Ga maar terug naar je moffenland

Het gezin Melching: vader, moeder, 2 dochters en een hondje, Tilly. Elsje was 11 jaar tijdens de evacuatie en het zusje 6 jaar jonger.Foto Els Busser met ouders en zus (1)

Mijn vader komt oorspronkelijk uit Enschede en mijn moeder werkte als kapster in Gonau, net over de grens in Duitsland. De familie van moeders kant kwam uit Dissen bij Osnabrück in Duitsland. Mijn zusje en ik zijn in Arnhem geboren in de Mauvestraat 69. Hoewel mijn moeder voor Nederland had gekozen, heeft ze het heel moeilijk gehad in de oorlog en na de oorlog. Vaak werd er gezegd “Ga maar terug naar je moffenland, wat doe je hier nog”. Mijn moeder was een hele lieve vrouw en ze was solidair. Ze was niet op haar mondje gevallen en durfde tegen de Duitsers wel te zeggen waar het op stond. Mijn vader heeft menig keer angst uitgestaan. De enige gunst die mijn moeder aan de Duitsers vroeg, was de brieven voor haar familie mee te nemen. Ze heeft nooit iets van de Duitsers aangenomen.
Onze school was op de Hoogkamp, het “Tamboersbosje”. Onderweg van en naar school, als de sirene ging van het luchtalarm, moesten we bij het eerstvolgende huis aanbellen en dan werd je binnengelaten. Je ging naar de schuilkelder en wachtte op de sirene dat het weer veilig was. Dan konden we verder naar school.

Plundering in Arnhem

Plundering in Arnhem

In alle huizen in de straat hebben Duitsers gezeten. Ik heb een foto, die stiekem gemaakt is uit een raam,  het bewijs dat de Duitsers ook deze huizen plunderden.
De bombardementen in de binnenstad zijn eigenlijk aan mij voorbij gegaan. Ik kan mij ook niet herinneren dat er mensen, die wij kenden gedood zijn. Ik zat bij mijn vader achterop met mijn hondje Tilly. Ik was gek met Tilly. Mijn zusje zat bij mijn moeder achterop. Het fietsen ging zwaar op de houten banden, dat weet ik nog. Plotseling poepte Tilly op mijn schoot. Mijn moeder werd zo boos, dat ze Tilly het weiland in joeg. Dat kon ik niet verdragen. Tilly moest mee. En Tilly ging mee. Eerst naar Lunteren, daar zijn wij ongeveer 3 maanden gebleven. Mijn hartsvriendin Willy Delwel was geëvacueerd in Ede. Ik weet nog dat wij met zijn tweeën urenlang in de rij stonden bij de slager om eten te halen voor Tilly. Want Tilly was ziek.
75 jaar zijn wij al vriendinnen en Willy woont nog steeds in hetzelfde huis op de Hoogkamp.

Mijn hondje Tilly leed ook honger

Wij wilden naar onze familie in Enschede. Na 3 maanden evacuatie in Lunteren gingen we op weg. Het was 2 dagen fietsen. Onderweg sliepen we in een hooiberg. Wij hebben gelogeerd bij verschillende familieleden van mijn vader. Soms hadden ze een hekel aan de hond, maar bij tante Metje, zus van mijn vader, zijn we het langst geweest. Mijn neef en ik werden de boer op gestuurd, om eten te verzamelen. We kregen de boodschap mee: Denk erom, onderweg niets opeten. We hadden honger, het was moeilijk om van het eten af te blijven.

Els met ouders in oorlogstijd

Els met ouders in oorlogstijd

Mijn moeder fluisterde me eens toe: “Je mag best onderweg een appel opeten hoor”. Voor haar was het heel moeilijk om haar kinderen honger te zien lijden. Ook mijn hondje Tilly leed honger. Mijn vader zei dat Tilly heel ziek was en naar een boer ging waar genoeg te eten was. Wanneer de oorlog over was zouden we Tilly weer ophalen. Dat vond ik goed. Het echte verhaal, Tilly kreeg bij de dierenarts een spuitje. Dat was verdrietig, ik hield van honden, ik ben nooit zonder hond geweest.

