan het eind van de Bakenbergseweg met afweergeschut als direct uitzicht en nog onze kant op ook. Daar bleven we ook kort, misschien maar één dag. Toen naar Schaarsbergen in een mooie villa op zolder. Vader ging overdag de bossen in met een paar van z’n jongens om, zoals ze dat noemden, te ‘organisieren’. Dan gingen ze spullen zoeken van de luchtlandingen zoals mooie grote granaathulzen, een grote doos met nieuwe Engelse ansichtkaarten, ‘boetseerklei’, drank en parachutes, maar ook boobytraps!
Eén keer mocht ik mee en ik vond een prachtig ding; het was legergroen, eivormig, met gegroefde ruitjes en een ring met een touwtje eraan. Ik droeg het aan het ringetje en liet het aan mijn vader zien. Die vloog op me af, greep het uit mijn handen en gooide het heel ver weg. Pffff, dat was dus een handgranaat. Bijna dood dus. Ik werd naar huis gebracht en mocht nooit meer mee naar het bos. “Ga jij maar lekker spelen, bijvoorbeeld met die kaarten of de klei”. Ging ik lekker poppetjes kleien. Leuk! Eén stukje viel op de grond en “hap” zei onze hond. Binnen een uur was hij dood. Het was dus kneedbommenspul en dit gebeurde, terwijl er al een houtkachel brandde op die zolder. Wéér was ik van de dood gered.
Na drie dagen, het zal onderhand de 25e september zijn geweest, kwam er een auto vol schreeuwende soldaten met handgranaten in de aanslag. Ze joegen ons onmiddellijk die villa uit; of we toen nog iets konden meenemen weet ik niet meer.
Vader en moeder met broers Dolf (15) en Wik (12) en ik gingen lopend naar Otterlo. Leo van 18 was inmiddels ook naar Westervoort gegaan om bij de boer onder te duiken. De moffen hielden razzia’s en arresteerden steeds jongere jongens. In Otterlo hebben we in een school geslapen. Wat eten en drinken gehad.

 Bij oom Janus de Pont

Mijn vader had inmiddels geregeld dat wij in Driebergen-Zeist bij oom Janus de Pont mochten komen. Moeder, m’n broers en ik, want vader dook ook onder in Westervoort. Ze hebben daar flink de Duitsers gesaboteerd de rest van de oorlog.

In de tuin zocht ik rauwe spruitjes, het was eten!

Wij zaten met wel twaalf mensen in het huis van oom Janus. Er was heel weinig te eten. Anna, de huishoudster, maakte watersoep met stukjes aardappel, wortel en wat bruine boontjes. De kat van Anna kreeg lekkere hapjes in de kelder. Op een dag, heb ik die kat gepakt, de trap op en over de leuning getild aan z’n staart. Kat schreeuwen en net voor ik losliet verscheen daar Anna. Toen kreeg ik dus een paar dagen helemaal niks te eten. In de tuin zocht ik rauwe spruitjes, het was eten!
Op een dag zit ik met buikpijn op de WC. Ik kijk om en wat zie ik? Grote wormen uitgepoept. Ik heb het hele huis bij elkaar gegild.
Mijn broer van 15-16 jaar moest ook naar Westervoort, want elke mond minder scheelde. Het was eind oktober. We moesten naar school, lopend naar Zeist. Mijn schoenen waren te klein, ik kreeg klompen maar daar kon ik niet op lopen. Dus maar weer die oude schoenen aan met gaten in de tenen, gestopt met ijzergaren.

Honger
Met 12 mensen leven van de gezamenlijke bonnen bij ome Janus was onmogelijk. Ieder moest betalen; voor zwart gekocht brood. Opa Paijens (die begon te dementeren), hoorden we vaak zeggen als hij dan een extra stukje brood kreeg: ’t is maar al te waar, ’t is maar al te waar, als je geld hebt, dan ben je klaar’.

Met Sinterklaas heeft mijn vader het met broer Leo durven presteren om naar ons in Driebergen/Zeist te komen fietsen, op vehikels met van tractorbanden gemaakte dingen die met krammen vastzaten rond de velgen. Ze hadden een knoert van een donker roggebrood bij zich.
Mijn vader was Sinterklaas en Leo Zwarte Piet, ik zag het aan zijn overhemd. Ze hadden echte Sintkleren aan. Enige gezelligheid bleek dus nog steeds te bestaan in die dagen.

Verduistering
Ik ben vergeten te vertellen over de verplichte verduistering en de spertijd. Na 8 uur mocht niemand op straat en alle huizen en gebouwen moesten stikdonker zijn. Geen streepje licht mocht te zien zijn. Dit om de vijand – de bevrijders – te misleiden. Zodat ze hun doelen niet konden vinden.

De bevrijding
Wit brood, ohhh wat verrukkelijk, het leek wel cake!!!

In mei 1945: de BEVRIJDING. Wat een feest. Allemaal stonden we langs de Driebergseweg te zwaaien naar de Tommies. Vier of vijf villa’s verderop waren er diversen soldaten ingekwartierd en die gooiden chocola en brood naar ons. Alsof we vogeltjes waren. Wit brood, ohhh wat verrukkelijk, het leek wel cake!!!
In Westervoort waar mijn vader en mijn broers waren, was het ook bevrijding, ze wilden zo gauw mogelijk naar Arnhem, maar je moest wachten tot je mocht.
Ik werd in Tilburg bij een tante en oom “gestald”. De rest, vader, moeder en vier broers gingen terug naar Arnhem. Wat een ravage in de Bakkerstraat nr. 7. Het huis was heel, maar in de winkel was er geen schoen meer te vinden. Alles was totaal geplunderd en vernield. Mijn moeders gevulde weckpotten waren tegen de muren, kasten en bedden kapotgesmeten. Al dat goede eten, gewoon verkwist! Schimmel van tien cm dik, meubels, servies, kristal, bestek niks, nergens meer te vinden. Kleren, linnengoed, vergeet het maar. Verschwunden!
Je had niets meer, nog geen vork om te eten. De HARK bracht uitkomst in de allereerste tijd. Iets later heeft vaders grote familie uit Tilburg voor spullen en wat meubels gezorgd. Ik sliep nog heel lang in een groot bed met een veren schudbed en een dikke gestikte legerdeken. Net vrouw Holle, alleen moest ik het zelf opschudden.
In de maanden na mei 1945 was het op straat ook heel verschrikkelijk. Bergen puin en afval en achteraan in de Bakkerstraat waar alles kapot was, zwommen de ratten bij bosjes in de ondergelopen kelders. Niet even, maar wel een jaar. Niet een ideale veilige plaats voor kinderen dus.
Inmiddels moest die schoenenwinkel ook weer op poten. Vader kon wat schoenen op extra bonnen inkopen, maar alles was nog schaars. Dus schoenen verkopen kon alleen als je de bonnen van je klanten ook kréég, anders kon je niet inkopen. Eén paar schoenen per bon.
Mijn vader kende, net als iedereen in de stad veel NSB-ers en op een gegeven dag had hij ergens wat meubels van ons bij ”foute”mensen in huis zien staan. Dat deed de deur dicht. Hij was al erg getraumatiseerd van de onrechtvaardigheid van die verdomde oorlog, hij had die moffen immers niks gedaan en nou, alles kapot, gestolen, vernield, geplunderd.  Het werd zo erg dat hij in het Gemeenteziekenhuis terecht kwam voor therapie: “Elektrisch shocken”, vreselijk.

 In die kwaaie dagen heeft hij een ingezonden stuk in de krant gezet

Ze dachten daarmee de oorlog uit je kop te rammen. Vele keren onderging hij die ‘behandeling’ tot hij zo tam was als een zombie. Mijn o-zo-leuke, fantasievolle en creatieve vader van 48 jaar. Ik heb de vader van voor de oorlog, zoals onze jongens hem kenden, niet echt meer gekend.
In die kwaaie dagen (voor of na het shocken, dat weet ik niet meer) heeft hij een ingezonden stuk in de krant gezet. Tjonge, jonge de honden lustten er geen brood van, maar schrijven dat kon hij altijd al en als hij woedend was zeker. Luister en huiver.
Later, veel later, in 1991 had Burgemeester J. Scholten van Arnhem het plan opgevat om samen met de Duitsers na 50 jaar de oorlog te gaan herdenken.
Er was veel commentaar. De president van Duitsland kwam niet, nog niet en dat was “wegen damals”. In het boek “Arnhem 1944″ ” slag van de tegenslag” van Bert Kerkhoffs stond de voornoemde brief van mijn vader afgedrukt om het waarom kracht bij te zetten.

Wat doet zo’n oorlog met gewone eerlijke burgers? Het moet gezegd worden, steeds weer!

Pas toen ik 59 was ben ik me voor de eerste keer gaan realiseren dat ook Duitsers mensen waren, die ook hun geliefden verloren

En Jettie?

Jet Berkhof-de Pont 2014

Jet Berkhof-de Pont 2014

Wat deed die oorlog met een kind van 8 (en het kind van déze vader). Gelukkig was mijn moeder de grootste, liefste, zachtste schat van Europa en omstreken. Jarenlang krijg je haatinjecties van je vader.
Pas toen ik 59 was, las ik in het vliegtuig naar mijn broers in Amerika, het boek “De Tweeling” van Tessa de Loo. Naast mij zat een aardige Noord-Duitse vrouw. Toen ben ik me voor de eerste keer gaan realiseren dat ook Duitsers mensen waren, die ook hun geliefden verloren. Die bang waren voor Hitler en zijn trawanten en gedwongen werden oorlog te voeren etc. Ik heb beide broers ook De Tweeling laten lezen. Voor ons was het een verzoeningsmissie, al was het wat laat.
De Duitse vrouw en ik hebben de halve nacht zitten praten. Zij had veel goed gedaan voor Groningse mensen die in Noord-Duitsland te werk gesteld waren, in de eerste jaren van de oorlog. Haar dochter was zelfs later met een Groningse jongen getrouwd.

