Ik ben in dat laatste oorlogsjaar vier keer alleen gelaten

Pleeggezin
In de lente van 1940 werd ik als pleegkind van 12, vanuit een kindertehuis in Amsterdam, geplaatst bij de familie H. op de hoek van de Hogeweg en de Acacialaan in Oosterbeek. Zij hadden een iets oudere zoon en een dochter van mijn leeftijd.
Ik voelde me niet helemaal thuis bij de familie H. Je kon merken dat er verschil werd gemaakt tussen hun eigen kinderen en mij. Als de ‘bonte dinsdagavondtrein’ op de radio was, werden zij stiekem uit bed gehaald, maar ik niet. Ik was in die tijd veel bij de buren, de familie P. Zij hadden twee zonen en ook een dochter in mijn leeftijd.

De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen

Ik raakte ook bevriend met een Duitse jongen. Zijn drie broers vochten aan het Oostfront. Hij had een Duitse moeder en een Nederlandse stiefvader. Veel mensen vonden zo’n vriendschap maar niks en keken mij erop aan. De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen. Toen hij opgeroepen werd voor de arbeidsdienst in Duitsland, stuurde hij mij zijn eerste loon!
Ik doorliep de ambachtsschool aan de Boulevard Heuvelink in Arnhem en werd banketbakker op de Toulon van der Koogweg in Oosterbeek.

Gevlucht met de buren
Op 17 september 1944 zag ik de gelande Engelse soldaten over de Benedendorpweg richting Arnhem lopen, met Duitse krijgsgevangenen in het midden. Geweldig! Een week later waren de Engelsen in Arnhem teruggeslagen en kwamen ze weer in Oosterbeek. Ik was die dag bij de buren.

Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg

Vijf Engelse soldaten kwamen binnen en dronken een kop thee. Eén soldaat had een prachtig dolkje, ingelegd met, het leken wel diamanten. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden, zo mooi! Dat dolkje heb ik na de oorlog teruggevonden. Totaal kapot. De Engelse soldaten groeven kuilen in de tuin en bereidden zich voor op de naderende strijd. Volgens hen konden wij wel in de kelder schuilen, maar een Engelse officier zei dat wij snel weg moesten.
Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg. Ze waren al gevlucht.
Daar stond ik dan, net 17, alleen. Ik ging maar weer snel terug naar de familie P.; die klaar stonden om weg te gaan. Ze vonden het schandalig dat mijn pleegouders mij niet hadden geroepen voor ze weggingen en zeiden: “Ga maar met ons mee; vanaf nu ben jij ook ons kind”.

Op de vlucht tijdens de oorlog

Avonturen in Heveadorp
We gingen op weg naar Heveadorp en kwamen in een school terecht met meer evacués. Er werd al hevig gevochten met de Engelsen aan de ene kant van de school en de Duitsers aan de andere. Wij renden van voor naar achter om de Engelsen te waarschuwen.

Heveadorp

Heveadorp

Na een paar dagen moesten we weg en kwamen we met 12 mensen in de kleine kelder van een gezin. Daar leefden we dag en nacht.
De gevechten werden heviger. Soms kwamen Duitsers de kelder in op zoek naar Engelsen. Dan weer andersom.
Ik vond het spannend.
Eens zat ik op de knieën voor het raam toen vlak voor mijn ogen een Engelse soldaat werd neergeschoten.
Hij lag midden op straat en de Duitsers renden naar hem toe en gaven hem een sigaretje.
Er kwamen nog vaak Engelse parachutes met voorraden naar beneden.
De zijden parachutes hadden prachtige kleuren en de vrouwen wilden ze graag hebben om jurken van te maken.
Niemand durfde ze te halen, maar ik ging erop af.
Als de Engelsen in het gebied de baas waren moest ik de manden met voorraad aan de weg zetten, maar als de Duitsers er zaten, mocht ik wel de parachutes houden; de manden moest ik in de sloot gooien.

Domineesbroek

Na een maand beslisten de Duitsers dat Heveadorp moest evacueren. Met Duitsers voorop liepen we naar Bennekom en kwamen in een kerk terecht. Het was koud en ik liep nog steeds in korte broek.
De dominee zag mij en ging voor mij een lange broek halen, maar het was zo’n grijs gestreepte pandjesbroek. Ik dacht: Ik ben een jonge kerel en ga toch niet met zo’n pandjesbroek lopen.
De broek zat echter goed en ik heb hem de rest van de oorlog gedragen.

Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter

Opnieuw verlaten
Na twee dagen moesten we weer weg en zijn via een boer in Lunteren in Groenekan bij Utrecht terecht gekomen. We werden ingedeeld bij twee boeren. Vader, moeder en dochter P. bij de ene boer, de twee zoons en ik bij een andere boer.
Toen we bij de eerste boer aankwamen, begon mevrouw P. hevig te huilen. Ze zei: “Ik kan niet zonder mijn zoons”. De boer zei: ”Nou dan neem jij je zoons toch mee”. Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter. Ik was toch niet hun zoon.

 Opgeleid tot boer

Verlaten door ‘mijn familie’ belde ik aan bij een boer en zei tegen de boerin: ”Ik ben bij u ingekwartierd”.
De boerin zei: “Kom maar binnen”. Het was een rijke boerenfamilie en ik heb het daar goed gehad.
Ik mocht aan tafel zitten bij de familie, die bestond uit: Het boerenechtpaar, twee zoons en opa.
Ik begrijp niet dat ze me nooit gevraagd hebben wie ik was.
Mijn slaapplaats was in de stal boven de 23 koeien. Ik heb op de boerderij veel geleerd: Koeien melken, melk karnen, kaas maken, paarden verzorgen en koeien helpen bij het kalveren.
Op een dag kwamen twee mannen met wat apparatuur. Ik moest mijn legitimatiebewijs afgeven en kreeg even later een nieuw, waarop ik één jaar jonger was. Dan hoefde ik niet voor de Duitsers te werken.
De boerderij lag direct aan de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. ’s Nachts stopte de trein en gooide kolen op het erf. Ik wist niet waarom. De boer en zijn zoon waren bij de ondergrondse.

Ik moest mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken

Als ik er naar vroeg zei de boerin dat ze naar een tante waren. Als ze weg waren, gingen de boerin en ik de koeien melken.
De boer wist precies wanneer de Duitsers paarden kwamen invorderen. Hij had achter wat hooibalen een kleine ruimte, waar net één paard in kon staan. Als de Duitsers kwamen, moest ik voor het paard gaan staan en mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken. Ik was bang dat ze dwars door de hooiberg zouden schieten. Het is goed gegaan.
Ik heb eens, toen ik alleen thuis was, een kalfje ter wereld gebracht.
Op een dag had de boerin via het Rode Kruis het adres van de familie H. gekregen. Het bleek dat zij tijdens de vlucht vanuit de Hogeweg naar de Hemelsche Berg in Oosterbeek waren gegaan.
Terwijl zij daar schuilden in een prieel, sloeg een granaat in en was mijn pleegvader op slag dood.
Moeder was gewond geraakt en afgevoerd naar het Elisabeth Gasthuis in Arnhem. De familie zat nu in Zeist. Voor een bezoekje mocht ik de fiets van de boerin meenemen en kreeg wat spek, kaas en tarwe mee. Toen ik in Zeist aankwam zaten moeder, dochter en zoon H., op een klein kamertje.
Het bleek voor de familie echter te veel mij opnieuw op te nemen en ik ging maar weer terug naar de boer.

“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver

Tegen het einde van de oorlog moesten alle jonge mannen vanaf 16 jaar zich melden bij de Duitsers in Utrecht. De boerin durfde mij niet onder te laten duiken, dus ik moest weg en ging alleen op pad naar Utrecht. Halverwege stond op een groot aanplakbord dat de aanmelding was uitgesteld.
Veel jonge mannen stonden er bij en gingen allemaal weer naar huis. Ik ben ook weer naar de boerderij gegaan. Laat nou die ondergrondse dat gedaan hebben; dat biljet aangeplakt. Geweldig!
Vlak voor de bevrijding werden er nog 30 Duitsers bij de boer ingekwartierd.
De Engelsen naderden en er werd vrijwel niet meer gevochten. De Duitsers huisden op de deel.
Ik bracht de Duitsers af en toe wat verse eieren en ik heb van een Duitser een paar korte Duitse laarsjes gekregen. Toen de Engelsen, laagvliegend, voedsel voor de burgerbevolking dropten boven het Malieveld in Utrecht, keken de Duitsers in de lucht en schoten tevergeefs met geweren naar boven.
“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver.
Ik heb later nog dagen gedregd in de modder, maar heb het niet kunnen vinden.

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest

Na de bevrijding kwam de familie P. langs. Vader P. was postbode en mocht eerder dan andere evacués terug naar Oosterbeek, waar veel kapot was.Ik ben met hen teruggegaan.
Misschien had ik in Groenekan kunnen blijven, maar in mijn hart was ik toch geen echte boer.

Acacialaan Oosterbeek

Acacialaan Oosterbeek

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest.Op de Accacialaan stonden nog slechts twee kapotte huizen. De rest was weg.
Ik heb nog een foto uit die tijd.
De familie P. trok in een grote villa van een tante aan de Schelmseweg en nam mij opnieuw op. We hebben er nog twee jaar gewoond.
Later zijn we weer naar de Hogeweg verhuisd, toen het huis was opgebouwd. Ik ben weer gaan werken als banketbakker en ben tot mijn 23e bij de familie P. gebleven.
Maar omdat het niet boterde tussen mij en mijn plaagfamilie ging ik uit huis.