We werden op 1 April 1945, op mijn verjaardag!, bevrijd

We werden op 1 April 1945, mijn verjaardag!, bevrijd. Mooier cadeau kun je niet krijgen riep mijn familie. Maar ik wilde een cadeautje, dat ik kon uitpakken. Eén jaar later gingen we terug naar Arnhem. Er stonden er vreemde meubels in ons huis. Ik vond mijn witte kastje, helemaal uit elkaar, omgekieperd in het volgelopen bad. Als we buren tegenkwamen vroegen we of ze misschien ook vreemde meubels in hun huis hadden. Dan zeiden ze “Kom maar mee, misschien staat er iets van jullie tussen”. We waren saamhorig, heel anders dan nu. Na de oorlog liep ik in de Mesdagstraat. Ik keek ergens naar binnen, daar stond mijn stoel. We konden de stoel ophalen, zonder probleem. Zo is onze piano ook teruggekomen. We waren eigenlijk één grote familie na de oorlog. Het joodse gezin Troostwijk, schuin tegenover ons is niet teruggekomen. Hun dochter heette Sari.
We zijn ook naar onze Duitse familie in Dissen geweest. Mijn vader zat dan achter het stuur te gniffelen: hier is de boel ook flink kapot. Mijn moeder heeft geleden na de oorlog. De vijandschap die ze ondervond, de vrienden die ze hadden bleven weg…. Ons heeft ze er nooit iets over verteld en toch wisten we het. Ze was vaak ziek. Op 59-jarige leeftijd is ze overleden.

Familie van Els Melching

Familie van Els Melching

In de kelder is een kind geboren

Het katholieke gezin van Workum bestond uit: Vader, moeder, 2 broers en 2 zusters.
Mijn ouders hadden een pension aan de Utrechtseweg 108 t.o. het Rijnhotel.
Het begon op een zonnige zondag, 17 september 1944. Mijn vader was op weg naar de kerk, maar kwam snel terug i.v.m. het luchtalarm. Enige tijd later kwamen de vliegtuigen over. Ik zag naar mijn gevoel wel honderd parachutes naar beneden komen waar poppetjes onderaan hingen. Dominee Adriaan Wartena, die met zijn 2 dochters Nettie en Ria, bij ons kamers had gehuurd vroeg een paar uur later aan mijn moeder of hij onze Nederlandse vlag mocht hebben om onze bevrijders te verwelkomen.

Dat waren wèl Engelsen

Hij was koud weg met de vlag of hij kwam alweer terug rennen: “Mevrouw, mevrouw, het zijn de Duitsers die eraan komen, weg die vlag”! Opeens liepen er soldaten rond ons huis en die kwamen met zo’n man of 10 bij ons binnen. Dat waren wèl Engelsen.
Mijn moeder was een zorgzame vrouw. Eén van hen was gewond en werd op bed gelegd met laarzen en al. Ieder huis aan de Utrechtseweg werd een gevechtsstelling en wij moesten naar de kelder. Onze buurman, mijnheer Stuivenberg, wilde in eerste instantie de Engelsen niet binnen laten. Hij werd op een gegeven ogenblik tegen de muur gezet en ze zouden hem doodschieten. Omdat hij Engels sprak kon hij zich eruit praten.
We hadden 2 kelders, een grote en een kolenkelder. Mijn moeder had eten op het vuur staan, dat hebben de soldaten verder afgemaakt; hete bliksem. Ze brachten het eten met een ketel thee (“tea, tea, tea”, riep hij) en chocolade naar ons in de kelder. We hadden nog nooit chocolade gehad en ik vond het vies en hoefde het ook niet.
’s Nachts hoorden we een Duitser roepen “Hilfe, hilfe”, steeds weer. Wat akelig klonk dat. Dinsdag kwam er boven ons hoofd lawaai; ze vochten als gekken! In de kamer, de gang, de keuken. De Duitsers met zwaar geschut BOEM, BOEM, dat noemden wij kinderen: “Opa”. De Engelsen met lichte wapens, ret tet tet tet. Dan zeiden wij tegen elkaar: “Daar komen de kindertjes”.
Bij onze overburen, het huis naast het Rijnhotel, is in de kelder een kind geboren: Harry.

Moeke, moeke, moeten we dan dood?