Oorlogstrauma

Deze brief stond kort na de oorlog in de krant,
Enigszins ingekort door zijn dochter Jet

INGEZONDEN
(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie)

GEEN DUITSERS IN ARNHEM

Het bestuur van het Elisabeth Gasthuis heeft aangekondigd, dat de Duitse zusters de verpleging in dit ziekenhuis weer op zich zullen gaan nemen, met toestemming van de Aartsbisschop van Utrecht.
Waarom daar nou niet eens mee gewacht tot onze ergste zielenwonden genezen zijn, dan wel de ergst getraumatiseerde mensen, zoals ik bijvoorbeeld, overleden zijn.
Ik moet er niet aan denken om mij daar te laten behandelen; ik sterf nog liever als een hond, dan dat ik door een moffin verpleegd zou worden. Neen 1000x neen voor den mof of moffin.
Ik geef gaarne toe dat het niet erg christelijk is om haat, wraak en vergelding te prediken en dat de bisschoppen de plicht hebben om verzoening te bewerken, maar het moet mij van het hart dat de RK kerk hier wel wat hard van stapel loopt.

Immers: vanaf het eerste begin van het Christendom is de geijkte leerstelling geweest, dat de zonde pas vergeven kan worden indien er een behoorlijk berouw is. De tweede conditie: herstel van het onrecht. Van Duits berouw heb ik nog niets gemerkt en van teruggave van geroofde goederen nog minder!
Die Duitse bandieten troep ligt nog steeds in onze zachte bedden, vermaakt zich met onze radio’s, fietsen etc. draagt onze kleren en vreet zich vol met van ons geroofde levensmiddelen. En dan zullen wij die arme afgedwaalde Duitsertjes moeten vergeven? Zeker Eerwaarde Heren dat willen wij, maar dan alleen met het zwaarste vergif. Goed o.a. Amsterdam heeft ons geholpen, als ook andere milde gevers.
Maar als eerste pleister op de wonde moeten de Duitsers onze spullen terug geven en dan kan er ooit misschien eens, een zogenaamde onmisbare mof of moffin hier toegelaten worden.

B.H.C. de Pont

Een geitenkamper

Theo van Binsbergen woonde in de Geitenkamp boven bakkerij Ceres.
In tegenstelling tot de Katholieke gezinnen hadden we geen groot gezin; we waren toen met z’n drietjes.
De Geitenkamp had drie wijken: Een Katholieke, een Protestantse en een rooie’ wijk.
Theo bezocht in de eerste oorlogsjaren de zogenaamde ‘Witte School’ en speelde veel op straat. Daarnaast deed hij op zijn jongensfiets boodschappen voor zijn vader zoals meel wegbrengen naar de bakker in Rozendaal en later het gebakken brood weer ophalen. Waar zijn vader het meel iedere keer vandaan haalde heeft hij hem nooit gevraagd.

Hij zag dagelijks mensen bepakt en bezakt het Marktplein aflopen

Eigenlijk was de Geitenkamp een op zichzelf staand dorp, zo ver van het centrum af. Dat heeft duidelijk een rol gespeeld tijdens de evacuatieperiode.
Van de landingen nabij Oosterbeek en de slag om de Arnhemse Rijnbrug op die 17e september was in de Geitenkamp weinig bekend. Natuurlijk hoorden we in de verte wel dat er gebombardeerd en geschoten werd, maar we wisten niet dat daar hevig gevochten werd. Wel herinnert hij zich dat er allemaal ‘verbrande papiertjes’ uit de lucht dwarrelden.
Theo speelde in eerste instantie nog op straat, maar werd toen toch naar binnen gehaald omdat zijn vader het niet vertrouwde. De berichten en de omvang van de gebeurtenissen drongen daarna wel door naar de bevolking, maar van direct gevaar was nog geen sprake.
Binsbergen 3 Hij zag dagelijks mensen bepakt en bezakt het Marktplein aflopen. Wat was er aan de hand?
Er kwam een moment dat iedereen weg ging of al weg was en dat zijn vader en moeder besloten om ook maar te gaan.
Theo begreep het eerst niet, maar toen zijn oom en tante vanuit de binnenstad kwamen en lieten blijken mee te zullen gaan, werd het plots menens.
Mijn ouders pakten zoveel mogelijk spullen op de fietsen en we liepen met neef Carel en nicht Wies richting Velp.
Binsbergen 4We kwamen terecht in de Jansstraat bij een soort boerderij.
In een schuur konden we in het stro slapen.
We zijn daar ongeveer een week gebleven.
Tijdens een razzia zijn mijn vader en oom in de Hoofdstraat van Velp gevangen genomen.
Op een goed moment zijn ze gevlucht in een willekeurige openstaande huis.
De vrouw des huizes, die alles had gezien, opende meteen de achterdeur, zodat ze via de tuinen te kunnen ontsnappen.
Thuis gekomen werd besloten meteen te vertrekken richting Hoenderlo.
Oom en tante besloten naar Utrecht door te lopen; de hongerwinter tegemoet.

 

Wat ons was overkomen was de straf van God

Theo van Binsbergen weet niet meer waar de geit vandaan is gekomen, maar plotseling werd dat beest door vader aan een touwtje meegevoerd. Waarschijnlijk van de boerderij waar we waren.
In Hoenderlo werd we opgevangen op weer een boerderij. Het was een grote ruimte en ook hier werd op stro geslapen. Hier zijn we ongeveer een week gebleven.
Na een dag of drie was de geit verdwenen en Theo wist niet waar het beest gebleven was.
Wel was het hem opgevallen dat de waterige soepjes, die de gaarkeuken normaal gesproken in de lege pannetjes schepten, plotseling erg veel vlees bevatten.
Binsbergen 2Hoenderlo was niet het einddoel van de vlucht, want Theo’s ouders besloten naar de Bilt te vertrekken.
Hij weet het niet zeker meer, maar volgens Theo is de familie gaan fietsen.
Ook staat Theo een Rode Kruis auto voor de geest.
Ze werden ingekwartierd bij een slagersgezin, waar we werden behandeld als schooiers. Wat ons was overkomen was de straf van God, was daar de stelling.
Theo weet dat zijn vader en de gastheer beslist niet goed met elkaar door een deur konden.
Wat zich allemaal heeft voorgedaan tussen die twee is Theo niet bekend en zijn vader wilde er na de oorlog niet meer over praten.
Half december 1944 werd besloten terug te gaan naar Arnhem om te zien of het toch niet mogelijk was het oude huis terug te krijgen. Zonder noemenswaardige problemen onderweg is de familie teruggefietst en troffen de oude woning vrijwel ongeschonden terug. Onze wijk werd door de Duitsers gebruikt om mensen ‘met een papiertje’ en deelnemers van de Organisation Todt en andere werkenden onderdak te verschaffen. Zo’n 3500 mensen verbleven er de gehele oorlog tot aan de bevrijding in de achtergelaten woningen. Velen werkten voor de Duitsers in de stad, maar ook tewerkgestelden uit andere delen van het land verbleven er met hun gezinnen. Een beetje voedsel, medicijnen etc. kwam van de verlaten winkels en apotheken in de binnenstad. Elektriciteit was er gek genoeg nog. Water werd onderaan de van Maerlantstraat gehaald. Als tijdens het sjouwen de helft uit de emmer was geklotst, bleef er toch nog genoeg over om aan de behoefte te voldoen.

Go home to mum and dad

De vader van Theo van Binsbergen werd samen met een oom te werk gesteld bij de Kema met de opdracht machines te ontmantelen. Officier ‘Fritz’, die de leiding had, was een begripvol en beleefd persoon. Er waren ook wel goeie Duitsers.
Theo’s vader sprak nooit over de oorlog en hulde zich voor het overgrote deel in zwijgen. Hij was echt niet de enige die later de oorlog op die manier ver achter zich liet. Bij de nabestaanden zijn nog steeds tal van vragen.
Ook een schooltje in de Geitenkamp werd in die periode weer opgestart. Theo heeft daar geen gebruik van gemaakt, want hij vond het mooier om al ‘schumend’ zoals het op z’n Arnhems klinkt, te ontdekken of er wat te eten was in leegstaande huizen. Weckpotten hadden vooral zijn aandacht en een struik gedroogde bruine bonen leverde hem een week lang bruine bonensoep op. Ook kolen werden niet vergeten en dat kwam goed van pas tijdens de strenge winter van 1944/45. Naast het dwalen door de lege straten, struinde hij ook de landerijen op zoek naar waterknolletjes. Daar heeft hij zoveel van gegeten dat hij die smaak nooit meer zal vergeten.
Met zandzakken voor het kelderluik wachtte het gezin, in de kelder van buurman de bakker op de granaten, waarvoor werd gewaarschuwd. Plotseling trok iemand een zandzak bij het luik weg en riep: “Ze zijn er, ze zijn er”. In de bevrijdingsroes fietste Theo opgewonden over de Rozendaalseweg ter hoogte van de Kerk toen een granaat vlakbij ontplofte. Een Canadese soldaat greep Theo, gooide hem op de grond en boog zich ter bescherming over hem heen.
“Go home to mum and dad”,  zei de soldaat.
De hevig geschrokken Theo hoort die woorden nog steeds in zijn oren. Ook nooit meer vergeten!
Wat later hoorde hij dat de Canadezen, die laatste schietende Duitsers op de Schelmseweg te pakken hebben genomen.

naar Engeland gestuurd om na vijf zwarte oorlogsjaren weer een normaal kind te worden

En zo werd Theo als toch wel vermagerd en een wat losgeslagen jungske met 400 Arnhemse lotgenootjes korte tijd later naar Engeland gestuurd om na vijf zwarte oorlogsjaren weer een normaal kind te worden.
“Dat is wel gelukt”, besluit hij zijn verhaal.