 

Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo

Na de oorlog
Toch is het na het afscheid in Groenekan nooit meer goed gekomen tussen mij en de familie P.
Na twee incidenten met een gewonnen radio en een van de Engelse soldaten gekregen Norton motorfiets, die ze me hebben afgepikt en aan hun zoons gegeven, ben ik op een kamer op de Boulevard Heuvelink gaan wonen en is het contact verbroken.
Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo.  Hij had zijn tweelingbroer kunnen zijn. Hij kon razen en tieren en dan was iedereen bang. “Hitler” had zijn eigen kamer helemaal behangen, ook over de deur heen. Op de vliering daarboven was in de oorlog een gat geslagen bij een granaatinslag. Het gat was met zakken afgedekt. Op een keer bracht een kolenboer kolen, die op zolder moesten worden afgeleverd. Hij liep over de zakken en viel met kolen en al naar beneden in het bed van Hitler. Die begon te schreeuwen, maar de kolenboer kon de uitgang niet vinden en rende doodsbang heen en weer. Dat was zo’n 6 jaar na de oorlog, maar de mensen hadden nog steeds angst voor Hitler.

Pleegkind: Goed verzorgd, weinig liefde

Terugkijkend heb ik het tijdens de oorlog niet slecht gehad.
Alle families waar ik was hebben mij goed verzorgd, maar ja, in die jaren was er nog een groot stigma aan pleegkinderen gekoppeld.
Nu is dat gelukkig niet meer zo; toen wel. Als pleegkind was je gewoon minder.
Ik ben in dat laatste oorlogsjaar, als 17-jarige, vier keer alleen gelaten of afgewezen.
Ik snap het wel, maar het doet ook pijn en nog steeds.
Later toen ik verkering kreeg, verzweeg ik mijn afkomst. Ik heb verschillende meisjes voorgelogen.
Als het dan toch ongeveer uitkwam, maakte ik het uit.  De laatste keer na twee jaar verkering.
Toen ik mijn latere vrouw ontmoette, heb ik meteen mijn verleden ‘opgebiecht’. Zij accepteerde me wel zoals ik was en wij zijn 57 jaar gelukkig getrouwd geweest.
We waren onafscheidelijk.
Twee zoons hebben we gekregen.
We hebben thuis nooit over de oorlog gesproken.

Zonder zin in het niets gegooid

In 1938 verhuist de vijfjarige Arthur van Veen met vader, moeder en zus naar Arnhem, Van Diepenbrocklaan 27, een jeugdherberg. Vader en moeder worden er jeugdherbergouders. Kort na 10 mei 1940 volgt inkwartiering van de Wehrmacht. ‘Bij God’s gratie mochten we blijven.’ Wanneer de ingekwartierde Duitsers verdwijnen volgen de Hitlerjugend en Bund Deutsche Mädel. ‘Die kwamen hier “erholen”.’ Met de Duitse militairen kan Arthur wel overweg. Die brachten Märklintreintjes mee. Ene “Onkel” Horst vertelt Arthur zijn kinderverhalen.
Fotografisch geheugen
‘Ik was altijd ontzettend stil. En ik heb veel gevoel voor details. Tafeltennis, een paar balletjes, die sloegen we kapot en soldaten repareerden die dan weer. Zulk soort dingen herinner ik me. Mijn kleinzoon vraagt me: “hoe was nou die oorlog? “ Kun je niet in één woord zeggen. Veel was gewoon.’
Er komt een NSB-bestuur, dat een bordje met ‘Joden verboden’ plaatst. Vader hangt er een theedoek overheen, waarna een NSB’er dat bordje aan de buitengevel vasttimmert. Een onhoudbare toestand. In februari 1942 verhuist het gezin naar Oosterbeek, de Benedendorpsweg.

De Duitse militairen brachten Märklintreintjes mee

Film
Met de ‘Toltram’ (Tramlijn Oosterbeek-Laag) gaat Arthur naar school in Arnhem. De Benedendorpsweg biedt uitzicht op de spoorbrug. Soms stopt de tram bij luchtalarm. Later wordt er veel gemitrailleerd, op treinen over de spoorbrug. ‘Op weg naar school zag ik het neerschieten, boven de Betuwe.‘ Arthur ervaart het als film, tamelijk emotieloos. ‘Die emoties kwamen pas later.‘
Niemandsland in keldergewelf
Op 6 juni 1944, D-Day, moeten ze snel het huis verlaten. Ze vinden onderdak bij schrijfster Mien Labberton, iets verder aan de Benedendorpsweg. Op 1 september vertrekken de Duitsers en mogen ze hun huis weer in, maar al snel volgen er hevige gevechten. Met in totaal vijftien mensen vinden ze een vluchtplaats in de kelder van de ‘Geldersche Blom’, een villa iets verderop.
Trommelvuur op trommelvlies
‘Tijdens de gevechtspauzes waren er angstaanjagende stiltes. Dan hoorde je ze aankomen. Salvo’s van vier of zes. De inslagen kwamen dichterbij. Echt angstaanjagend. “Trommelvuur”, zei mijn vader. Er sloeg een granaat in. Toen heb ik een week niks gehoord. Ik heb nog een ontzet trommelvlies. Mijn moeder was ontzettend bang. Die meneer van de Geldersche Blom was verpleger geweest in een psychiatrische inrichting. Die stelde ons gerust. ‘

Op weg naar veiliger oorden belandt het gezin in het Friese Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, Nederlands Hervormd predikant. Arthur heeft het daar niet slecht, maar leeft er op een eiland, in zichzelf gekeerd. Veilig, maar met twijfels aan de zin van het leven.

Foute Nederlanders, goede Duitsers en dealende Canadezen

De evacuatieroute najaar 1944 van de twaalfjarige Arthur van Veen is onrustig. De eerste echte vluchtplaats is Loenen, bij familie van kolenboer Van Veelen, net als Arthur woonachtig aan de Benedendorpsweg.
‘Lachwekkende’ bevrijding

Graf  van onbekende soldaat

Graf van onbekende soldaat

Ze passeren een voortuin met graf, een bajonet in de grond met een helm erop. Het beeld wordt gebrand op het fotografische netvlies van de jonge Arthur. Gedetineerden trekken naar Oosterbeek. ‘Op de Utrechtseweg lag er eentje dood, weggedoken achter een boom. Het eerste lijk dat ik bewust zag. Aan de overkant van de weg lagen over elkaar Engelse lijken, als dominostenen. Opgezwollen en paars, al in ontbinding. Dat beeld blijft terugkomen. Daar liepen we langs. Op een bankje zitten twee Tommies, die V-tekens maken. Daarvoor een Duitser met geweer in de aanslag. Vader vroeg de Duitsers in het Duits of we er veilig door konden. Het antwoord was in het Nederlands. Het waren Nederlandse SS-ers. Bij de Groene Bedstee stond het vol met militaire auto’s. Die SS-ers daar spraken Nederlands en droegen Duitse uniformen. Onder een deken lag een gewonde te kermen. Ze toonden geen interesse voor wat er om hen heen gebeurde. Eén van hen zei sarcastisch tegen mijn vader, die om vervoer vroeg: “Dit is nou jullie bevrijding”. Dat stak.’

De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven

Schaamtevolle rijksduitser
Vanuit auto’s schieten Duitse militairen in de lucht. Ze duiken achter een boom. ‘Je was getraumatiseerd, angstig bij ieder schot.’ Op de Apeldoornseweg, hoek Schelmseweg is een cafeetje, met ook Duitsers, met een veldkeuken ervoor. Vader vraagt in het Duits of ze wat te eten hadden en krijgt in het Nederlands antwoord. ‘Dat was een rijksduitser. Die geneerde zich voor zijn Duitse uniform. Maar hij moest. Hij gaf eten, aardappels in de schil.’
Alternatieve wapenhandel
In de flink gehavende  jeugdherberg aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan 27, waar vader en moeder van 1938 tot februari 1942 jeugdherbergouders waren, vinden ze een pistool. ‘Een Mauser. Vader vond dat we die moesten inleveren. Een hulppolitieman zei hem: “Ben je bedonderd, die moet je naar de Canadezen brengen”.  Ze gaan ermee naar park Sonsbeek. De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven. ‘Die Canadees komt met tinnetjes aan met al die sigaretten en vraagt of de Mauser geladen was. “Weet ik veel”, antwoordt vader. Ze krijgen de kogels er niet uit. ‘Enfin, hij was van het pistool af en had een boel sigaretten. Goud.’

Dingen van waarde

Als jongen van twaalf moet Arthur van Veen met ouders en zus eind september 1944 vertrekken uit Oosterbeek. Zijn vader (oorspronkelijk auteur) en moeder zijn tussen 1938 en ’42  jeugdherbergouders aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan. Tot een anti-Joods NSB-bestuur hen er het werken onmogelijk maakt en verhuizing naar de Oosterbeekse Benedendorpsweg volgt. Ze schuilen korte tijd in een kelder van de nabijgelegen villa de Geldersche Blom, tot de Duitsers hen wegsturen. Nog even naar huis om de fiets en kleren te pakken. Het blijkt afgebrand.
Wat mee te nemen? ‘Krankzinnig dat een mens in zo’n situatie de verkeerde dingen meeneemt. Verzekeringspolissen. Contracten van mijn vader, van verkochte boeken. Puur nostalgie. Ik heb ze nog. Maar geen foto’s. Voor mij zijn dat wél dingen van waarde.’ Arthur heeft geen spullen van zichzelf meegenomen. ‘Geen idee hoe lang het ging duren.’
Niet gelovig domineesneefje in Workum
Op 27 oktober 1944 belanden ze in Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, predikant. Tante Hermien vangt hen op. ‘Mijn vader zei haar dat hij katholiek ging worden, wat deze zeer calvinistische domineesvrouw schokte. Als domineesneefje gaat Arthur naar de School met den Bijbel. Hij spreekt geen Fries en verstaat de mensen slecht. Wekelijks moet hij psalmen uit zijn hoofd leren. ‘Ik heb ze nooit geleerd. Dat was mijn verzet, sabotage.’