De dominee, ook bij ons in de kelder, ging vertellen over Jozef en zijn broers. Dat vond ik een prachtig verhaal. Hoe harder er geschoten werd, hoe luider vertelde hij door. Mijn moeder wilde op een gegeven ogenblik gaan kijken wat er boven allemaal aan de hand was. De Engelsen hadden de ramen iets omhoog geschoven om van daaruit te schieten. Ze gaat de kamer in en die soldaat draait zich gelijk om met zijn geweer in de aanslag. Hij dacht natuurlijk dat het een Duitser was. Hij had haar zo dood kunnen schieten.
De Duitsers zaten op de daken achter ons huis hun geweren leeg te schieten in onze huizen. Op een gegeven moment kwamen alle 10 Engelse soldaten bij ons in de kelder, inclusief de gewonde soldaat. Het ging er boven te hard aan toe. De gewonde parachutist werd op de kolen in het kolenhok gelegd. We hoorden toen ook dat ze uit Wales kwamen omdat, de dominee en zijn dochters Engels spraken.
De gewonde soldaat was aan het bidden, mijn zus zei: “Kijk hij is ook katholiek, hij heeft een rozenkrans in zijn hand”. De soldaten waren ook bang. Een granaat kwam voor tegen de stoep, het vuur spoot door het kolenhok en de soldaat schoot overeind. Mijn moeder zei, kom we gaan dicht tegen elkaar aan staan, als er wat gebeurd zijn we allemaal gelijk dood. Maar ik riep: Moeke, moeke, moeten we dan dood en ik ging een beetje achteruit staan. Ik had helemaal geen zin om al dood te gaan.
De commandant ging met een geel-groen doekje uit het raampje van de grote kelder zwaaien. Mijn vader zei dat hij dat niet moest doen omdat anders de “moffen” granaten naar binnen zouden gooien.
In de loop van de dinsdag zijn de soldaten met de gewonde soldaat het huis uitgegaan. Ik denk dat het gevecht zich toen heeft verplaatst.Toen zijn wij de kelder uitgegaan. Het sein “veilig” is nooit gegeven. Het huis was onbewoonbaar. We vonden boven pamfletten waarop stond dat alle bewoners van Arnhem weg moesten. Arnhem was “Sperrgebiet”geworden. Het sein “veilig” is nooit gegeven.

Niet kijken, doorlopen

Twee fietsen werden volgeladen met de noodzakelijkste spullen. In de achtertuin lag een dode soldaat tegen het hek. We gingen naar buiten en zagen een rijtje Engelse soldaten in bedwang gehouden door een Duitse soldaat. Toen zei mijn moeder nog: “O jeetje, daar staat ook die gewonde soldaat bij die bij ons in de kelder lag”. Dat vonden we toch allemaal zo erg. Verdorie, is hij nog krijgsgevangen gemaakt ook. Voor op de Utrechtseweg lag allemaal glas, foto’s van de soldaten en andere spullen die van hen waren. Een uitgebrande tank en gesneuvelde soldaten. Een laars waar nog wat in zat. Ik zag een soldaat met een geplet achterhoofd; daar was een tank overheen gereden. Naast hem lag een soort brei. Moeder zei steeds: “Niet kijken, doorlopen”! Er lag van alles op straat, foto’s, snoep.

Dan werden we helemaal ingesmeerd met een stinkende groene zalf

De soldaten die krijgsgevangen gemaakt werden, moesten hun zakken legen en op straat gooien. Mijn broertje wilde snoep van de straat pakken maar moeder zei: “Niet doen, afblijven”! Er lag een burger, voorover, hij had blond haar en een rood-geel geruit hemd aan. “Moeder, kijk daar eens”. “Niet kijken, doorlopen”, zei mijn moeder steeds. Het was een slagveld.
Ik weet niet waar dominee Wartenaar met zijn dochters naar toe is gegaan, die zijn we uit het oog verloren in de chaos. We liepen de Oranjestraat op, over de brug naar de Hoogkamp en later naar Hoenderloo.
In Hoenderloo werden we ondergebracht in een grote schuur waar veel meer gezinnen waren. Ze zaten allemaal in groepjes dicht bij elkaar en het was er vies hoor! We hebben luizen gehad en schurft. Dan werden we helemaal ingesmeerd met een stinkende groene zalf.
Daar vandaan zijn we opgehaald door een neef uit de Achterhoek met paard en kar. Wij moesten allemaal witte hoofddoekjes op. Over de kar was een wit doek gespannen met een rood kruis erop. Onderweg zijn we nog een paar maal beschoten door vliegtuigen. Dan doken we de éénmans gaten in, die overal langs de weg gegraven waren.