Zij waren van de organisation TODT

De vader van Ad Nab was verpleger en beroepsmilitair. Hij was in mei ’40 gelegerd in Breda en is met de vluchtende Franse strijdkrachten, die daar in de omgeving waren, meegetrokken door België en Frankrijk. Hij is uiteindelijk met een hospitaalschip overgestoken naar Engeland. Wij hoorden dat 3 maanden later. In Engeland heeft hij de oorlog doorgebracht.

De trein naar Didam werd de Roggenbroodexpres genoemd

Ik was in mei 1940 elf jaar oud en heb de hele oorlog doorgebracht met mijn moeder en mijn twee, 6 en 7 jaar oudere, zussen, zonder mijn vader. Mijn moeder verdiende in de oorlog de kost als naaister. Zij ging vaak met de trein naar Didam, om daar bij de boeren om naaiwerk te vragen. Zij werd dan niet betaald met geld, maar met voedsel.De trein naar Didam werd de Roggenbroodexpres genoemd.
Het laatste oorlogsjaar voor de slag om Arnhem was voor mij redelijk rustig. Je kon je als jongen vrij bewegen in Arnhem. We liepen door het centrum en voetbalden in de buurt. Ook wel met de jonge Duitsers, knapen van onze leeftijd, bij het Duitse afweergeschut op het veldje bij het spoor. Zij waren van de Organisation Todt. Dat waren bouwvakkers met bruine uniformen, maar ingezet als soldaten. Kennelijk wegens gebrek aan mankracht. Van de oorlog merkte je niet veel. Wel waren er sinds 6 juni (D-day, landing in Normandië) geruchten over de oprukkende geallieerde troepen. Alsmaar geruchten.
In de zomer van 1944 was ik inmiddels 15 en net overgegaan naar de 4e klas van de Mulo (huidige Mavo). Omdat de school ging sluiten kregen wij allemaal een diploma zonder cijferlijst. Later in 1945 heb ik dat examen alsnog gedaan en wel een cijferlijst gekregen.
Mijn zussen waren in 1944 al volwassen en werkten. De één in een winkel en de ander in een confectieatelier. Wij woonden met z’n vieren in de Van Slingelandtstraat. De straat loopt parallel aan de Johan de Wittlaan in het Statenkwartier. Vanuit de straat heb je een goed uitzicht op de Eusebiustoren, die in het verlengde ligt.

We moesten met zwei Stunden vertrokken zijn

Op zondag 17 september 1944 was Ad Nab in de Klarendalse kapel (afgebroken in 1970). In de kerk hoorde je gerommel en toen we buiten kwamen was het duidelijk dat het mis ging. Ik ben via de Vosdijk naar huis gelopen. Daar werd net de riolering voor de AKU vernieuwd en er lagen overal dikke betonnen pijpen met een sleutelgatprofiel. Ik kon er zo doorheen lopen. Links en rechts werden bommen gegooid, voorafgaand aan de landingen, om het Duitse luchtafweergeschut uit te schakelen. Op het veldje bij het spoor, naast het kanon, lagen twee dode Duitse jongens. Die van het voetballen.
Wij hebben van de gevechten bij de brug niets gezien; wel gehoord. Wij hoopten dat de Engelsen ook naar ons kwamen. We dachten bevrijd te worden en wisten niet dat het om de brug ging.

De grote wijzer van de klok draaide doelloos rond

De eerste Engelsman die ik zag, dagen later op de Steenstraat, was gevangen genomen door de Duitsers.
Op 18 september was ik voor ons huis met een paar buurjongens, toen we in het oosten een plof hoorden, direct gevolgd door het gieren van een granaat, die met een daverende knal vooraan in de Karel van Gelderstraat in sloeg. Wij waren erg geschrokken en alert geworden. Even later klonk opnieuw een plof, maar nu zonder gierend geluid. We kropen ineen. Eén van de jongens wees ons op de Eusebiustoren, waar onder de klok aan de oostkant een gat was ontstaan.
De grote wijzer van de klok draaide doelloos rond. Het was vermoedelijk de eerste inslag op de toren vanuit een Duits geschut op het Rozendaalse veld. De volgende dagen zag ik ook aangeschoten brandende Engelse vliegtuigen die probeerden bevrijd gebied te bereiken door vanuit het westen naar Nijmegen af te buigen. Heel naar. Ik heb de rest van de week veel doorgebracht in de kelderruimte onder het huis. We durfden het huis niet uit.
Na een week kwam er een Duitse militair met zijspan. Helm op, schildje op de borst. We moesten met Zwei Stunden vertrokken zijn. Mijn zus stond met mijn kleine puppy-hondje aan een touw voor de deur. Zij was helemaal overstuur. Daar had je niks aan op zo’n moment, maar mijn moeder was heel kordaat.
Een sterke vrouw. Omdat zij een nicht had wonen op de Rozendaalselaan in Velp, trokken wij daarheen.
We dachten met 14 dagen terug te zijn.

 Een evacuatie liefde

Ad Nab vond het in Velp erg rumoerig omdat dagelijks na de gevechten Duitse tiger-tanks dekking zochten onder de bomen van kasteel Rozendaal. Engelse gevechtsvliegtuigen bestookten ze met raketten.
We schuilden dan in de kelder.

Bij zo’n razzia kropen wij onder de vloer bij de hoofdmeester

Op last en met dreiging voor de oorspronkelijke Velpse bewoners, moesten de evacués al snel verkassen. Wij kwamen terecht in het Nutsschooltje, 2 straten verder. In Velp werden daarna mannen en jongens opgepakt om te werken aan de IJssellinies.
Bij zo’n razzia kropen wij onder de vloer bij de hoofdmeester. Daar was een ruimte van zo’n 50 centimeter diep. Ik hoor nog de kokosmat op het luik vallen en daarna de tafel daar weer op. Daar heb ik mijn claustrofobie aan overgehouden. Helaas.
Na 10 dagen kregen we geen levensmiddelenbonnen meer. Daarom zijn we met de hele groep lopend vertrokken helemaal naar de Kokosfabriek aan de Reigersweg in Apeldoorn, omdat het beter leek over de Veluwe linksaf te slaan. Je kon ook naar rechts; naar Zutphen en de Achterhoek. Maar wij waren bang dat er een soort IJssellinie zou ontstaan en dat we dan achter de linie met het Duitse leger in Duitsland terecht zouden komen.
In de Kokosfabriek in Apeldoorn waren inmiddels voorzieningen voor de evacués getroffen. Over de vloer, met wat paden er tussen, was op het beton droge stro neergelegd. We waren daar met 40 à 50 mensen. Ik had mijn hondje niet afgegeven bij de dierenopvang in een hok naast de fabriek. Daar zaten ook grote honden, dus dat vond ik te gevaarlijk voor mijn puppy. Maar het mocht natuurlijk niet en als hij wat onrustig werd, hield ik in het stro zijn bek dicht.
Na een week trokken we verder; over de Veluwe. Uiteindelijk kwamen we terecht in Baarn; daar hebben wij 9 maanden doorgebracht. Eerst bij een melkboer in de Turfstraat, maar de vrouw van de melkboer kon er niet tegen dat ik altijd na de maaltijd de kruimels van de tafel op at. Maar ja, je had voortdurend honger. Er kwamen spanningen. Ook door het gebrek aan eten. Zij hadden zelf twee kinderen en hadden gedacht dat we een paar weken zouden blijven, maar het werden maanden. Dat ging wringen. Mijn zuster kreeg verkering met een buurjongen, een politieagent, en is daar gaan wonen. Later zijn ze getrouwd. Een evacuatie-liefde. Zij zijn niet meer mee terug gegaan naar Arnhem.

Verrek, dat is mijn vader!

Na een aantal maanden zijn we zelfstandig gaan wonen in Baarn. Ik heb daar vandaan nog een fietstocht gemaakt naar Ruinerwolde in Drenthe om eten bij elkaar te sprokkelen. Meer dan 100 km. Ik was 15, maar voelde me verantwoordelijk om voor eten te zorgen. Onderweg zag ik een man met zijn overleden vrouw op een handkar voorbij komen. Dat blijft je bij.
De fiets had geen banden, maar een stuk tuinslang. Het was bar koud. Verschrikkelijk. In de polder bij Eemnes was het erg koud door die koude wind uit het oosten. Eerst naar mijn buurjongen uit de Van Beuningenstraat in Arnhem, die naar Hattem was geëvacueerd. Toen samen naar Ruinerwold en terug. Onderweg was de tuinslang op. ’s Nachts, als ik slecht slaap, hoor ik nog wel eens het geknars van die velgen over het zand. Van een fietsenmaker in Doornspijk kreeg ik een nieuw voorwiel.

De oorlog had niet veel langer meer moeten duren of we waren van de honger gestorven

De honger in Baarn werd erger. Met mijn moeder maakte ik bedeltochten naar Amersfoort en Leusden. Alles te voet en het was een eind weg. Soms kreeg je wat. Meer bij de kleine boeren dan bij de grote overigens. De oorlog had niet veel langer meer moeten duren of we waren van de honger gestorven.
Op het laatst zei mijn moeder dat ik maar op bed moest blijven liggen, dan gebruik je het minste energie. De bevrijding kwam net op tijd. Na de capitulatie stonden wij in Baarn op 7 mei 1945 naar de Canadese intocht te kijken; net als enige Duitse soldaten met hun fiets. Zij waren nog niet ontwapend, dus met een geweer op de rug. Dat vond ik toch zo vreemd!

Perfecte administratie in oorlogstijd!