Ik leefde op een veilig eilandje

Waarde van het leven
Over de schooltijd in Workum:  ‘Ik keek liever naar buiten. Ik denk dat ik het hele bestaan toen ging relativeren. De zin van het leven niet meer zag, althans niet voor mezelf.  Als kind van twaalf doe je dat natuurlijk niet bewust. Ik denk wel dat ik een mening had, maar sprak die nooit uit. Leefde op een veilig eilandje.‘
Bij de bevrijding klinkt buiten het Friese volkslied. ‘Nee, ik heb het niet als een bevrijding ervaren. Eerder als verandering. De oorlog is voorbij. Verder zei het me niets.’
Mensbeeld
Zijn oorlogservaringen hebben Arthur’s kijk op de mens ingrijpend beïnvloed. ‘Je wordt zo in het niets gegooid. Tegenwoordig staan er allerlei diensten ter beschikking. Er werd niet over gepraat. Ik heb nog lang gedacht: “Wat doe ik nog eigenlijk? Wat voor zin heeft het leven?” We maken elkaar toch maar af. Ik had een zeer negatief beeld van het verdere leven. Geen geloof meer in de mensheid. Heb ik nog niet veel. Mensen brengen zichzelf om. Die intolerantie. Iedereen wil gelijk hebben. Er bestaat geen gelijk.‘

We zochten bescherming achter het aambeeld

We waren in het Airborne museum, een medewerker sprak ons aan, vertelde over evacués en zo. Ik zei: “Ik ben geen evacué, maar we hebben wel evacués in huis gehad”. De familie van der Burg; vader, moeder, Ans en Allard en nog 2 kinderen zijn 23 september bij ons gekomen. Met hun zoon Allard, heb ik veel meegemaakt in Velp begin oktober 1944.

Vandaag 13 februari 2015 ontmoet ik hem nu en zijn zus Ans, 70 jaar later

Mijn vader moest eigenlijk voor de Arbeitseinsatz graven in de Betuwe, maar wij hadden een smederij en een winkel. Daar moest hij zijn geld verdienen. Wij moesten achter planken, (de winkelruit was weg door bominslag) op wacht staan, kijken of er Duitsers aankwamen. Dan moesten we mijn vader waarschuwen, zodat hij snel in bed kon kruipen, hij had een verklaring van zijn huisarts, dat hij aderontsteking had. Op een dag kwamen de Duitsers mijn vader halen.

Mw. Alie van der Burg

Mw. Alie van der Burg

Moeder van der Burg (“tante Alie”) pikte ze op, voor ze ons huis binnenkwamen. Zij ging een heel verhaal ophangen, om ze op te houden, zodat mijn vader in bed kon komen. Hij moest zijn handen wassen en zo. En ze kreeg het voor elkaar, hij lag in bed. Hij zei: Ja, ik ben ziek, ik kan niet mee naar de Betuwe. Daar geloofden ze geen bal van, ze zouden unsere Artz wel sturen.
Ja, dat verhaal loopt samen met een voorval met Allard. Op 2 october 1944 is er bij ons voor de deur op 10 meter, een bom ingeslagen, een raketbom. Zo’n raketbom ging gepaard met mitrailleur kogels. De bom sloeg een groot gat in de weg. Op dat moment trok mijn vader ons naar binnen in de werkplaats. We zochten bescherming achter het aambeeld. Na afloop lagen er om ons huis allemaal grote kogels. Allard en ik erop af, want kogels vinden, dat is hartstikke mooi. Jongens 8-9 jaar.
Er is ook eens een vliegtuig in een huis gedoken in onze straat. Er lagen toen ook kogels op de straat. Wij haalden het kruit eruit en dan gingen we op de stoep letters uitleggen van onze naam. Dat stak je dan aan, het ging branden en dan stonden die letters in de stoep.
Vandaar dat ik de naam van Allard nog goed wist. Ik vond het mooier als ook onze evacuees met dit gesprek mee konden doen. Ik ben gaan zoeken, en heb hem gevonden via Google.
Vandaag 13 februari 2015 ontmoet ik hem nu en zijn zus Ans, 70 jaar later. Dat is wel heel bijzonder.

De slag om de bevrijding van Velp

Was er honger in Velp? Nou honger, minder eten. Ik heb hier een foto uit de oorlog, de foto is gemaakt bij familie in Groningen, daar hadden ze het wel goed. Mijn oom en tante waren zoveel jaar getrouwd in de oorlog. Met een vrachtwagen zijn we naar Groningen gegaan en vanaf Winschoten met de trein, we werden onderweg beschoten, of het Engelsen of Duitsers waren, dat weet ik niet.

Cor ven Rietschoten 1944 links boven

Cor ven Rietschoten 1944 links boven

Die familie woonde in Nieuwe Pekela, daar hebben we weer kunnen eten en het was echt feest. Hoelang bent u daar geweest? Een paar dagen maar. We hebben wel gebrek aan voedsel gehad die laatste winter. Mijn vader deed weleens werk voor een boer en dan kreeg hij b.v. een teil met graan en dan bakte mijn moeder zelf brood, in een kolenoven.

Mw. van Rietschoten

Mw. van Rietschoten

In april 1945 was mijn moeder net voor die beschietingen begonnen, iets aan het koken. Toen ons huis afgebrand was gingen wij in die ruïne kijken, die pan soep was één brok steen, als je de pan omdraaide.
Wij zaten in de kelder, daar hadden we bedden met matrassen neergezet. Het was een gewelfde kelder, met bogen erin. De buren hadden dat niet, die sliepen bij ons. Ja, toen kwam één van de buren later binnen, via het kelderluik, daar had mijn vader een dikke plaat uit de smederij voor staan. Jullie moeten eruit, want het huis staat in brand, hun huis stond ook al in brand. Had u dat niet gemerkt? Nee, het was een vreselijke herrie, bommen en granaten, die vlogen je om de oren. En zijn been was er al half afgeschoten, het bloedde vreselijk. Lakens om zijn been gebonden. Na twee dagen is hij weggevoerd met een rode kruisbakfiets,met een huif erover heen. Wij ons huis uit. Ik zie nog die fosforbommetjes, die brandbommetjes liggen, in het brede pad naast ons huis. Ik was toen niet bang, ik geloofde als kind erg in God en Jezus.

Jullie moeten eruit, want het huis staat in brand

Een buurjongen, die bij ons sliep, heeft er een hele zware tik aan overgehouden. Na de oorlog schudde hij altijd met zijn hoofd.
De Duitsers hadden ook bomen in onze straat tegenover elkaar omgezaagd en daar legden ze boobytraps in, als verdediging tegen de Engelsen, daar moesten we doorheen. Vanaf de overkant zagen we ons huis afbranden, ook de smederij. We hadden niets meer over. Mijn zus van 7 jaar gilde om haar pop. Twee dagen later waren we bevrijd.

Dhr. Cor van Rietschoten 2015

Dhr. Cor van Rietschoten 2015

Wij aten gewoon mee uit de pot

Interview samen met Cor van Rietschoten, de zoon van kennissen waar ons gezin geëvacueerd was en mijn zus Ans.
Ik ben een paar keer in het Airborne museum geweest ook wel met mijn kinderen, ik vind het realistisch, ik ben minder geëmotioneerd dan mijn zus Ans, maar ik was veel jonger dan Ans. Nu we elkaar ontmoet hebben, dan denk ik verrek, dat is waar ook, de herinneringen komen nu boven.

Als in een film zie ik de wijzers van de klok nog als een gek ronddraaien

Eusebiuskerk Arnhem

Eusebiuskerk Arnhem

Wat voor mij vast staat is dat wij met mijn vader voor het raam stonden toen de Eusebiuskerk geraakt werd. Als in een film zie ik de wijzers van de klok nog als een gek ronddraaien. Er viel ook nog een heel stuk van de toren naar beneden.
Al snel volgde daarop dat we moesten evacueren. Duitse militairen kwamen in een motor met zijspan, ze stopten en schreeuwden: “ deraus, deraus”.
Was u toen niet bang dan? Ik weet het niet. Ik was een jaar of acht, ik kan me niet herinneren dat ik bang was, niet dat ik flink ben. Ik denk dat je het niet realiseert, als je bijna 13 bent zoals mijn zus, komt het harder aan.

Vanaf het moment dat Cor zei: Die bominslag, dat kan ik mij nog precies herinneren. Vlakbij huis was een bominslag. We zijn daarna kogels gaan rapen vlak voor ons huis in Velp. Dat was waarschijnlijk 2 oktober 1944.
We zouden zijn gelopen naar Apeldoorn en daarna op transport naar Eemnes. Met een auto of paardenwagen. Helaas kan ik me daar niets meer van herinneren.

Om de schurft te behandelen werd je iedere dag met vette zalf ingesmeerd

Mijn zus en ik hebben bij de boer in Eemnes extreem verschillende ervaringen opgedaan. Wat ik nog heel goed weet is dat we heerlijk te eten kregen bij die boer. Wij aten gewoon mee uit de pot, maar als er iemand  aan de deur kwam die heel mager was en honger had en bijvoorbeeld om één aardappel vroeg, dan werd je van de deur geschopt. Wij, als evacués werden in de watten gelegd. Ik heb daar dagelijks tussen de koeien gelopen en helaas heb ik daar schurft bij opgelopen. Om de schurft te behandelen werd je iedere dag met vette zalf ingesmeerd en het hele hoofd ging in verband. Eigenlijk moesten we naar school, maar dat werd niks. Ik ging pas naar school toen we weer terug in Arnhem kwamen. Normaal ga je met 6 jaar naar school, ik ging pas met 8 jaar. Dit is dan ook altijd een achterstand geweest.

Gelukkig weer terug naar Arnhem op de achterbak van een Tempo driewieler!

Ons gezin vader, moeder, drie zoons en een dochter woonden vlakbij het spooremplacement in de Jan van Riebeeck straat, die was parallel aan de huidige Johan de Wit laan en schuin daarachter had je de gasfabriek.