Huilen van heimwee en de rozenkrans bidden

Als er weer een vliegtuig naderde dan renden Jos, mijn broertje van 6, en ik heel hard weg voor al het vuur dat achter ons aan kwam. Wij zijn zonder één enkel schrammetje bij de familie aangekomen. Wij hebben veel aan ons geloof gehad. Mijn moeder was een hele vrome vrouw en sterk. Iedere avond rozenkrans bidden. Ook heeft mijn moeder tijdens de oorlog joodse leden van een orkest in de kelder verborgen. Ze speelden aan de overkant in het Rijnhotel. Later zijn ze naar andere onderduikadressen gegaan.
In de Achterhoek gingen we van de ene familie naar de andere. Eerst naar Gaanderen naar een zus van mijn moeder, tante Tonia. De zussen deelden de kleren enz. Toen naar Keijenborg; daar vond ik het heel erg. Die man was een hele vervelende man en mijn moeder had daar het meeste heimwee. Ook zijn we in Etten geweest. Er was wel een soort opvangschool, maar daar hoefde je niet naar toe. Dat vond ik allang best. Mijn moeder heeft heel veel gehuild van de heimwee. Toen gingen we naar de Mulling en daar hebben we het heel erg goed gehad. De broers van mijn moeder hebben de hele oorlog door gezorgd dat wij te eten hadden. Dan deelde mijn moeder met de postbode enz.
In Gaanderen werd op 1 April 1945 (1e Paasdag) door de Duitsers de Boerenbond opgeblazen als ‘afscheidscadeautje’. We werden wakker van een hele harde knal. Daar is een gezin van 7 personen bij om het leven gekomen. De latere bisschop Simonis heeft daar ook nog van verteld, omdat ook hij in Gaanderen was geëvacueerd.
Mijn moeder was een hele slimmerd. Wij hadden onze winterkleding niet bij ons. Toen heeft ze een paar Duitse soldaten gecharterd om de kist met winterkleding uit ons huis in Arnhem te halen. Dat is gelukt. De Duitsers mochten het eigenlijk niet doen. Dat was plunderen en daar stonden hoge straffen op.

Nog jarenlang contact met Engelse dames

Mijn vader had al ver voor de invasie in een diepe kuil in de tuin de waardevolste spullen waar onder 2 koperen vazen uit Indië (een huwelijkscadeau) begraven.
Daar bovenop een laag zand en daar weer bovenop de minst waardevolle spullen. Toen we weer terug kwamen, waren de minst waardevolle spullen weg. Dieper hadden ze niet gegraven. RvWorkum vazenDe vazen en het geld waren er nog. In huis was alles weg. Mijn moeder was al eerder naar huis gegaan om het ergste op te ruimen. Het gras stond een meter hoog in de tuin. We moesten op het tuinpad blijven, want er konden nog projectielen in de tuin liggen. Die zijn er later door de gemeente uitgehaald.
Ik had een pop ‘Liesje’, die heb ik de hele evacuatietijd met me mee gesleept. Mijn zus had ook een pop, ‘Elsje’, met lang haar. Moeder zei toen we vertrokken: “Leg je pop maar bij het heilig hartbeeld neer, dan past Onze Lieve Heer er wel op. De pop was weg en het Heilig Hartbeeld onthoofd! We hadden geen ruiten meer. Alles was dichtgeplakt en er was bijna niets te krijgen. Mijn vader heeft met heel veel moeite een paar ruiten op de kop getikt; legde ze even op het bed om later te gebruiken. Mijn zus komt de slaapkamer op gestormd, ploft op het bed neer en ruiten kapot. En kwaad dat mijn vader was! Hadden we weer geen glas en duurde het nog een hele tijd totdat er weer ruiten in het huis zaten.RIAvanWORKUMairborne
Na de oorlog kwamen er 2 Engelse dames, zussen, bij ons in het pension. Een van de dames, Mrs. Hill, had een zoon verloren, Peter Hill, hij was tijdens de overtocht van Oosterbeek naar Maurik in de Rijn verdronken. Hij is in Maurik aangespoeld en is daar begraven. Er kwamen heel veel mensen bij ons over de vloer. Wij hebben nog jarenlang contact gehad met de Engelse dames. Mijn zus is daar eens 3 maanden geweest en mijn broer ook.