Op 8 mei stond ik in de tuin en kwam er een in mijn ogen Canadese militair langs mij heen. Ik groette hem met: “Good morning”. De militair zei ook good morning en ging door de geopende tuindeuren naar binnen en omarmde mijn moeder. Ik dacht toen: “Verrek, dat is mijn vader”! Wij hadden elkaar helemaal niet herkend. Ik was 16 en niet langer 11. En hij had een kaki uniform aan en niet zoals vroeger het groene Hollandse. Het was een rare, emotionele gewaarwording. Mijn vader was inmiddels bij de prinses Irene Brigade ingedeeld en lag met de Staf van Prins Bernhard in de Willem III kazerne in Apeldoorn. Op het gemeentehuis daar, konden ze hem ons adres in Baarn doorgeven.
Perfecte administratie in oorlogstijd!

Het duurde een tijd voordat die vreemde man weer mijn vader was

Toch heeft de oorlog het huwelijk van mijn ouders ontwricht. Mijn vader was 42 toen hij in Engeland aankwam. Het was een eerlijke man. Na de oorlog biechtte hij per brief bij mijn moeder op, dat hij in de oorlogstijd in Engeland een verhouding had gehad.

Hij was 42 en in den vreemde; morgen kun je dood zijn; leven ze in Nederland nog?

Nu zouden wij daar meer begrip voor hebben. Maar toen niet. Mijn moeders wereld stortte in en zij kon het hem niet vergeven. Mijn zusters en ik trokken natuurlijk partij voor mijn moeder waar wij de afgelopen 5 jaar zoveel mee hadden doorgemaakt. Wij hoefden hem niet meer. Wij hadden honger en narigheid meegemaakt en hij had daar een goed leven in Engeland.
Later toen ik zelf getrouwd was, dacht ik daar anders over. Hij was 42 en in den vreemde; morgen kun je dood zijn; leven ze in Nederland nog? Een feestavond; dansen en een pilsje. Ik kon het me wel voorstellen. Ik heb het hem zeker vergeven.
Vijf jaar is te lang voor een kerel om uit een huwelijk weg te zijn. Ook voor mij. Ik was de enige man in huis geweest en nu begon die vreemde man zich te bemoeien met bijvoorbeeld, hoe laat ik thuis kwam.
Het duurde een tijd voor die vreemde man mijn vader weer was. Het gevolg van de oorlog. Mijn ouders zijn wel bij elkaar gebleven.
Weer terug in de Van Slingelandtstraat heb ik met mijn vrouw in de vijftiger jaren, nog 8 jaar bij hen ingewoond. We hadden onderling een hele goede relatie. Ook mijn vrouw kon het uitstekend vinden met haar schoonouders. Mijn vader was vroeg gepensioneerd en was veel thuis.
Hij genoot van zijn twee kleinkinderen en ook van het volkstuintje dat ik voor hem geregeld had. Misschien was het wel een geluk voor mijn ouders dat wij daar inwoonden, hadden ze afleiding en waren ze niet voortdurend op elkaar aangewezen. Gehorig was het huis wel.
Als ik woorden had met mijn vrouw in de bovenkamer en ik moest via de huiskamer beneden naar mijn werk, dan kreeg ik van mijn moeder op mijn kop. Tussen mijn vader en moeder is het nooit helemaal goed gekomen. Bij het minste of geringste wierp mijn moeder hem het verleden voor de voeten.
Dat had die man niet verdiend.

Bijtje kreeg een granaatscherf in haar hoofd

Het gezin van Ruud van der Veen bestond uit zeven: Zijn ouders, zijn zuster , zijn drie broers en hijzelf.
Bijtje is de oudste van de vijf kinderen en de enige dochter; ik ben de één na jongste. Mijn jongste broertje, Eddie, is geboren in 1942.
Zondag 17 september 1944 waren we thuis en hoorden veel lawaai en harde dreunen. Het bleek het bombardement op Wolfheze te zijn. Mijn vader, die op de inrichting werkte, is er direct heen gegaan met meneer Gademan en meneer Mager, die ook in de Nassaulaan woonden.
Ik denk dat de plotselinge dood
van mijn zuster Bijtje
de meeste indruk op mij heeft gemaakt
Vader heeft er weinig over verteld. Het enige dat we van hem hoorden toen hij terugkwam was: ”Het is verschrikkelijk’. Veel patiënten waren al overleden. Er werd verder niet over gesproken; ik heb er ook niet naar gevraagd. Er werd sowieso heel weinig gepraat, ook niet toen een paar dagen later mijn zuster is overleden. Mijn vader heeft het ons wel verteld. Ik denk dat de plotselinge dood van mijn zuster Bijtje de meeste indruk op mij heeft gemaakt.
Zo maar ineens weg.
Tekening Bijtje 1938

Tekening Bijtje 1938

Bij mij hangt een portret van haar, dat mevrouw Münninghoff geschilderd heeft, toen Bijtje pianoles kreeg van haar dochter. Bijtje was vijf jaar ouder dan ik, dus 16 jaar toen het gebeurde. Ze heette eigenlijk Agnese. De kraamzuster noemde haar echter Bijtje, omdat ze bij haar geboorte heel beweeglijk was. Voor iedereen was ze daarna Bijtje en dat is altijd zo gebleven. We zaten met z’n allen in de kelder, want er werd volop geschoten rondom ons huis. Toen het even wat rustiger werd, wilde Bijtje naar boven gaan om in de keuken iets te eten klaar te maken. Mijn vader vond het te gevaarlijk, maar mijn grootvader zei dat het best veilig was. Het bleek echter helemaal niet veilig te zijn.

In de keuken is Bijtje getroffen door een granaatscherf in haar achterhoofd, afkomstig van een granaat die op het dak van onze schuur ontplofte. Anderen, die ook in de keuken waren, kregen ook granaatscherven, maar niet zo ernstig als Bijtje.
Vader heeft haar in de kelder gelegd en heeft haar daarna met een jeep naar Schoonoord gebracht, maar de Engelsen konden haar niet helpen. Daarna snel door naar een Engels veldhospitaal bij de Tafelberg, maar ook daar was geen hulp voor haar.
Bijtje is die nacht overleden. Vader heeft haar daar begraven en is naar huis gekomen.
Ruud van der Veen 2015

Ruud van der Veen 2015

Na het overlijden van Bijtje stond mijn grootvader in de deuropening, draaide zich om en huilde. Voor het eerst in mijn leven zag ik hem huilen. Mijn vader huilde niet; hij was een Groninger en liet geen emoties zien. Veel later begreep ik dat hij een gevoelig man was.

Mijn moeder heeft na de dood van Bijtje het leven weer opgepakt en is later lerares geworden aan de ULO-school in Oosterbeek. Een sterke vrouw. Ik herinner me dat ik in de kelder heb zitten bidden. Mijn grootvader was dominee en mijn vader is gereformeerd opgevoed. Mijn moeder was niet gelovig. Ik ben wel groot gebracht in het christelijk geloof, maar toen ik hoorde dat mijn zuster was overleden heb ik mij bedacht: Dat helpt dus niet, dat heeft dus geen zin.
Voor de oorlog had mijn vader de kelder al laten versterken met stutpalen en balken tegen het plafond. Niemand in de buurt had zo’n versterkte kelder, dus toen het echt nodig was kregen we flink wat aanloop. Het was een kelder van vijf bij drie meter. Twee dagen na de het begin van de gevechten kwamen mijn grootouders, want het was bij hen in de Hertog Reinaldlaan te gevaarlijk geworden. Ze hebben alles achtergelaten. Grootvader was het hoofd van de openbare ULO-school en kwam op zijn pantoffels. Hij was vergeten zijn schoenen aan te doen, maar hij had wel een net pak aan en een hoed op. Grootmoeder met een tasje met sokken. Zij stopte altijd sokken voor mijn moeder. Ze gingen met ons mee toen wij geëvacueerd werden.

De vader van Ruud van der Veen besloot om in de richting van Heelsum te gaan. Bij de Hartensteinlaan werden we echter al tegen gehouden door een Engelse soldaat die vroeg waar we heen gingen. “Naar het westen”, zei mijn vader. “Dat moet je niet doen, want daar wordt juist hevig gevochten. Ga gauw terug naar jullie kelder”. Hij zei “cellar’, het eerste Engelse woord dat ik onthouden heb.

 Hij zei “cellar‘, het eerste Engelse woord dat ik onthouden heb

Ik begreep toen niet wat hij bedoelde, maar vader gelukkig wel. Dus zijn we weer terug gegaan, weer de kelder in. Dat bleek ook wel het beste te zijn. We hadden nog wat koekjes. Water konden we halen bij de pomp op de Dreyen. Toen mijn broer een keer water ging halen kwam er ook net een jeep om water te halen. Het water werd achter in de laadbak gegoten, in emmers maar ook gewoon los in de bak. Dat klotste er natuurlijk snel overheen. De tweede keer dat mijn broer water ging halen stond er geen Engelse maar een Duitse soldaat. Blijkbaar was de frontlinie gewisseld. Hij kreeg toch water en kwam met een volle emmer thuis.

 Een Duitser wilde het evacuatiekarretje overnemen

Steeds meer mensen gingen weg. Niemand heeft ons in die septemberdagen gezegd: “Jullie moeten weg”. Toch was er een snel groeiende stroom mensen die wegtrok. Logisch, want er was niets meer: Geen water, geen elektriciteit, geen eten. Niets. Enkelen zijn langer gebleven; sommigen zelfs nog een paar maanden, totdat de Duitsers duidelijk zeiden: “Allemaal weg hier”. Toen wij vertrokken, heeft mijn moeder het portret van mijn zuster bij mensen afgegeven, die het in de kelder stopten. Zeker twee weken later is mijn moeder samen met mijn broer Dolf terug geweest om het portret op te halen. Uit ons eigen huis hebben ze van alles meegenomen, zoveel als op het evacuatiekarretje kon worden geladen. Dat was een bekend begrip in die tijd: Meestal een kinderwagen met een plank erop. Maar mijn moeder had een heus evacuatiekarretje op twee wielen dat je achter de fiets kon binden. Een Duitser wilde dat karretje ‘overnemen’, maar mijn moeder zei: “Nee, dat kan niet. Dit karretje is van de overheid”. Dat was voor deze Duitser een overtuigend argument.