Familie van der Burg

Familie van der Burg

Nog voor de evacuatie, toen we nog thuis woonden, begon de ellende en viel er een bom op de gasfabriek. Dat is een gigantische brand geweest met heel veel lawaai en bominslagen. Dit zijn echt van die herinneringen die nu allemaal naar boven komen. Het leeft niet zo bij mij. Twee dingen weet ik eigenlijk nog wel. Zoals mij zus Ans zei bij het terug rijden, dat kan ik me nog heel goed herinneren. Je ziet ze nog een doodenkele keer, toen had je Tempo’s, dat was een driewieler auto. Die werden met houtgas gestookt. Wij zaten met ons gezin in zo’n bakje, een heleboel van die dingen achter elkaar en zo zijn we van Eemnes naar ons huis in Arnhem terug gereden. Hiervoor noemde u nog de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) dat dit zo bijzonder was. Toen wij Arnhem binnen kwamen en door al die straten reden zagen we hoeveel er kapot geschoten was. Geen dak was nog heel en er zaten grote gaten in. Bijna alle huizen waren leeggehaald en niemand had nog meubels. Wat nog in huis stond was kapot. Later kwam er een grote vrachtwagen vol met meubels. Die was van de gemeente, met samenwerking van de HARK.
Dus ze reden met die auto in de straat?  Ja, huis aan huis, ze stopten en dan kon je uitzoeken wat je nodig had. Als die wagen leeg was, haalden ze weer nieuwe spullen en begonnen weer waar ze gestopt waren.
Dat was gewoon een vrachtwagen? Ja, gewoon een dichte vrachtwagen.
En de bevrijding heeft u daar een herinnering aan? Nee, wat ik wel weet, dat u zei: Er waren ook goede dingen met vliegtuigen. Daardoor kwam de herinnering aan witte brood dat uit Zweden kwam en uit de vliegtuigen werd gegooid, maar dat waren voedselpakketten met o.a. meel. Het meel ging naar de bakker die er witte brood van bakte. Er werd geen brood uit de vliegtuigen gegooid, zoals ik dacht.

 

Een Joods meisje had zich verstopt op de vliering

Niet getraumatiseerd door oorlogshandelingen vertelt muzikale Ria Soerink over haar jeugdherinneringen. Zij woonde tijdens de slag om Arnhem als elf jarige in de Rietgrachtstraat niet ver van de Rijnbrug. Het was een warm gezin: Vader, moeder en een 4 jaar ouder broertje van Ria woonden op het bovenhuis aan de Rietgrachtstraat 85. Toen Ria 2 jaar was, verhuisde het gezin van de Zaslaan (Geitenkamp) naar de Rietgrachtstraat.
Het  ‘niet ver van de brug’ was natuurlijk bepalend voor de rest van het leven van het gezin Soerink. Ria weet nog dat ze door het bovenlicht van de voordeur naar de stofwolken keken, die de granaatinslagen  veroorzaakten in de Grote Eusebiustoren.
Spannend was het wel, maar bang is ze niet geweest. Je kende het gevaar nog niet.
Het was zelfs zo, dat Ria ’s moeder haar tijdens de gevechten verzocht naar de Camiz te lopen om melk te halen. Haar vader had een vriend bij de Camiz die wat melk kon ritselen. De Camiz (melkfabriek) lag dicht bij de brug en het was logisch dat Ria snel weer thuis was na het zien van een dode soldaat op straat. Het klinkt niet eens zo gek als Ria stelt dat het voor kinderen een avontuurlijke tijd was. Zorgen kenden Ria en haar broer Waldo niet, maar de ouders hadden die natuurlijk wel.

 Kort na de arrestaties kwam uit het huis van de buren tiksignalen

De naaste bovenburen in de Rietgrachtstraat deden waarschijnlijk verzetswerk. Ondergedoken joden verbleven er hooguit een dag omdat de huizen niet geschikt waren om ze een schuilplaats te geven. Ria herinnert zich dat de zoon van deze buren bij de recherche zat en leiding gaf aan een verzetsgroep. De Duitsers hadden wel iets in de gaten en hielden regelmatig huiszoekingen. In leren jassen gekleed kwamen ze binnen en de hele familie werd gevangen genomen en naar Vught vervoerd. Onderweg is de zoon gevlucht waarbij hij een Duitser heeft vermoord. Het is hem zelfs gelukt in Engeland terecht te komen. Kort na de arrestaties kwam uit het huis van de buren tiksignalen. Toen Ria’s vader behoedzaam ging kijken bleek er een Joods meisje te zijn, die zich tijdens de huiszoekingen had verstopt op de vliering. Hij kreeg het voor elkaar haar onder te brengen in een huis aan de Apeldoornseweg. Hoe dat precies in z’n werk is gegaan weet Ria natuurlijk niet. Overigens hebben de buurtjes de oorlog wel overleefd.

Puppy’s in een naaidoos

Ria Soerink stond even stil bij het naar schoolgaan in oorlogstijd en de vriendjes en vriendinnetjes die zij had, bij de kalverliefdes die behoorlijk konden huishouden in haar jonge leven. Ria vertelde dat zij met haar eerste  ‘liefde’ een keer op een schommel heeft gezeten. Nou nou, dat was wat en zij weet het nu nog!

Moeder had een vluchtkoffertje klaar staan

De zeer muzikale Ria (later werd zij violiste in Het Gelders Orkest) hield ook van pianospelen en zingen.
Op school was dat een probleem, want volgens haar leraar was zingen door de Duitsers verboden. Vermoedelijk was hij zelf niet  ‘bij stem‘, niet muzikaal of had er gewoon geen zin in.
Plotseling kwam er een eind aan de zorgeloze kinderjaren van Ria, want het huis moest worden verlaten.
Het was zondag en moeder had het eten net op staan toen er ruw met de kolf van een geweer op de voordeur werd gebonsd. Duitsers! Ze moesten meteen weg!
“Ik liep nog op mijn pantoffeltjes”, weet Ria nog. Moeder had een vluchtkoffertje klaar staan en met het hoognodige op de fiets liepen wij naar Arnhem Noord, terwijl de hond werd vergeten.
Via de Vogelwijk, de Hertogstraat, de Catharijnestraat, Onder de Linden naar de Lijsterstraat waar een tante woonde. Daar kwamen ook nog een oom en tante uit de Bakkerstraat. Er waren er nog meer (in totaal 12), maar Ria weet niet meer wie dat waren.

Opoe van 75, die moeilijk ter been was, werd vervoerd op de al volgeladen transportfiets

De mannen gingen een schuilkelder in de tuin graven. Er gebeurde van alles en Ria vond het avontuurlijk en genoot van al die activiteiten. Een week ongeveer is de familie Soerink in de Lijsterstraat gebleven voordat ze weer verder moesten. Opoe van 75, die moeilijk ter been was, werd vervoerd op de al volgeladen transportfiets. Het voortduwen van een volgeladen fiets met voorop opoe was een heel zware klus. Ook een volgepakte kinderwagen werd meegenomen. Nadat de hond, die was vergeten, was opgehaald werd koers gezet naar Ugchelen. Gelukkig had vader niet alleen de hond, maar ook een klein accordeonnetje meegenomen. Ook in tijden van nood kan een muzikaal gezin niet buiten muziek. Moeder had van plaids rugzakken gemaakt om zoveel mogelijk spulletjes mee te kunnen dragen.
De hond had inmiddels vijf jonkies ter wereld gebracht en die moesten ook mee, dus Ria offerde haar naaidoos op en nadat wat zachte spulletjes onderin waren gelegd, was het transportmiddel voor de puppy’s opgelost.

 Er vond elke avond een kleine volksverhuizing plaats

Bepakt en gezakt ging de familie Soerink lopend met de volgeladen fietsen tussen meerdere vluchtelingen naar Beekbergen, waar een boer met een boerenkar kinderen en oude mensen meenam.
Voor opoe en vader was dit een uitkomst.Fragment uit Ria's poeziealbum
Na een tijdje kwamen ze terecht bij een tante aan de Brouwersmolen tussen Ugchelen en Apeldoorn.
Dat tante min of meer overvallen werd door een groep van twaalf mensen voor de deur kun je je voorstellen, maar zij kwam zelf uit een groot gezin en wist van aanpakken. Op een morgen holde Ria naar de schuur om naar de jonge hondjes te kijken, maar de puppy’s waren weg. Ria’s moeder kwam onmiddellijk naar haar toe en vertelde haar dat de opgroeiende dieren een aanslag zouden betekenen voor de voedselvoorraad. Ria begreep het probleem en had vrede met het einde van de vijf troeteldiertjes.

Toevallig ontdekte vader Soerink dat de buren van tante goede bekenden van hem waren die in Arnhem op het Velperplein een poffertjeskraam hadden geëxploiteerd. Ria mocht daar elke dag komen piano spelen en zo haar kennis op peil houden.
Vader had in de loop der jaren veel zilvergeld gespaard die hij in sigarenkistjes had meegenomen. Achteraf bleek het een goede aanvulling te zijn om de hele familie in deze evacuatietijd niet van honger te laten omkomen. Hoewel overdag het hele gezelschap van twaalf personen op hetzelfde adres bij elkaar was, werd verspreid over een aantal buren geslapen. Je kunt je dus voorstellen dat er elke avond een kleine volksverhuizing plaatsvond. Het naar school gaan werd opgelost in een plaatselijke wasserij, omdat de school in Ugchelen geen verwarming meer had. Elke dag liep Ria met haar broertje en neefje de lange weg naar het dorp, waar tussen de herrie van de wasmachines geleerd moest worden.
Onderweg werden kleine avontuurtjes beleefd, waardoor ze nogal eens te laat op school kwamen.
Een neef had ontdekt dat in de langs de weg gegraven schuttersputjes egeltjes waren gevallen.
Hij ging dan op zijn buik liggen om ze er uit te halen en droeg ze verderop het bos in, om ze weer los te laten. Ria vertelt dat een van de honden de gewoonte had om achter motorrijdende Duitsers aan te rennen. Dat leverde deze hond helaas letterlijk een doodschop op en de andere hond kreeg ook een schop en liep een gebroken poot op die door een dierenarts nog kon worden gespalkt.