De granaat ontplofte; drie vriendjes kwamen om

Na de oorlog moest ik naar een kolonie op Schiermonnikoog, om aan te sterken, want ik wilde niet eten.
Ik moest in 8 weken 8 kilo aankomen. Dat is gelukt, want ik wilde alleen maar naar huis. Mijn broertje heeft nog erg lang last gehad van het gebeurde.
Wij waren alweer een poosje thuis maar mochten nog niet overal spelen. Er lagen nog overal projectielen die onschadelijk moesten worden gemaakt. Mijn broertje Jos had 3 vriendjes, Ferdi en Richard Gorter en Leo Liethof. Ze vroegen of Jos meeging naar Mariëndael om te spelen. Mijn moeder verbood dat, omdat het daar nog niet veilig was. Toch probeerde Jos weg te sluipen met zijn vriendjes mee. Mijn zus zag dat en zei: “Jij mag niet weg, terugkomen”!
De drie vriendjes gingen toch naar Mariëndael; ze vonden een granaat en zijn daar mee aan de gang gegaan. De granaat ontplofte en alle drie de vriendjes van Jos zijn daarbij om het leven gekomen.
En dat was zo’n lieve jongen, Leo, hij heeft me zelfs (toen we kinderen) waren ten huwelijk gevraagd.
Ik zie zijn moeder nog voor me. Ze had een lange vlecht en ze miste hem heel erg. Ze moest heel vaak huilen.
Het verhaal van Jozef en zijn broers heeft voor mij altijd een bijzondere betekenis gehad.
In Zevenaar is een school naar dominee Wartenaar genoemd. Nettie zat later in de Pelgrom-stichting, een bejaarden-tehuis in Zevenaar. Daar heb ik haar nog wel eens opgezocht.

Ria Megens-van Workum

Ria Megens-van Workum

 

Overleven in de hut met negen kinderen

In de oorlog, ik was zeven jaar oud, moest in zo’n blauw hengelbusje, 2 liter melk wegbrengen naar het spoorhuisje “Hellekate”. Daar woonde een grote familie, ik zie nog die kinderkopjes boven voor het raampje. Het was een feest voor die mensen die melk. Aan gevaar werd niet gedacht, er waren ook geen lantaarns. Tussen Oosterbeek en Wolfheze heb je een duiker onder het spoor door, daar ging ik onderdoor naar Schuitema, een kippenboer, een mand eieren halen.arendmanuels1944_3_1.jpg
Mijn vader heeft nog de laatste melk met paard en wagen opgehaald bij die boer op de Boersberg in Doorwerth. Hij reed terug over Wolfheze, langs het pad naast het spoor. Je hebt daar een doornen heg daarachter lagen Moffen, hij moest snel maken dat hij weg kwam, anders werd hij beschoten. Die soldaten waren de Engelsen aan het opwachten. Later heb ik hier in de winkel nog Engelsen gesproken, ze vertelden dat er daar een paar soldaten zijn doodgeschoten.

Bij ons muurtje op de hoek, lag een militair met camouflage

Het was zondagmorgen, ik stond omhoog te kijken met Gerard Bos, het was zwart van de vliegtuigen, de Gereformeerde kerk ging net uit.
Toen de Engelsen op weg waren naar de brug in Arnhem, was er een verkenner op de Jacobaweg, een parallelweg van de Utrechtseweg. Bij ons muurtje op de hoek, lag een militair met camouflage,  mijn moeder hield mij terug. Hij keek of er nog Duitsers waren, maar die hadden de benen genomen. Ze zaten in de Wilhelminaschool, ze waren snel vertrokken, met vrachtwagens.
’s Middags, ik stond bij de Utrechtseweg, toen gingen de Engelsen met al het materiaal naar Arnhem toe. De volgende dag stond ik bij Kluwen de bakker, er kwam een jeep langs met op de aanhangwagen veel doodgeschoten soldaten, ik zag veel bloed onder een zeil. Wat is dat pa? Ik kreeg te horen, dat zijn dooie koeien van de slager. Later hoorde ik dat ze werden afgevoerd naar het tennisveld bij Hartenstein.