De mensen in Oosterbeek zullen de straf wel verdiend hebben

Een week na het begin van de gevechten is het gezin van Ruud van der Veen toch weggegaan, mee met de grote stroom, over de Amsterdamseweg. We kwamen Duitse tanks tegen, één die keihard reed; dat hadden we nog nooit gezien. Hier en daar lagen nog dode mensen en overal dode beesten. Wij liepen, mijn grootouders zaten op een kar, want die konden niet zo ver lopen. Het was een hele karavaan met fietsen, karretjes en heel veel mensen die liepen: Een onafgebroken stoet mensen.
                                                                                                                                                                                 De ene dag verloor ik mijn dochter,
een volgende dag zat ik al weer op een heel andere plek boontjes te doppen
Bij West-End gingen we richting Otterlo waar al een bureau was ingericht, bemand door burgers.
Hier kreeg iedereen te horen; wat het adres was waar zijn of haar familie zou worden ondergebracht. Wij kwamen op een zolder van een boerderij terecht. Mijn moeder vertelde later:”De ene dag verloor ik mijn dochter, een volgende dag zat ik al weer op een heel andere plek boontjes te doppen”.
Het waren onvriendelijke mensen. We zijn snel doorgetrokken en ondergebracht in De Valk. Dat was een kleine buurtschap, vlakbij Barneveld, bestaande uit een aantal boerderijen van christelijk-gereformeerde mensen, onder leiding van dominee Fraanje, een ex-dokwerker. Dominee Fraanje preekte van donder en geweld en sprak over Arnhem en Oosterbeek als over Sodom en Gomorra: “De mensen daar zullen hun straf wel verdiend hebben”. De boeren bij wie wij waren ondergebracht waren buitengewoon lieve mensen, die heel goed voor ons hebben gezorgd. We hebben nog steeds contact met hen. Ik heb er een fantastische tijd gehad. We hadden altijd te eten. Eieren, spek; alles was er. Fantastisch. Ik heb nooit meer zo lekker gegeten als daar. We mochten op het boerenbedrijf meehelpen. Het was een bedrijf dat we nu zelfvoorzienend zouden noemen. Ze maakten alles zelf. Ze timmerden, maakten hun eigen klompen, repareerden hun wagen als die kapot was, molken de dieren zelf, karnden zelf, bakten zelf brood van eigen meel. Dat heeft voor mij en ook voor mijn broers een stuk van mijn leven bepaald.
Tijdens de evacuatie heeft mijn vader al uitgezocht waar de patiënten van de stichting in Wolfheze terecht waren gekomen. De meesten waren in Lunteren in een psychiatrische inrichting ondergebracht.
Al snel na de bevrijding is mijn vader teruggegaan, want hij wilde weer aan het werk in Wolfheze.
Er was niks in Oosterbeek; alleen mensen van Flying Food met water en pap.
Ik zie de foto van zijn vrouw nog voor me, tien minuten later was de man dood
Later zijn ze verder getrokken naar Boskoop, waar grootvader is overleden. Na de oorlog is grootmoeder teruggekomen naar Oosterbeek en heeft daar in pensions gewoond, maar nooit meer in haar eigen huis. Dat was volkomen leeggehaald en verwoest. Wij hebben een week in de kelder gezeten. Na een dag of drie zei mijn vader: “Dit is geen doen hier”. We gingen naar boven en zijn naar buiten gegaan. In de voortuin was een Engelse soldaat een schuttersputje aan het graven. Toen hij ons zag, stopte hij even en liet ons een foto van zijn vrouw en kinderen zien. Ik zie de foto van zijn vrouw nog voor me.
Een mooie jonge vrouw met een scheiding in het haar, in het midden. Tien minuten later was de man dood.
Het waren niet alleen de Duitsers die stalen
Terug in Oosterbeek bleek ons huis leeg en beschadigd. De deuren waren eruit gehaald voor de loopgraven.
DeurengebruiktvoorloopgravenObeek015We gingen in de loopgraven zoeken naar blauwe deuren, die we ook vonden.
We namen ze mee naar huis. Dakpannen stalen we van andere huizen.
Er kwam hulp van de Wederopbouw, die wij de Wederafbraak noemden.
Die mensen beslisten of een huis kon worden opgeknapt of moest worden afgebroken. De piano stond nog in ons huis. De toetsen waren door de regen behoorlijk beschadigd, maar konden worden gerepareerd.
Er stond ook nog een grote tafel met een paar stoelen en er was ook nog een schilderij van Markus, maar wel met een grote scheur erin. En zo was er nog wel wat meer, vaak beschadigd, maar wel te repareren. Op een puinhoop vond mijn vader een kapotte wekker, maar het uurwerk deed het nog.
Veel is weggehaald door de Duitsers en vooral kunst.
Na de Duitsers kwamen de mensen die stellingen moesten aanleggen.
Die gingen na twee weken weer naar huis met een jutezak op hun rug.
Wat zij vonden, namen ze mee naar huis. Na de oorlog kwamen de Canadezen met grote vrachtwagens. Daar kwamen soms grote kerkbeelden uit, die ze ergens gestolen hadden. Ze namen alles mee en verkochten dat weer elders. Het waren dus zeker niet alleen de Duitsers.
Na de oorlog, toen iedereen langzamerhand weer terugkwam, deed de overheid weinig voor de mensen.
Iedereen moest het zelf maar uitzoeken. We hebben wel mensen van de kerk thuis gehad, om hun deelneming te betuigen, maar daar moest mijn vader niets van hebben. Pater Dijker was wel welkom bij ons. Hij had mijn zuster bediend toen zij stervende was. Mijn vader vond dat goed, ook al was hij niet katholiek. Pater Dijker is verschillende keren bij ons thuis geweest om met mijn ouders te praten. Pater Dijker was erg geliefd in het dorp, meer dan de pastoor. Dus is pater Dijker weggepromoveerd.
1ste Airborne Divisie september 1944
Alles draaide in de eerste tijd na de bevrijding om ‘Airborne’. De ‘Airborne-mensen’ waren een soort heiligen; de bevrijders en we vergaten dat ze heel veel ellende over het dorp hebben gebracht. Het woord bevrijders kende men toen nog helemaal niet, dat is pas naderhand gekomen.
Maar de overheid deed niets voor de eigen burgers.
Er is met veel moeite ergens in het bos een klein monumentje voor burgers gekomen, op de Sonnenberg. Dat is alles. Later is dat monumentje weer verwijderd en is er alleen een kleine herdenkingssteen van overgebleven die is ingemetseld in het gemeentehuis. Er bestaat geen lijst met burgers die zijn omgekomen. In Wolfheze wel, in Oosterbeek helemaal niet. Met veel moeite heb ik op het gemeentehuis een lijst van omgekomen burgers gekregen: ‘Lijst van (al dan niet Oosterbeekse) burgers, begraven in een massagraf op de algemene begraafplaats Zuid’. Niet speciaal iets over de eigen Oosterbeekse burgers.
Ik heb een klein motorfietsje gevonden, dat nu in het Airborne museum staat
In Oosterbeek is wel het Airborne monument gekomen, een mooi monument. Het was de bedoeling dat bovenop het vliegende paard zou staan, het wapen van de Airborne divisie, maar dat is er niet gekomen.
Mijn ouders lieten me heel vrij in de oorlogstijd en daarna ook. Samen met mijn broers stroopte ik de bossen af en verzamelde van alles. Ik heb een klein motorfietsje gevonden, dat nu in het Airborne museum staat.
Boom met inscriptie Hoofdlaan

Boom met inscriptie Hoofdlaan

Het mooiste dat je in het bos kon vinden was een Engels officiersmes, een kleine dolk met een koperen handvat. De officieren droegen dat mes in een holster in hun laars. Tijdens één van mijn tochtjes in de septemberdagen van 1944 zag ik op de Hoofdlaan een Engelse militair een inscriptie in een boom maken: 1st AIRBORNE DIV. SEPT.  44. De boom groeide in de loop der jaren en de inscriptie groeide mee. Deze boom is nu een beschermd monument.
Ik herinner me ook dat ik langs de tennisbaan kwam, net achter Hartenstein. Het was daar heel druk. De hele tennisbaan zat vol met NSB-ers, die waren opgepakt en onder bewaking van een paar mannen in blauwe uniformen een aantal dagen dicht opeengepakt hebben gezeten. Toen de Duitsers een paar dagen later weer terugkwamen zijn ze allemaal vrijgelaten.

Gedenksteen Bijtje van der Veen

Gedenksteen Bijtje van der Veen

Als ik nu terugkijk op de oorlog denk ik allereerst aan Bijtje, en dan zie ik mijn grootvader weer huilen. Maar verder heb ik geen nare herinneringen aan die jaren. Ik vond het vooral spannend.

2013 In het Airborne Museum bekroop me een soort paniekgevoel

Onze ouders, Joop Jansen en Willy Jansen- de Jongh beiden 38 jaar, liepen tijdens de evacuatie met ons, drie kleine kinderen naar Otterlo. Mijn broer Wim (8 jr.), ik Hanki (4,5 jr.) en mijn zusje Rina ( 2 jr.). Wij woonden toen op de Hoogkamp in Arnhem, op Voermanstraat 9.

1941 Achtertuin achtergrond Amsterdamseweg

1941 Achtertuin achtergrond Amsterdamseweg

Wij keken aan de achterkant uit op de Amsterdamseweg en het bos van landgoed Mariendaal, waar tijdens de luchtlandingen ook zwaar gevochten is. Bij de vlucht uit Arnhem liepen we over de Amsterdamseweg en via de Koningsweg door de bossen naar Otterlo .