 

Einde van de oorlog

Ria (rechts) met Canadese bevrijder

Ria (rechts) met Canadese bevrijder

Toen het te gevaarlijk werd, is de school gesloten. Ria moest elke dag om klokslag twaalf uur bij een boer in de omgeving een pannetje eten voor opoe halen. Op de deel van de boerderij zat de boer dan met evacués aan de maaltijd en kon Ria daarvan wat mee krijgen. De geur van gebakken spek is Ria nooit meer vergeten! Hoewel het eten in het pannetje alleen voor opoe was bedoeld, werd er af en toe een hongerig vingertje in gestoken, maar opoe deelde ook uit.
Met vader achter op de fiets op voedseltocht gaan, was voor Ria een feest. Zij hoort nog het geluid van de velgen van de fiets  over het beton. Het lukte vader met een vlotte babbel bijna altijd wat te krijgen. Ria zegt dat ze veel van haar vader heeft geleerd, hoe hij toch vaak zijn zin kreeg. Een keer kregen ze een bordje met onder andere gestoofde appeltjes; heerlijk! Bij een andere boerderij werden ze een keer uitgenodigd om ‘achterom’ te komen. Daar bleken een heel stel bekende Arnhemmers rond de tafel te zitten.

De tocht naar de Rietgrachtstraat was dramatisch, want er was niets herkenbaars meer

Ria herinnert zich de vlucht van de Duitsers wat ‘s nachts angstig was, want je wist niet wat ze van plan waren. Een keer werd op de deur geklopt en een Duitse soldaat vroeg om een touw. Toen Ria ’s vader een stukje voor hem uit de schuur haalde, bleek hij een koe bij zich te hebben die hij mee wilde nemen. Het zijn toch die bizarre dingen die in je geest blijven hangen.
Toen eenmaal bekend was dat de Canadezen in Apeldoorn waren aangekomen werd iedereen een beetje gek. De boer die hen maanden daarvoor had opgepikt in Beekbergen wilde ze wel naar Arnhem brengen.
Bovenop de volgeladen wagen zaten moeder, opoe en de kinderen. In de Lijsterstraat werden oom en tante afgezeten en in de Bakkerstaat de andere oom en tante.
De tocht naar de Rietgrachtstraat was dramatisch, want er was niets herkenbaars meer. Door het opzij geschoven puin kon de boer door het centrum van de stad maar net een doorgang vinden naar het ouderlijk huis. De voordeur was weg en boven aan de trap stond de piano klaar voor transport. Alles van moeder ’s boekenkast lag verspreid door het huis. Buiten en binnen was het een puinzooi, maar er was weinig of niets gestolen. Er was wel schade aan het huis, maar was te repareren.

Een drama voor de oorlog begon

Foto ouderlijk huis Vondellaan 17

Ouderlijk huis in 2015

Eén ogenblik in 1943 bleek voldoende om het leven van Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel een drastische wending te geven.
Dat ogenblik betekende onvoorzien en onverwacht een domme val van de toen nog door Arnhem rijdende Arnhemse tram lijn 1, die voorzien was een aanhanger zoals dat toen vaak gebruikelijk was.
De onbeduidend lijkende val van de tram bij de tramhalte vlakbij haar huis aan de Vondellaan nr. 17, waar Gerrie woonde, is een gebeurtenis die nooit uit het geheugen is gewist.

Gerrie had het licht uit haar rechteroog vrijwel verloren

Want de gevolgen waren niet mis te verstaan.
Het was december 1943 toen het voorval plaatsvond en nu nog staat het Gerrie voor de geest alsof het gisteren is gebeurd. De val had een hersenschudding tot gevolg, bleek later.
Volgens een buurvrouw, die in de verpleging zat, was er weinig aan de hand. Haar advies was: “Rust maar een nachtje uit”! Veel later bleek Gerrie een verwaarloosde hersenschudding te hebben.
Begin 1944 (februari) fietste de nog zestienjarige Gerrie naar school toen zij plotseling onwel werd.
Er stroomde bloed in haar rechter oog en onmiddellijk ging zij terug naar huis. De gewaarschuwde oogarts constateerde een netvliesscheuring, wat het achteraf niet bleek te zijn. Meteen is ze toen met haar moeder in de trein gestapt om naar het Ooglijders Gasthuis in Utrecht te gaan, waar op de operatiezaal de voorbereiding op de operatie plotseling werd onderbroken wegens ontbrekende gegevens. Professor Wever heeft wat later toch wat geronnen bloed weg kunnen halen, maar niet alles.
Waarom dat niet is gebeurd, weet Gerrie niet meer. Drie en een halve maand heeft zij in dat ziekenhuis gelegen. Thuis revaliderend, zij mocht geen krachtsinspanningen verrichten om te voorkomen dat er druk in de oogbol zou ontstaan, lag zij op die mooie zonnige dag in de tuin een beetje te luieren.
Gerrie had het licht uit haar rechteroog vrijwel verloren, een stoepband kon zij nog net onderscheiden en men bleek toen nog niet in staat daar verandering in aan te brengen.
Ook was het zo, dat krachtsinspanningen de druk op het oog verhoogden waardoor pijn ontstond.
Tot op de dag van vandaag!
Rusten was dus erg belangrijk. Zij was een zeer goede leerling op het Gymnasium en de plannen lagen klaar om later medicijnen te gaan studeren. Dokter worden was haar grootste wens, maar slecht zien is echter geen goede basis voor een goede uitoefening van het beroep van arts, was toen de gangbare gedachte.

Met gezondheidsproblemen evacueren

De zeventienjarige Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel  ervaart, op enige afstand van het centrum van Arnhem, het rumoer en luchtbewegingen die vooraf gingen aan de Para-landingen nabij Oosterbeek.
Vader kwam haar roepen om door het dakraam naar de neerdalende parachutisten te kijken. Die afstand is overigens wel heel erg groot vanaf haar ouderlijk huis. Haar vader vond dat de bevrijding nu dichtbij was. Gerrie beschrijft haar vader als een man met ‘flux de bouche’. Een eigenschap die hem in tijden van nood veel voordeel opleverde.
Van de gevechten in het centrum van Arnhem merkte men in de Arnhemse wijk ‘de Paasberg’, niet veel, wat echter niet betekende dat veel  luchtrumoer aan de aandacht ontging.
Zij herinnert zich nog vreemde militairen in de tuin van overbuurman Rademaker.
Bommen die in de omgeving van de Ernst Casimirlaan vielen, toch maar zo’n driehonderd meter van hun vandaan, moeten goed hoorbaar zijn geweest. De zorg om lijf en leden voor de ouders van Gerrie en  haar drie jaar oudere zus namen daarom natuurlijk toe.
Helaas werd door die omstandigheden de zorg om de oogproblemen van Gerrie verlegd naar de zorg omtrent de veiligheid en de aankondiging om het huis te moeten verlaten binnen een gestelde termijn.
In de nabijheid was door de Nederlandse ondergrondse een aanslag gepleegd op een spoortunnel. De Duitsers wilden voor zondag 17 september de daders uitgeleverd hebben, want anders zouden ze als vergelding gijzelaars doodschieten. Dit hele gebeuren zal vader de Lincel niet zijn ontgaan en dat de luchtlanding op deze mooie zondag nu de redding bleek te zijn. Dit moet voor vele mannen in de omgeving een opluchting zijn geweest. Dat waren de zorgen die de ouders in deze oorlogsdagen vervulden en die vaak aan de kinderen voorbij gingen.

Ze stonden op de dijk naar ons uit te kijken; we werden verwacht”,  zegt Gerrie, nu nog steeds ontroerd!

De evacuatie echter was er één om te onthouden.
De gezondheidsproblemen van Gerrie bleven voor een korte tijd ondergesneeuwd toen ze met z’n vieren, lopend de tocht naar Klarenbeek ondernamen. Eigenlijk was een dergelijk lange afstand lopen helemaal niet goed voor haar, maar wat moest je? Eerst werd Laag Soeren bereikt, waarna zij verder konden meeliften met een paard en wagen naar Klarenbeek, waar nog een nicht van Gerrie ’s moeder woonde.
Dit was ook het uiteindelijke doel.
“Ze stonden op de dijk naar ons uit te kijken; we werden verwacht”,  zegt Gerrie, nu nog steeds ontroerd!
Helaas heeft de meegenomen kanariepiet de tocht maar twee dagen overleefd, weet zij zich nog te herinneren.

Een burger oorlogsslachtoffer

Op het evacuatieadres in Klarenbeek werd het gezondheidsprobleem van Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel veel erger, maar er was geen medische zorg voorhanden. Door de oorlogsomstandigheden was er zelfs voor de welbespraakte vader van Gerry weinig te ‘regelen’ voor zijn zieke dochter. Ondanks die omstandigheden heeft zij toch nog een tijdje getracht om de door haar meegenomen studieboeken Grieks en Latijn te studeren.

Een probleem dat de rest van haar leven en haar carrière heeft gedomineerd

Ze was nog steeds van plan om de artsenstudie te beginnen. Het lezen ging toen nog een heel klein beetje en verbetering zat er niet in. Er was gewoonweg niets of niemand die haar verder kon helpen. Zij blijkt domme pech te hebben gehad, dat juist in die tijd haar oogprobleem niet medisch behandeld kon worden. Er was geen ziekenhuis in de buurt en geen oogarts te bekennen. Het was voor vader de Lincel te gevaarlijk om veel buitenshuis te zijn, waardoor veel op moeders schouders terecht kwam. De evacuatietijd heeft daarom ook een onuitwisbare stempel op de medische voorzieningen en zorg gedrukt.
Een probleem dat de rest van haar leven en haar carrière heeft gedomineerd.