Mijn moeder leest ons voor en zingt ook liedjes met ons

Mijn oorlogsherinneringen als vierjarige zijn vage flarden, zoals geluiden, gevoelens en enkele beelden. De geluiden en gevoelens kwamen weer helemaal boven, toen ik in het Airborne Museum in Oosterbeek, de schaduwen van de vliegtuigen over de grond zag en het geronk van de motoren hoorde met daarnaast het dreunen en ratelen. Toen bekroop me een soort paniekgevoel en gingen de haren op mijn armen rechtop staan. Mijn vroegste herinnering is dan ook, dat ik gehuld in dekens in een stoel in onze kelder zit. Mijn moeder leest ons voor en zingt ook liedjes met ons. Volgens mijn ouders ging het toen ook flink te keer. De schuilkelder van de overburen weet ik eveneens nog. Die was donker, met veel mensen en ik was bang. Ik meen daar ook een gezicht boven het rooster door het kelderraam gezien te hebben. Onlangs hoorde ik van mijn broer, dat sommige volwassenen daar huilden en angstig waren. Voor de evacuatie mochten wij kinderen; drie persoonlijke speeltjes meenemen. Wat ik precies koos weet ik niet meer, maar het moet haast wel mijn pop Beatrix geweest zijn. Die ik altijd bij mij droeg. Zij had een gipsen kop met een krul op het hoofd. Zoals mijn zusje in die tijd ook had.

In Haarlem kreeg ik difteritis, een besmettelijke kinderziekte

Tijdens de vlucht zat ik veilig achterop de fiets, die mijn vader al lopend duwde. Daarachter had hij een bolderwagen gebonden. Mijn moeder duwde de wandelwagen met mijn zusje. Mijn broertje van 8 liep eveneens de 17 km naar Otterlo. Daar deelden we een houten vakantiehuisje, waarvan ik me de planken aan de binnenkant herinner. Daar in Otterlo kregen wij kinderen alle drie dysenterie. Een hevige besmettelijke darmontsteking met buikloop. Bij een razzia waarbij de Duitsers, om mijn vader kwamen, had onze moeder zijn gezicht met poeder wit gemaakt. En hem tussen ons in gelegd. Tegen de mannen zei ze, dat hij ziek was. Ze gluurden door het raam en dropen af. Na enkele weken moesten wij weer verder vluchten naar Apeldoorn.

Bevrijding Haarlem vlnr in jeep 3 kind Jansen

Bevrijding Haarlem in de jeep kinderen Jansen

Vandaar belandden wij uiteindelijk bij familie in Haarlem. Waar we de ‘honger’winter meemaakten. In Haarlem kreeg ik difteritis, een besmettelijke kinderziekte. Ik herinner mij als vijfjarige mijn verblijf in het ziekenhuis. Daar lag ik met nog meer kinderen in quarantaine. Wat inhield dat mijn broer en zusje, buiten achter het raam konden zwaaien. Ik moest langer blijven omdat ik er keelverlamming bij kreeg. Ik zit daar in mijn herinnering ook regelmatig op witte schouders (van een dokter?) en ga zo langs de andere kinderen.
Uit verveling waarschijnlijk, knipte ik een stuk van mijn haar. Een zuster had een schaar op het kastje laten liggen. Op foto’s is dat te zien door een speldje waarmee mijn moeder het wegwerkte.

registratiebewijs bureau voorziening veluwezoom '45In juli 1945 keerden we weer terug in ons kapotte huis, maar daar bleek mijn zusje ook difterie te hebben. Zij belandde eveneens in het ziekenhuis. Daar haalde mijn moeder haar weg, omdat ze er totaal wegkwijnde. Dat tot grote woede van de doktoren. Uiteindelijk vond ze een kolenboer bereid om hen weer thuis te brengen. Wel moesten de ramen van het vrachtwagentje open blijven.

Fam Jansen 1946

Fam Jansen 1946

Hanki Jansen 2014

Voor de kuil staan om geëxecuteerd te worden

De grootouders van Tom Delsink hadden een klompenmakerij in Enschede en zijn ouders een schoenenwinkel in Renkum. Toen ze naar Renkum vertrokken was dat een ‘wereldreis’.
Ik ben de oudste en heb twee zussen en drie broers. In 1943 ben ik geboren en kan me dus niets van de oorlog herinneren. Mijn ouders vertelden veel verhalen. Die geef ik nu door.
Door de week was mijn vader meestal op stap voor de zaak om leer en/of schoenen in te kopen. Hij reisde met zijn koffertje met leer en reparatiemateriaal achter het front langs. Mijn moeder paste dan op de winkel.
Aan het begin van de oorlog werd mijn vader opgeroepen voor militaire dienst. Hij zat op de Grebbeberg en had een luizenleventje als schoenmaker: Af en toe de schoenen van de officieren verzolen. Ook moest hij wacht lopen bij de papierfabrieken van Van Gelder; samen met Schaarsma (van de zadelmakerij naast ons) en Van der Meulen (de fietsenmaker). In die tijd kwam Katrien Bruinoge bij ons in huis, om op mij te passen en mijn moeder te helpen. ’s Avonds kwamen er geregeld klanten, die altijd bleven napraten. Het was een gezellig soort ‘huiskamergebeuren’. Mijn vader was lid van veel verenigingen en had soms wel drie vergaderingen op één avond.

Soldaten schoenen! Doodsbenauwd hield ze me vast op schoot

De eigenaar van Hotel Rijnzicht tegenover onze winkel kreeg vaak Duitsers op bezoek. Hij hoorde dan vaak wat er besproken werd. Het verhaal ging dat hij bij de ondergrondse was. Een keer werd hij beschuldigd door de Duitsers en heeft hij op Oranje Nassau Oord voor de kuil gestaan om geëxecuteerd te worden, maar op het laatste moment ging het niet door. We zijn er nooit achter gekomen of hij nu wel of niet bij de ondergrondse was, maar ja, dat was niet voor niets geheim!
Tijdens de invasie was mijn moeder, zoals vaak, alleen met mij. Op een nacht zat ze in de kelder en hoorde boven haar hoofd lopen: Soldaten schoenen! Doodsbenauwd hield ze me vast op schoot, bang dat ik ging huilen en dat de soldaat een granaat naar binnen zou gooien.

Foppen met de meetstok

Niet lang daarna vertrok mijn moeder uit Renkum, samen met mevrouw Meenhorst van de lampenzaak, die weduwe was. Op de fiets reden ze richting Zeist. Ik zat voorop met wel vijf luiers om. Al gauw viel ik op het stuur in slaap. In Leersum werd er gestopt om een kerkje binnen te gaan. Mevrouw Meenhorst wilde bidden, maar mijn moeder had daar geen rust voor.
Na een dag fietsen kwamen we in Zeist aan. We sliepen bij onbekende mensen en mijn moeder en mevrouw Meenhorst kregen allebei een ei. Dat was een tractatie in die tijd waar niemand nog eten had!
De volgende morgen wilde mijn moeder naar Enschede. Door puur geluk kon ze meerijden op een vrachtauto. Mijn opa had een klompenzaak op de Deurningsestraat naast de melkfabriek. Boeren die hun melk daar afleverden gingen daarna vaak naar hem om klompen te kopen, maar hij had niet alle klompen in voorraad. Dus: Nam hij met een stokje de maat, brak er beneden in de kelder een stukje af, schaafde het bij op de vloer en ging weer naar boven met te kleine klompen. Die pasten dan niet, dus moesten ze terug komen. Die nacht zorgde hij er dan voor dat er de volgende dag nieuwe klompen waren!
Mijn vader was al eerder naar Enschede vertrokken. Omdat mijn opa de klompen, die de boeren kochten, vaak liet betalen met eten, hebben we daar  nooit honger gehad!
Weer een poos later kon de gemeente Renkum een vrachtwagen vorderen van visboer Möeller uit Wageningen. Daar mocht mijn vader de schoenen uit Brabant mee ophalen.

Ik ging vanaf de vierde klas lagere school naar kostschool bij de paters in Wehl

Belangrijker dan nieuwe schoenen was de reparatie van oude schoenen. Dat was zoveel werk dat mijn vader elk weekend van vrijdagnacht tot zaterdagnacht doorwerkte! Mijn moeder bakte van te voren een enorme stapel pannenkoeken, daar kon hij de nacht mee door komen. Later was er zoveel werk dat er 5 schoenmakers  bij ons in dienst waren.
De volgende dag ging ik dan met mijn vader de Betuwe in, om gerepareerde schoenen terug te brengen en nieuwe te verkopen.
Zelf ging ik vanaf de vierde klas lagere school naar kostschool bij de paters in Wehl. Ik heb daar een fantastische tijd gehad. Naast het schoolwerk waren we vaak op avontuur. De paters werkten ’scoutingachtig’.
Mijn zussen zijn in Doesburg en in Den Bosch op kostschool geweest. Hun ervaringen waren niet zo goed als die van mij en mijn broers.

Door de kostschool was ik vervreemd van mijn ouders

Ik ben de oudste van het gezin en automatisch werd ik gezien als opvolger van de zaak. Het was traditie én in die tijd van opbouw na de oorlog moest het ook. Al jong leerde mijn vader me de liefde voor het vak. Ik werd mee genomen naar Waalwijk in Brabant naar de schoenfabrikanten, die toen in een soort kippenschuurtje werkten! Die reis naar Waalwijk was een ‘wereldreis’: Er waren geen bruggen, dus moesten we alle rivieren per pont over!
Na de kostschool kwam ik als volontair bij Van Daelen om het vak te leren. ’s Avonds ging ik naar de Handelsavondschool.  Daarna haalde ik mijn Middenstandsdiploma.
Door kostschool was ik vervreemd van mijn ouders. Toen ik terug kwam vertelde ik nooit waar ik ’s avonds naar toe ging. Zelf zou ik mijn kinderen nooit naar een kostschool sturen; ik heb ze dan ook thuis opgevoed.

Hij heeft nog van zijn opa de leerhandsteek geleerd

Mijn vader was als opa gek op kinderen; het was net of hij er toen pas tijd voor had/kreeg.
Als ik diep in mijn hart kijk dan was ik liever de creatieve kant op gegaan, bijvoorbeeld etaleur geworden. Toch heb ik geen spijt, want mijn creatieve kant heb ik in de winkel vorm gegeven. Zo hadden we de winkel een keer in Bonanza stijl (naar een cowboyserie op TV) aangekleed; vierden we met de winkeliersvereniging een boerenbruiloft of deden een zeskamp.
Ik ben, net als mijn vader, lid van veel verenigingen.
Niet als voorzitter, maar als ‘vliegende keep’.  Ik ben zeer betrokken bij de gemeenschap. Zo bouw ik al jaren de kerststal in de kerk op en ontwerp en maak ik de ornamentale bloemversiering en zorg voor 1.100 kerststukken voor de kerstmarkt.
Daarnaast heb ik veel fietstochten gemaakt over de hele wereld.
Vaak met een goed doel zoals een ziekenhuis in Polen, waar we 42.000 gulden voor bij elkaar fietsten.
Mijn zoon is ook weer opvolger in de zaak. Hij heeft nog van zijn opa de leerhandsteek geleerd. Daar ben ik trots op.

Brieven Mien Sanders aan Sophie Rothuis

Eerste brief

1 november 1944.

Beste mevrouw Rothuis,

Vanavond kwam Hr. Augustin met uw brief en verlanglijstje. ’t was even moeilijk om in uw huis te gaan zoeken, vooral omdat wij daar niet aangetroffen mogen worden. Ik ben echter even gaan zien en bleek me, dat er goed verduisterd kon worden. Ik heb toen vlug alles wat er aan kleding nog was, in twee lakens gepakt. Alleen ligt er nog een winterjasje van Roel en een jacquet-jas van uw man; andere pakken zijn verdwenen. Deze beide jassen zal ik thuis bewaren. De jurken en schoenen zijn ook niet te vinden.
Het sigarenkistje lag er wel, doch alles was eruit gehaald. Er is ook in uw huis een tijdje gebivakkeerd door soldaten en uit tijdverdrijf hebben ze de boel waarschijnlijk overhoop gehaald.
De levensmiddelen heb ik zoveel mogelijk in de tas gepakt, die op het kleine kamertje lag. De rugzak zal Ciska A. u wel teruggeven. Zij benutte die even voor zichzelf. We hadden gisteravond geen gelegenheid de kelder te openen, doch dit komt nog wel , en hopen we u het gevraagde nog te kunnen bezorgen.
Misschien komen Chris en ik zondag naar Loenen, als het niet te gewaagd is.
Als we geen gelegenheid hebben bij u aan te komen, zal ik bij André achterlaten wat ik nog voor u kan meebrengen.
Wat jammer hè, dat we onze huizen zo terugvinden. We vonden ook nog een klein oud petroleumlampje, wat Hr. A. graag wilde hebben, omdat hij nog wat petroleum had. U vindt dit zeker wel goed hè? Anders kunt u het misschien even met hen overleggen.
Wat leuk dat u bij Lies, André en de kinderen bent geweest. Wat verlang ik toch naar ze. Vond u kleine Harry niet heerlijk gegroeid? Wanneer en hoe zullen we elkander terugzien. Wij verlangen daar ook allemaal zo naar. Nu ben je al blij als een van de buren even thuis komt en we wat aanspraak hebben. Mevr. Püttmann was zaterdag en zondag thuis en gaven we voor André een brief mee met enige mededelingen voor u over het eerste lijstje.
Hr. A. komt juist terug om te vertrekken en moet ik eindigen. Ik hoop dat alles u niet teveel zal teleurstellen. Wat ik verder nog vinden zal, bewaar ik wel.

Heel veel hartelijke groeten van ons allen, maar vooral van Mien.

Excuseer m’n slordige handschrift.

Tweede brief

Beste Mevr. Rothuis,

Toen vanmorgen van Geldorp met uw brief kwam, heb ik maar direct mijn werk in de steek gelaten en ben naar uw huis gegaan om een en ander op te zoeken. Het van u ontvangen lijstje van zondag had ik gisteren reeds afgewerkt.
De uitslag is als volgt:
•Boekje R.v.A. (gaat hierbij)
•2 parapluies en 2 wandelstokken (bij mij thuis)
•stofzuiger stond in de kelder (wordt nog weggehaald)
•boekenkast Annie: (van de muur geschoven)
•bad laten leeglopen (tenminste ’t water, er was inmiddels nog iets anders, minder fris, in gedeponeerd)
•kiekjes-albums (bij mij thuis)
•inhoud kelder: (2 encycl. deelen 1e en 2e, bij mij), (2 vloerkleden, 1 tafelkleed, 1 Smyrna klein kleedje, 3 div. Gero lepels waren er nog en zijn thuis bij mij. Gelukkig hè, dat dit alles er nog was. Chris heeft nog eens goed rondgezien en lag een en ander in een hoek)
•koffer achterkamer: verdwenen
•leerboeken en schriften: stond ongeveer nog geheel op z’n plaats en hebben we in 2 grote dozen bij ons
gehaald. Bij elkaar is ’t meer dan de wasmand vol en is op een fiets bijna niet te vervoeren.
Naar Velp brengen is wel wat bezwaarlijk, gezien het gewicht. Als v. G. binnenkort met paard en wagen
komt, gaat dat wellicht beter. Willen we dus nog even afwachten?
•woordenboeken: één vond ik er nog in de grote achterkamer (is bij de leerboeken gedaan).
Tot mijn grote spijt was de grote babypop verdwenen. Ik vond het toch zo jammer voor haar. Andere poppen en een beer wel. Ik redde wel haar kleifiguren (4) van de schoorsteenmantel (bij mij thuis gebracht).
Ik zocht voor Mevr. Mulder nog  naar ’t ontbrekende lakentje of sloopje, doch vond dit niet. De kapstok inspecteerde ik, doch was dit vlug gebeurd, omdat hij leeg was;  dus geen vestjes meer te vinden. Jammer. Zak wolresten gaat hierbij, alsmede ’t truitje met losse mouwen, spelden enz. uit tafel waskast gaan hierbij, meer was er niet; portemonnaie: niet te vinden. Ook bracht ik naar ons Uw naaimachine. Ik kon het niet over me verkrijgen die te laten staan. Het is op mijn kamer een echt pakhuis van andermans spullen, doch dit kan me niet schelen, als ’t maar behouden kan blijven. Map met platen beeldhouwwerk Annie was er, deed ik bij de studieboeken.
Enveloppe met kinderportretten kon ik niet vinden.
Electr. Broodrooster nam ik ook mee om te bewaren. Ik hoop toch zo dat we u alles goed kunnen terugbezorgen. v.G. beloofde me, vanmiddag nog even langs te komen. Ik hoop dat hij het doen zal en mee kan nemen wat ik hierboven vermeldde.
De terugreis is zondag heel voorspoedig geweest. Ik was om vier al in Velp. Mijn neef was er echter niet  en moest ik overnachten.
Maandagmorgen ben ik toen maar vroeg alleen naar huis gegaan. Ze wisten niet wat ze zagen dat ik er al was. Mijn neef zou me ’s middags gehaald hebben, doch ik had geen zin daarop te wachten. Het was voor allemaal wel een reuze teleurstelling dat ik André, Lies en de kinderen niet trof.
Verder van hier al weinig goed nieuws, alles is nog bij het zelfde. Ik heb toch wel gemerkt, dat het weekeinde me goed heeft gedaan, ondanks de teleurstelling.
Ik zou mevrouw Mulder nog graag een extra bedankje per brief zenden voor haar gastvrijheid, doch ik moet voor donker nog zoveel doen, dat ik er de tijd niet meer af durf nemen.
Wilt u haar nog eens van mij bedanken en ook namens moeder, vooral voor het heerlijke roggebrood.
Hoe is het met de kinderen? Het zijn werkelijk schatten hoor. Ik ben blij voor u dat u het daar zo goed trof. Er wordt door de mensen anders zoveel geklaagd hè, als je merkt dat je teveel wordt. Ik vind echter altijd maar, dat je beter goed kunt doen aan anderen, dan zelf afhankelijk te moeten zijn van de goedheid van anderen. Ik ben daarom voor u zo blij dat de fam. Mulder dit ook inziet en ik hoop van harte dat zij voor beloning hun have en goed zullen mogen behouden en niet zelf behoeven te evacueren.
En nu stop ik toch heus gauw hoor. Als U nog eens schrijven wilt, doet U dit dan gerust via v. G., die regelmatig in Arnhem komt. Van beloningen daarvoor later, willen we niets weten. Het zou voor ons al meer dan goed zijn als we onze moeite met succes bekroond zagen, door het ongeschonden te kunnen teruggeven.
De brieven voor de Mevr. v. Maanen zijn bezorgd. Bij haar zijn ze nog niet in huis geweest.

Hartelijke groeten van ons allen maar vooral van mij, ook voor de fam. Mulder,

Uw Mien.

Derde brief

30 januari 1945.