 Echte honger kan zij zich niet herinneren

Vader de Lincel heeft zijn gezin door de evacuatietijd heen kunnen helpen. Met een broodje hier, een eitje daar en soms wat meel of ander voedsel lukte het hem, met zijn uitstraling en soms vlotte babbel om het gezin in leven te houden. Echte honger kan zij zich niet herinneren.
Die vlotte babbel leverde haar vader een keer een streng verhoor door de SS op toen hij een paar jongens van de Hitlerjugend op een dag voor zijn deur weg joeg, vertelt Gerrie. Gelukkig liep dat met een sisser af. Met de familie werd nog een geslaagde poging ondernomen om per fiets Arnhem te bereiken en wat spullen uit het huis te halen. Onderweg beschoten worden door patrouillerende Engelse vliegtuigen hoorde daar ook bij. De oorlog overleven en je gezin veilig terug brengen naar het ouderlijk huis in Arnhem moet vader en moeder de Lincel grote voldoening hebben gebracht.
Maar helaas zijn ten gevolge van de oorlogsomstandigheden de oogproblemen nooit meer opgelost en was volledige blindheid van haar rechter oog het definitieve gevolg.
Daarom beschouwt Gerrie zich terecht, wat je zo noemt: “Een burger oorlogsslachtoffer”.
Dat in de Vondellaan veel schade gerepareerd moest worden, was niet vreemd en de HARK zorgde voor een welkome aanvulling van gestolen zaken.
Het klink de echte Arnhemmers van toen niet onbekend in de oren.

Ons huis stond in de gevechtslinie

September 1944 en 1984

Tijdens de slag om Arnhem zaten we in de kelder van ons woonhuis met banketbakkerswinkel op de Utrechtseweg 160 ter hoogte van het huidige “La Dame”, dat huis is nu weg.
In de kelder zat ik naast mijn vader, dat was mijn vader. Ik was niet bang.
Die kon je van alles beschermen? Waarschijnlijk wel.
Ik vond het ontzettend gênant als kind, als ik moest plassen op een ton daar in die kelder.
In die tijd spraken volwassenen nog geen Engels. Ons huis was echt in de gevechtslinie aan de oostkant , dus afwisselend Duits en Engels. Mijn vader was op een gegeven moment zo boos, wat voor een kloteherrie is het daar boven. Hij sprong de kelder uit en op dat moment waren er drie Engelse jongens in ons huis. Ze waren hun onderdeel kwijt, ze waren in ons huis op zoek naar collega’s waar ze mee verder konden. Later hoorden we dat ze behoorden tot de 156 batallion, die vochten eigenlijk op Dreijen. (Oosterbeek hoog)

Precies voor “La Dame” stopt hij, kijkt rond en zegt hier stond jouw ouderlijk huis

En nu spring ik veertig jaar later. Ik zit in Schoonoord. Toen ik getrouwd was hebben we met de herdenkingen in september, iedere keer Engelsen in huis gehad. We zitten in Schoonoord en een man in uniform zit ontzettend te kijken, te staren naar me. Daar houd ik niet van, dus ik ga met de rug naar hem toe zitten. Ik praat met mijn gasten en dan komt mijn dochter binnen, ze lijkt ontzettend op mij. Ze zoent me en op dat moment komt die veteraan naar ons toe. Hij verontschuldigt zich dat hij zo staarde, hij zag dat ik dat niet op prijs stelde. Hij vraagt is dat uw dochter. Ik zeg: “Ja”.
Hij zegt dan heb ik uw vader gekend. Ik zeg de goeie man is in 1967 overleden, dus dat lijkt me sterk. Nee zegt hij in de oorlog. Nu dat geloofde ik niet. Toen werd hij boos en zei: Trek je jas aan, dan zal ik je laten zien waar je woonde. Ik zeg tegen de anderen: “Let even op mijn koffie, ik ga even met deze meneer mee”. Precies voor “La Dame” stopt hij, kijkt rond en zegt hier stond jouw ouderlijk huis.
Het was één van de drie jongens, die mijn vader gezien had in ons huis in september 1944.
Ik lijk erg op mijn vader en mijn dochter ook. We hebben gepraat, ik ben met mijn dochter bij hem geweest in Manchester. Hij woonde in een verzorgingsappartement, hij was niet zo goed te pas.
Wij sliepen in een logeerkamer van zijn verzorgingshuis. Zijn kinderen wilden niks van de oorlog weten. Het was bijzonder dat na zoveel jaar zo’n man ons herkent. Zijn naam is Harry Boardman. Die jongens waren natuurlijk doodsbenauwd, ze waren hun onderdeel kwijt.

Terug in de puinhopen van Oosterbeek

Nou toen we terug kwamen was het een zooitje natuurlijk. Mijn vader had een banketbakkerszaak en dan heb je glasramen, die niet van glas zijn, maar van hout met een stukje cellofaan ervoor.
Je zei niet tegen je ouders dat je zere tenen had, je wist wel iedereen had het moeilijk. En de zaak ging voor een kind met kromme tenen.
Ik weet nog mijn eerste lange broek, die werd gemaakt van een paardendeken. Nou dat gun ik niemand, want je krabt je ongelukkig, dat ding jeukte verschrikkelijk. Dat ding was gewoon elastiek hier en zuuullke pijpen, maar het was warm.
De veldgraven in onze tuin zijn een poosje later pas geleegd. We kwamen uit school op de Wilhelminastraat, daar zaten we tijdelijk, de Paasbergschool moest nog opgeknapt worden.

Ik weet nog mijn eerste lange broek, die werd gemaakt van een paardendeken.

We gingen altijd door de poort achterom, maar die dag zagen onze ouders ons aankomen uit school en toen moesten we door de winkel. Het stonk heel erg naar carboleum, ze waren de vijf lichamen aan het opgraven in onze tuin. Ze hadden van die pakken aan en grote handschoenen. Wat we roken was een ontsmettingsmiddel. De jongens van; van de Wart mochten niet evacueren, die moesten graven delven, dat weet ik nog wel.

Foto Airborne Kerkhof Wil RiekenDe soldaten werden op het Airborne kerkhof herbegraven. De schoolkinderen gingen bloemen leggen in september. En je kreeg allemaal een graf te verzorgen.
Op “mijn”  graf stond: W. Edmond. Hij was verloofd met een meisje, daar heb ik een poosje contact meegehad. Zijn moeder is nog een keer met een bus met ouderen geweest. Toen zijn ze bij onze winkel gestopt. Maar de moeder is overleden en dat meisje kreeg nieuwe verkering en die jongen vond het niet nodig om contact te houden. Je schreef brieven in het Engels met een woordenboek, maar het verwaterde. Toen ik later eens in het Airborne museum kwam, zag ik aan de wand een foto van zijn veld graf met zijn naam en zijn helm.

 

 Ik heb het parelmoeren hertje nog

IFoto Wil Rieken Paarlemoeren hertjek was kabouter bij Scouting en dan kwamen er pakjes van de Scouting in Amerika voor ons. In een bruin/beige geruit zakje met een touwtje zat een parelmoeren hertje, een broche en een klein koperen hertje, dat was een ringetje voor de scarf (sjaaltje) en een bloemetje met koper. Ik heb het nog, het touwtje klopte niet het was blauw met groen.

wil_rieken_204x120_1.jpg

Pa kreeg wit brood met tomaat en chocolade!

Zondagmiddag 2 uur behalve het donderend lawaai van vliegtuigen was het doodstil. Vliegtuigen met lange kabels en daarachter grote vliegtuigen. Onze bevrijders dat begrepen we wel. Er was niemand op straat de angst voor de moffen zat er goed in. Overal hingen vlaggen uit maar toch was het riskant, er waren nog Duitsers en deze waren uiterst gevaarlijk en tot de tanden bewapend.

Overal hingen vlaggen uit, maar toch was het riskant

Pa ging naar de hei; wat hij zag was geweldig; de tanks, jeeps en soldaten rolden uit die grote vliegtuigen.
En alles lag vol parachutes. Pa kreeg wit brood met tomaat en chocolade! 20.00 was spertijd en Pa was niet thuis, ik zat er goed over in, eindelijk kwam hij thuis. Doodstil was het die nacht, maar in de morgen zagen we aldoor rondkijkende Engelse soldaten op de weg.

Onze zoon Adrie was 8 maanden, ik spoelde de luiers in de Renkumse beek, ineens achter mij geschreeuw. Ik keek achterom en zag in een afgraving allemaal Duitse soldaten liggen met het geweer in aanslag, die waren uit Tiel naar Renkum naar de Laan van Oranje gestuurd. We zaten dus midden in de oorlog; Duitsers achter ons huis en Engelsen in de wei en op de weg voor ons huis.

We pakten de kinderwagen vol met pakken havermout en kleren

De bevrijdingsvreugde was gauw voorbij. Zandzakken op het keldergat en je waagde je niet buiten!
Adrie sliep in de spekbak, daar hadden we stro ingelegd. Ik sliep ’s nachts niet veel vanwege het vuren vanuit de Betuwe door de Engelsen; bonk, bonk in de verte en een seconde later sloegen de granaten in. Veel inwoners van Renkum trokken weg, in de buurt was geen ruit meer heel en de koeien lagen dood in de wei. We besloten ook te gaan, pakten de kinderwagen vol met pakken havermout en kleren; Adrie er bovenop hij zat boven tegen de kap echt ongemakkelijk. Pa had z’n goeie pak aan, want we dachten het duurt niet lang dan zijn we weer thuis. Net op weg moesten we plat op de grond vanwege de fluitende kogels en granaten. Ik kwam toch veilig op de Willibrordweg, daar zat de hele familie bij elkaar. De volgende morgen haalden we brood en toen hoorden we opeens luidkeels roepen van de moffen, we moesten allemaal voor 9 uur Renkum uit. Iedereen slachtte zijn konijnen of ander vee en vertrok. Waar heen? We wisten het niet, dachten alleen als we deze hel maar uit zijn.