Beste mevrouw Rothuis,

Na m’n brief van 21 januari wil ik u nog wat schrijven, voordat we vanmorgen eindelijk een brief van 9 dec. uit Amsterdam ontvingen, waaruit we vernamen dat Lies en André in Hoevelaken zijn.
Die brief bleef op het postkantoor in Apeldoorn liggen en werd me na tweemaal navragen, doorgezonden, tegelijk met een brief van m’n broer uit Rotterdam van Kerstmis.
U kunt begrijpen dat het vanmorgen vreugde bij ons was, temeer daar we hoorden dat allen het goed maken.
De kinderen van Lies moeten er uitzien als Hollands welvaren, Andrétje is zelfs net een echt boertje.
Wat zou het me veel waard zijn, als ik ze weer eens kon zien.
Ze zitten op een boerderij, dus eten hebben ze wel, doch met slapen moeten ze zich erg behelpen op een zolder boven de koeienstallen, wat natuurlijk minder aangenaam is. Andrétje zit de hele dag in de stallen en veegt die ook steeds aan.
Uit Amsterdam komen ze er nog wel eens en zo gauw ik er gelegenheid voor heb, ga ik er ook vast naar toe, als ze dan maar niet weer vertrokken zijn. Lies zei, dat ze dan naar Amsterdam zou lopen.
Ik hoop maar dat het niet zover komt, want dan zouden ze gebrek gaan lijden.
Wat duurt het anders lang hè? En nu met al die vorst en sneeuw gaat er nogal zoveel verloren door gesprongen waterleidingen.
Ik hoorde van Mevr. Van Embden, dat de fam. Augustin ook naar Friesland vertrok?
Mocht u gelegenheid hebben om even bij Mevr. v. E. in de U.L.O. School aan te gaan, wilt U haar dan zeggen, dat haar verzoek slechts gedeeltelijk gelukt is. Ze was heel benieuwd naar dit bericht en zou nog eens hier komen om iets te halen. Ze moet zelf echter maar eens zien, met die sneeuw zal ze er toch niet door kunnen komen. Chris wilde haar nog schrijven, maar kwam er niet aan toe.
Bij voorbaat voor uw moeite dank.
Verder nieuws is er niet, dus laat ik het hierbij.
Ik heb trouwens vandaag al zoveel afgepend dat ik er kramp van in mijn vingers krijg.
We hebben sinds zaterdagavond weer licht van 6 – 9½ uur.
Hartelijke groeten van ons allen, maar vooral van, Mien.

P.S. Schrijft U spoedig nog eens?

Wilt U veel groeten overbrengen aan fam. Mulder?

Vierde brief

19 februari 1945.

Beste mevrouw Rothuis,

Nog steeds moet ik Uw brief van 28 januari en briefkaart van 3 februari beantwoorden.
In de eerste plaats hiervoor m’n hartelijke dank. We zijn altijd blij dat er weer een teken van leven komt van oude bekenden. Veel post krijgen we niet, doch wel kregen we een brief van Lies en André uit Hoevelaken, geschreven op 13 December. Ze maakten het toen best.
Tevens ontvingen we een bericht van 31 jan. van mijn broer uit Rotterdam, waar ’t met hen ook goed was.
Ik hoorde hier onlangs dat iemand 2 á 3 keer per week met een auto naar Amersfoort gaat en vroeg ik eens mee te mogen rijden tot H., wat goedgevonden werd en hopelijk spoedig kan doorgaan.
Voordien wilde ik dan eerst thuis nog wat kleren voor de kinderen gaan halen, die we daar opgeborgen hebben. Dan kan ik meteen zien of uw boeltje er nog is. Ik hoop het toch zo!
Ik moet dan wel met iemand mee die de stad in, anders zou ik het niet kunnen doen, ze zijn er heel streng op. U begrijpt natuurlijk best, dat ik alles zou doen, om de kinderen weer eens te zien. Daar ik echter enige vrees had, dat ze uit Hoevelaken inmiddels weer vertrokken zijn (na 13 dec. kon er weer zoveel hebben plaatsgehad) schreef ik een briefje, dat die auto voor Amersfoort meenam en waarop André direct bericht mee terug gaf, dat ze er nog steeds zijn en het allen goed maken.
Alleen begon het hem nu wel wat lang te duren. De kinderen groeien goed. Lousje was toen reeds 7 pond aangekomen en Andrétje en Thea waren echte boerenkinderen geworden, terwijl Harry zo dik als een potje werd. Wat zal ik blij zijn hen weer eens te zien. Ik blijf er dan een paar dagen, dus hoop er van te genieten.
Als mijn fiets goed was geweest, zou ik zeker in Eerbeek gekomen zijn. Verschillende kennissen hier gingen erheen en ik wilde graag mee. Chris is echter met m’n fiets bezig en hoop ik binnenkort nog eens de Veluwe op te gaan. Ik moet zeker naar Beekbergen en als u dan nog in Eerbeek bent, wijzig ik m’n terugtocht via Dieren.
Mocht U echter naar Zaandam gaan, schrijft U me dan even, dan kan ik over de Apeldoornseweg terug.
In Eerbeek heb ik behoudens de fam. Mulder geen kennissen meer, die ik kan bezoeken. Wat heerlijk voor u, dat uw nichtje in Zaandam u zo gastvrij wil ontvangen. Dat is weer eens enige verandering in het saaie leven van afwachting. Bij ons hier komt er steeds meer opleving, het wordt een stadje op zich en er is reeds toegestaan dat er ± 3000 mensen mogen wonen, nu zijn er ± 22 á 2300.
Elke dag zie je nieuwe verhuizingen binnenkomen. We hebben nu ook een Arnhemse distributiedienst en een secretarie. Burgemeester Schermer woonde hier vorige week een vergadering bij en er is hard gewerkt om verschillende stadsdelen vrij te krijgen. Voorlopig geldt dit alleen voor de Geitenkamp en we zijn natuurlijk afhankelijk van de Kampfkommandant, omdat Arnhem gevechtsgebied is. We zullen er het beste maar van hopen. Vorige week was ’t anders weer minder leuk. Bij veel leden van de Technische Noodhulp waren razzia’s en huiszoeking bij allemaal, reden onbekend. Nu is alles weer vrij, wij zelf hadden geen last, behalve de huiszoeking, doch daarvan hadden we niets te vrezen. Er zijn hier en daar wel radio’s en fietsen in beslag genomen.
Enfin, hierover vertel ik bij een eventueel bezoek wel.
De opinie, welke ook in Eerbeek over ons blijkt te bestaan en waarover u schreef, is momenteel overal wel bekend, dat het werkelijk als een waarheid wordt beschouwd. Maar de lui met de grootste monden en dreigementen zijn gewoonlijk degenen, die zelf niet weten wat evacueren is, en alles te moeten achterlaten. Zij hebben waarschijnlijk nog geen gebrek geleden.
Maar vraag hen eens wat ze afstaan aan evacués en hoeveel ze hen aan onderdak verschaffen? Ik weet dit uit ondervinding van m’n collega’s uit Velp. En de gedupeerden, die zo spreken, doen het vaak uit jaloezie, omdat zij niet evenals wij, dichtbij huis zitten, en hun boeltje zagen weghalen. Hen kan ik hun veroordeling enigszins vergeven.
Degene die u vertelde dat de T.N. de Duitsers helpt de stad leeghalen, is al heel slecht met het werk op de hoogte en op zijn aanraden zullen we hier niet wegvluchten, omdat we te laf zouden zijn om later eventueel de consequenties te aanvaarden. Toch ben ik blij dat ons doen en laten uw vertrouwen niet geschokt heeft en dat U inziet, dat je door omstandigheden gedwongen kunt zijn, je onderdak daar te zoeken, waar een ander je liever niet ziet.
Degene die beweert dat hier allemaal N.S.B.-ers zitten, zou ik willen uitoodigen hier eens kennis te komen maken met de bewoners, misschien komt hij dan tot andere gedachten. Hoe het ook zij, we wachten maar rustig af en zullen dan wel zien wat er komt. Mochten er hier dan werkelijk mensen zijn, die zich schuldig voelen, dan zullen zij heus wel proberen er tussen uit te komen. Wij denken daarover nu echter niet. Dat er wel weer stomme streken zullen worden uitgehaald en onschuldige slachtoffers vallen, daar twijfel ik niet aan. Dat is altijd zo geweest en zal ook wel zo blijven. Enfin, genoeg hierover, later zien we dit alles allicht heel anders in, als we weer rustig in onze huizen zitten. Nu heb ik al zoveel geschreven en nog niet eens naar u allen geïnformeerd. Hoe gaat het, alles nog oké? Is Uw vader inmiddels naar Utrecht vertrokken? De tijd zal voor hem wel lang duren, ofschoon het omvliegt. Chris komt tijd tekort, want hij kon hier zijn eigen land op Angerenstein weer huren en dan weet u wel hoe druk hij daarmee is. De overige grond wordt onder de bewoners verdeeld, die een volkstuin willen.
Een centrale keuken is hier ook reeds en binnenkort wordt ook de school geopend. Een burgerlijke stand is nu op komst en zo begint alles weer zo’n beetje op een normaal stadsleven te lijken, met dit verschil dat je uren in de rij staat voor water, levensmiddelen, bonnen inleveren enz.
Enfin, dat hoort er tegenwoordig zo bij. Overal wen je aan en je hoort nog eens wat.
Hoe is het met Coen en Heintje? Ik denk dat Annie ze in Zaandam wel zal missen.
Vorige week was Mevr. van Embden hier, doch ze kon niet door de controle en zijn we wat achteraf toch met haar in contact gekomen, zodat ze geen vergeefse reis had.
Nog mijn hartelijke dank voor het overbrengen der boodschap aan Mevr. v. E. En zo proberen we elkaar maar te helpen, profiterend van ’t feit dat we hier mogen wonen.
Voor ditmaal wil ik hierachter maar weer eens een punt zetten, in de hoop spoedig wat terug te horen. Brengt u vooral m’n hartelijke groeten ook over aan de familieleden en ontvangt u deze zelf het meest van Moeder, Lous en Jan Chris.

Mien