Familie Roelofsen met Adrie 1944

Familie Roelofsen met Adrie 1944

We waren geëvacueerd bij de familie Wouters in Ermelo. Mijn man’s moeder en vader, mijn man, ik en onze baby Adrie.
Aanvankelijk ging het goed, moeder deed erg haar best, maar voor Wijn was alles te zwaar.
’s Morgens vroeg de trekkers, die op doortocht waren om voedsel te verkrijgen, van brood voorzien en dan de hele dag vreemden om je heen. Wijn werd ziek. Moeder wilde graag blijven en toen mochten we de eendenschuur hebben als woonruimte, er was ook een stookgelegenheid. Pa ging op stap voor een kacheltje, zo’n klein duveltje daar kon je alles in stoken tot dennenappels aan toe.
Hij scharrelde overal en tikte een ouwe canapé, een tafel met stoelen en ledikanten op de kop.
Zo werd het een huisje, je kon alleen niet naar buiten kijken, de raampjes waren te hoog, maar dat gaf niets. We hadden eten genoeg; spek, groenten en aardappels van de familie Wouters.
Op het grote eendenbedrijf liepen rails met wagonnetjes tot aan het bos. Opa en pa hakten bomen om en maakte er generator hout van. Dat verhandelde pa met schippers voor paling. Die paling ging in een grote teil met brokken landbouw zout, daarna werden ze schoongemaakt en boven de schoorsteen gerookt.

Vrijerij was er niet bij

Goop,  Pa’s broer was in een lege wagon gekropen en na veel omzwervingen ook in Ermelo aangekomen. Hij zat stik onder de lijfluis, die zaten op hun kop in je lichaam. We waren de hele dag bezig;  Goop moest ontluist worden, we hadden zo’n schaamte gevoel, dat we dat deden als Willem naar huis was.

De slaapplaats achter een gordijn in de woonkamer was krap. Wij sliepen in een éénpersoonsbed, Goop op een soort campingbed en daarnaast stond een tweepersoonsbed voor Opa en Opoe en daarvoor een ledikantje met Adrie allemaal strak tegen elkaar geschoven, vrijerij was er niet bij.

Coen Viegen kwam langs op een fiets met harde banden, hij had wol en sajet (sokkenwol) om te ruilen voor eten. Hij was zo mager als brandhout en doodop, hij keek zijn ogen uit, want we hadden te eten, in Veenendaal was niets meer. Die nacht sliep hij op de canapé, de volgende dag vertrok hij met een volle maag en volgeladen met aardappels, brood, eieren, en paling.

Zo leefden we in Ermelo. De moffen werden intussen verder terug geslagen. Op een dag trokken de Engelsen en Canadezen binnen, het was nu echt feest.

 Je kon op je vingers na tellen dat het in Renkum een grote bende was

De moffen werden verder terug geslagen, ze vluchtten via Harderwijk naar Amsterdam, maar het was hopeloos voor ze! De volgende dag trokken de Engelsen en Canadezen binnen, het was nu echt feest. Moeder wilde zo gauw mogelijk naar Renkum terug, maar dat kon zomaar niet. We zaten goed in Ermelo en hadden nergens gebrek aan. Je kon op je vingers na tellen dat het in Renkum een grote bende was en gevaarlijk met landmijnen en besmettelijke ziekten met dat dode vee.
Een paar weken later ging Pa een vergunning vragen. Omdat hij in militaire dienst geweest was, mocht hij gaan kijken op eigen verantwoordelijkheid. Op een fiets ging hij naar Renkum, het was een spookdorp. Het waaide en regende, er was niemand en ieder ogenblik klapte er een kapotte deur dicht. Pa vond het gewoon eng, er was geen huis meer heel en het dode vee lag in de wei. Overal paaltjes daar moest je dan omheen, want daar lagen landmijnen. Pa had het gauw gezien en was blij dat hij daar weg was. Maar zijn moeder bleef maar zeuren, die wilde naar huis. Na een paar weken kregen we een vergunning en toen gingen we naar huis!

Ik moest eerst mijn bed op halen in de wei

Willem Wouters bracht ons met paard en wagen. Het ledikantje van Adrie werd op de kop gezet en diende als hok voor de twee schapen, die we gekocht hadden. Ik had aardappels geschild en in een emmertje gedaan samen met erwten dan konden we thuis erwtensoep koken dacht ik.
Het was een hele rit eindelijk waren we bij de Neder Veluwe in Bennekom. Daar moest het paard de berg op, maar daar had hij geen zin in, hij begon te steigeren. Ik werd bang en ging van de kar af.
Er reden van die grote legerwagens langs ons. Ik liep met Adrie op de arm. Vader en moeder bleven zitten. Eindelijk kwamen we in Renkum aan, het was mooi weer.

Thuis!

Heintje Roelofsen-van Viegen 1944

Heintje Roelofsen-van Viegen 1944

Ik moest eerst mijn bed op halen in de wei. Ik heb twee lakens aan elkaar genaaid en in de wei kapok erin gedaan. De pannen waren beschimmeld en moesten eerst uitgekookt. Het fornuis stond bij de overburen, door de moffen uit de schietlijn gezet.  De ratten en muizen waren kind aan huis bij iedereen.

Van lieverlee kwam er hulp om al het kapotte heel en dicht te maken voor de winter. Die winter van 1945-1946 was stormachtig en alles lekte.

Over de dijk naar het kasteel

Ik woonde tijdens de Slag om Arnhem in de Peperstraat in Oosterhout aan de Waal. De oorlog was tot die tijd rustig geweest. Wel heb ik vanaf de Waaldijk op 22 februari 1944 het vergissingsbombardement op Nijmegen gezien. De hele binnenstad stond in brand.
In Oosterhout werd pas op 17 september 1944 gevochten. In ons huis was een granaat ingeslagen. De Duitsers schoten over de Betuwe naar ons. De Engelsen kwamen met tanks.

Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!

Al snel moesten we vluchten. We zijn toen met een buurman en een kennis van mijn vader en zijn vrouw uit Slijk Ewijk, samen 9 man, over de dijk en door het Loenense bos gelopen naar het kasteel. De mensen die daar woonden kenden wij. Op de weg naar het kasteel, kwamen er in de verte 6 soldaten aan lopen.
“Oh”, zei mijn moeder, “gelukkig, dat zijn Engelsen”. Ja, was het maar waar, het waren SS-ers. Ze hadden goed gedronken en spraken met dubbele tong.
Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!
Ik zei tegen mijn moeder: “Nee, het zijn SS-ers”. De SS-ers zetten een machinegeweer op de grond neer.
De kameraad van mijn vader had een mand op zijn nek en wou hem neerzetten. Vader zei: “Nee, op de nek houden”. De Duitsers wilde weten hoever het was naar het kerkje in Slijk Ewijk. Als de afstand niet klopte wilden ze terug komen en zouden wij dood geschoten worden. Een SS-er wilde naar de kerk lopen en hij dacht dat het 5 km was, maar ik dacht: “Ja man, dat is niet zo, het is nog geen 3 kilometer”.
Hij is overigens niet gegaan die SS-er. Ze hebben wel een revolver op m’n vaders kop gezet. Daarna mochten we gaan. We keken angstig achterom of ze niet toch kwamen.
Het verhaal valt me nu koud op het dak.
Ik zie nog m’n vader met de revolver op zijn hoofd gericht. Toen was ik echt bang.

Niet doen; zo dadelijk komen ze terug

We zijn verder gegaan, het bos doorgelopen en zijn daarna het kasteel binnen gegaan. Ze hebben toen wij daar aankwamen een varken geslacht. We hebben het nog goed gehad daar.
De SS-ers die wij op de dijk waren tegen gekomen zijn de Waal overgestoken op weg naar Beuningen.
Hoe ze dat gedaan hebben weet ik niet; ze zijn gehaaid die SS-ers. Aan de overkant zijn ze naar een (storm-) noodschuur gegaan. De Engelsen hebben die schuur beschoten en er is geen SS-er levend uit gekomen. Ze hebben dat hele ding platgegooid.
Wij zaten in het kasteel, ’s nachts kwamen de Engelsen over de dijk heen, ze hadden een man van de ondergrondse bij zich want die had een oranje band om. Hij zei: “Ik zal de Duitsers allemaal kapot schieten als ik ze tegenkom”, maar dat is niet gebeurd. Hij is zelf dood geschoten.

Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch

In Oosterhout zaten nog zes Duitsers in de tabaksplantage bij de firma Wouters. Dat heb ik aan de Engelsen verteld. Ze hebben een vuurgevecht gehad en er zijn er maar een paar van over gebleven.
Bij ons zat ook een Duitser, een oudere man al, die kwam al lang elke avond bij ons. Zijn vrouw en kinderen woonden bij Stuttgard in de buurt. Ik heb nog jaren de communiefoto van zijn dochter gehad. Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch. Hij is later ook doodgeschoten. Hij lag in zo’n éénmansgat. Er is zwaar gevochten in Oosterhout
Ik zat in het kasteel. De Engelsen hadden een groot geschut gezet in de appelbongerd bij ons. Zij schoten op de Duitse Messerschmitts (vliegtuigen).
Mijn vader zei nog: “Niet doen, zo dadelijk komen ze terug”, maar ze bleven toch schieten. Ze schoten ook ook op Arnhem, drie dagen lang.
Eén maand hebben we in dat kasteel gezeten. Daarna konden we terug naar ons dorp. Toen was het rustig. De hele voorgevel van ons huis was er uit toen we thuis terugkwamen. Er was een granaat ingeslagen. Ik herinner me nog wel, toen ik pas terug was thuis, dat ik melk moest halen bij een boer.
Ik hoor ineens een gefluit. Vloog er een kogel dwars door een plank die daar lag. Ik ben er gelijk van door gegaan en het melkbusje heb ik neergegooid. “Wat doe je nu”, zei mijn vader.
Ik was bang, ik rende weg want er zat een sluipschutter.

Achter de meiden aan in Oerle

Wij zijn in de winter door de Engelsen geëvacueerd naar Oerle achter Eindhoven.
We zijn bij een boer terecht gekomen. Een rare vent. Ik moest als zijn knecht op het land gaan werken; rode kool plukken en knollen rapen. Mijn moeder zei dat ik dat niet hoefde te doen. Bekijk het maar, het is veel te koud. “Dan krijg je geen eten”, zei die boer. “Hou het dan maar”, zei ik.

Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten

Zijn vrouw, die moeder, was ook een raar wijf. Zo scheel als een mus, en ze kon nog geen soep koken. Erwtensoep van zeven emmers water. We hadden toch geen honger, want er was genoeg eten van de Engelsen. Die zaten in een klooster in het dorp. Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten mee.
De boeren had kippen, maar zodra een kip een ei had gelegd, haalde ik het met mijn schoolkameraden onder de kip vandaan. Die ruilden we bij de Engelsen. Die waren er dol op, vooral ook op ganzeneieren.
De boer wou de kippen al slachten want hij dacht dat ze te oud waren om nog eieren te leggen. Ja, ik was een rotzak. Overdag struinde ik door de streek, achter de meiden aan. Ik heb lang verkering gehad met zo’n grietje. Het was een goede tijd.
Toen we na de bevrijding terugkwamen in de Peperstraat moesten we eerst de voorgevel opbouwen.
Er lag een hoop puin op de bedden, maar er was niks gejat.
De Duitsers hebben wel bij hun vertrek uit Oosterhout een boerderij met 30 paarden in brand gezet.
Ik zie het nog gebeuren. Die paarden liepen gewoon terug naar hun stal het vuur in.
Ze zijn allemaal verbrand.

Ik zag bolletjes in allerlei kleuren

17 september 1944. Ik herinner me vliegtuigen boven Arnhem, er kwamen bommen uit; van die cilinders. Mijn ouders waren erg van slag, mijn moeder zei “Och Piet je ouders”. Zij hadden een kruidenierszaak in het centrum van Arnhem. ‘s Middags kwam er een man met een heel wit pak de straat op, dat bleek de kok van Royal te zijn. Die man was helemaal de kluts kwijt en mensen haalden hem binnen, want hij wist niet wat er gebeurd was.

 Duitse vrachtwagens met Engelse krijgsgevangenen, die zwaaiden stiekem toch en maakten een V teken

Café Restaurant Royal Arnhem

Café Restaurant Royal Arnhem

De Willemskazerne was platgegooid en Restaurant Royal aan het Willemsplein raakte in brand. Je mocht niet voor de ramen kijken op de Amsterdamseweg vanwege de Duitsers, maar we gingen boven op het platte dak kijken. Richting Oosterbeek zag ik allemaal vliegtuigen, eruit kwamen al die bolletjes (parachutes) in allerlei kleuren en af en toe ging er één niet open, die zag je vallen. Mijn ouders zeiden: “ Goh wat erg er valt iemand naar beneden”. Op een gegeven moment zag je bij ons allemaal Duitse soldaten langs de huizen met geweren. De volgende dag zag je Engelse soldaten richting stad. Later kwamen Duitse vrachtwagens met Engelse krijgsgevangenen, die zwaaiden stiekem toch en maakten een V teken. Als kind kon ik de uniformen wel herkennen, de Duitsers hadden sombere uniformen, de Engelse uniformen waren echt groen. Wij hadden wel telefoon, maar er was geen contact met mijn grootouders, later kwamen ze bij ons. We konden schuilen bij de beneden buren in het souterrain, ik had geen idee wat er eigenlijk gebeurde. De gevechten vonden hoofdzakelijk Onderlangs plaats bij de Rijn. Na de luchtlanding hingen overal formulieren dat Arnhem verlaten moest worden. De 26ste zijn we weggegaan. Opa en mijn vader reden een fiets en moeder achter de kinderwagen. Het konijn voor de Kerst stond in een doos op de kinderwagen. We verzamelden bij het Vitesse terrein daar waren nog meer familieleden. Met een grote colonne gingen we richting Dieren, langs het kanaal naar Eerbeek. Daar waren we in een huisje vlak bij de spoorlijn.

Mijn vader had mijn leven gered

Ik was buiten aan het spelen, toen hoorde ik een vliegtuig heel laag. Ik keek verwonderd, op eens werd ik beet gepakt en weggesleurd om de hoek van het huis, een vreselijke klap, een bom precies naast de spoorlijn, een enorme krater, alle dakpannen van de huizen. Mijn vader had mijn leven gered. Tot 2 januari 1945 zijn we op twee adressen in Eerbeek geweest.

Een stadsjongen op klompen

Op 2 januari 1945 vertrokken we vanuit het evacuatie adres in Eerbeek richting Deventer, lopend plus bagage. Af en toe mocht ik een stukje op een platte kar meerijden. Daar hebben we een nacht in een school geslapen. Toen leerden we dat er V1’s (raketten) over ons heen kwamen, een vreselijk geluid, als van een straaljager. Toen begon ik angst te krijgen, er werd gezegd als er aan de voorkant vuur uit kwam, dan begon hij te vallen en zou hij exploderen. De vlam uit de achterkant was veilig. Dat geluid heb ik de hele evacuatie bij me gehouden, ik sliep met mijn vingers in de oren. Gelukkig wel samen met mijn opa in één bed. We zijn naar Broekland bij Raalte getrokken, daar zijn we tot juni 1945 bij de dorpssmid gebleven. Het was voor mij een heel andere wereld als stadsjongen, ik moest wennen aan de spraak en de kinderen liepen op klompen, die kreeg ik later ook. Ze deden ook rare spelletjes; ze vingen meikevers en maakten fluitjes van vliertakken. Ik ging er na een poosje naar school. Maar ik kreeg pech, er stond een pan melk op de potkachel te koken, die wilde ik eraf pakken, hij was te zwaar, kokende melk over mijn benen. Toen kon ik niet naar school, ik zat ingepakt in zwachtels.

Rupsvoertuig Bren Carrier

Rupsvoertuig Bren Carrier

Rond mei zijn we bevrijd door Canadezen die trokken binnen met Brencarriers, van die platte tankjes met rupsbanden. Ze werden feestelijk onthaald, vlaggen kwamen tevoorschijn en iedereen kwam naar buiten, de bevrijders waren er. Op het pleintje bij de smid werden vrachtwagens en de brencarrier neergezet, iedereen ook de kinderen liepen er rond. Je verstond niks natuurlijk. Opeens een vreselijke klap, ik werd onder zo’n wagen getrapt door een militair en dat was mijn redding. Op die Brencarrier was een militair een fosforgranaat aan het controleren en die explodeerde. Een regen van fosfor vonken was het gevolg en overal waar die neerkwamen veroorzaakte het brand. De militairen hadden hun mouwen opgestroopt en die fosfor brandde hele gaten in hun armen, dat vreet helemaal in. Het kon niet geblust worden met water, maar met een bepaald poeder. Die man die de granaat in zijn handen had, had een heel zwart gezicht.

Een regen van fosfor vonken was het gevolg

Toen het donker werd ging die fosfor licht geven in zijn gezicht; ook op straat, overal op die plekken waar fosfor terecht was gekomen zag je licht. Ze hebben zand op die plekken gegooid, maar als er water op kwam begon het opnieuw te roken. Pas na een paar weken was het opgeruimd.

Arnhem spannend speelterrein

Terug in Arnhem werden we geconfronteerd met het feit hoe de stad door de slag was gekomen. Ons huis had een gat in het dak en ramen eruit, verder redelijk. Maar de Burgemeester Weertstraat was helemaal in puin. Dat was voor ons kinderen een prachtig speelterrein, ook gevaarlijk, want de kelders stonden vol water; van regen en sneeuw en van gesprongen waterleidingen. Het was één grote bende in de zijstraten van de Amsterdamseweg. Ze hadden barricades opgeworpen, zodat je de straten alleen te voet in en uit kon. De barricades waren gemaakt van rechtop staande bielzen van de spoorwegen met dwarsplanken betimmerd en gevuld met puin, stenen en zand.

Mijn vader had alle spiegels die we in huis hadden aan de achterkant schoongekrabt

Het centrum was helemaal plat, daar gingen we dus ook heen, je liep over puinhopen, de straten kon je niet meer zien. Als kind vond ik het alleen maar spannend. Er was enorm veel te doen om zo’n stad weer op gang te krijgen.
Ons huis was niet helemaal leeggehaald zoals veel huizen. We woonden op de eerste etage en een bedspiraal dat ze weg wilden halen zat klem tussen de muur en de leuning. Voordeel je kon niet meer naar boven. Mijn vader was in mei teruggeweest met een permit, dan mocht je kijken of je jouw huis bewoonbaar kon maken. Mijn vader had alle spiegels die we in huis hadden aan de achterkant schoon gekrabd. En in onze ramen werden dat kleine ruitjes met planken eromheen, zodat we wat licht hadden en konden verwarmen en het huis afgesloten was.
Er was niks te koop, wel kon je spullen krijgen van de HARK ( Hulp Organisatie Rode Kruis) en alles was op de bon. Bij de HARK kon je ook goederen aanbieden die je over had, dan kon het gebeuren dat je jouw klok terug zag op de schoorsteen bij kennissen.
Ik had pijn aan mijn voeten, mijn schoenen waren veel te klein, geen schoenen te koop. Later kreeg ik zelfgemaakte sandalen een houten plankje met gehaakte bandjes.
Na de oorlog heerste er kinkhoest*, toen kregen we een neefje van drie in huis, die had kinkhoest.
Hij had een nieuw zusje gekregen, dus moest hij ergens anders onder dak. Als dank kreeg mijn moeder dit boek aangeboden “Arnhems Kruisweg” door Louis Frequin van de Gelderlander en Henri Knap van de Ondergrondse.
Ik heb veel boeken over de oorlog, altijd interesse in gehad. Ik heb 32 jaar op de Ploegseweg in Oosterbeek gewoond. In mei zie je veel Airbornes. Die zeggen altijd hoe bestaat het, dat we zo onthaald worden, de boel in puin geschoten, niets bereikt en toch als helden onthaald.

* Kinkhoest is een infectieziekte van de luchtwegen, zeer gevaarlijk voor babies. Tegenwoordig is er een vaccinatie tegen kinkhoest.

Huis Amsterdamseweg Arnhem 2014

Huis Amsterdamseweg Arnhem 2014

We woonden op de eerste etage en een bedspiraal dat ze weg wilden halen zat klem tussen de muur en de leuning. Voordeel je kon niet meer naar boven om spullen weg te halen.

Fam. Schepers ok 002