 Het droppingsgebied was vlakbij

Als je bedenkt, dat er 7 granaten zijn gevallen, één meter van het keldergat vandaan. De hele buurt zat bij ons in de kelder, want wij hadden een goede kelder met gewelven en ijzeren balken.

Er viel  bij ons in de lijsterbessenboom een hemelsblauwe parachute met een grote rieten mand

De andere huizen hadden houten vloeren, daar gingen die granaatscherven dwars doorheen.
Ons huis stond op de hoek van de Jacobaweg en de Pr. Hendrikstraat, het staat er niet meer.
Toen die granaat op een meter van het keldergat viel, op de hoek van het huis, toen kon je elkaar niet meer zien van het stof en het zand. Even later kwam er een mof de keldertrap af: “Sind hier Tommies” Zulke beelden vergeet je nooit meer”! (zegt hij met nadruk). Muisstil, die mof stapte ook weer op.
Toen we in de kelder zaten, viel er bij ons een hemelsblauwe parachute, zo bij ons in de lijsterbessenboom met een grote rieten mand. Mijn vader heeft die mand gauw gepakt, hij zat vol met militaire dekens en daar heb ik jaren onder geslapen. Heeft U die nog? Nee, wel heel lang gehad. De Duitsers keken alleen maar naar benzine en eten, andere dingen niet. Dit gebied hierboven aan de Toulon van de Koogweg was allemaal boerenland en dat was droppingsgebied. Aan de overkant boer Dirk Hooijer en bovenaan stond de boerderij van Evers. De vliegtuigen kwamen over en de parachutes vielen naar beneden, dat was bevoorrading, maar de Engelsen waren hier weg, dus het was allemaal voor de Moffen. Die moffen hadden ook de jeeps van de Engelsen. Ze hadden zelf ook niet veel meer, ze hadden vrachtwagens, die stonden bij Hotel Vreewijck. Naast de vrachtwagens hadden ze een grote ketel, die werd gestookt met hout en kolen, ze hadden geen benzine meer. De vrachtwagens waren omgebouwd, die lui waren wel kien, die moffen. Ze waren technisch.

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Wij moesten vluchten, voor het viaduct bij Mariëndaal bij een vijvertje loopt een pad het veld in, daar lag een doodgeschoten boer in een boerenkiel met een zwarte pet op. Ik vroeg: wat is dat?
Mijn tante zei: “Doorlopen”.
We gingen onder de poort door, schuin omhoog richting KEMA, dat is behoorlijk steil, toen kwamen er moffen met gecamoufleerde vrachtwagens de berg af, mijn moeder moest de kinderwagen met mijn broertje erin, tegen de berm opsleuren, die moffen letten nergens op, het was oorlog. Mijn broer is van 1940, hij was drie en een half, hij ging in de kinderwagen met die hoge wielen, hondje er boven op en zo omhoog door het bos naar de Schelmseweg. We liepen bij de bedriegertjes (Rozendaal), daar zag ik als jochie, voor het eerst, die tanks met zo’n lange loop van de Moffen, dat was angstig.
Nu zie je alles op televisie, wij hadden geen radio niks. Alles moest je inleveren destijds, in de Wilhelminastraat bij het distributiekantoor.

De hut, zo noemden wij de kippenschuur

Toen wij vluchteling waren, kwamen we lopend aan in Otterlo, daar hebben we een nacht geslapen met honderd man in het stro. Mensen gaan van elkaar stelen, het was donker, mijn oom was bij de marine, hij was ondergedoken, hij had zo’n knijpkat, dan had je licht. Het ding was wel weg,
De volgende dag verder, in de bocht bij Otterlo stond een grote tankwagen, daar kregen we melk, want we hadden niks. Als je hals over kop weg moet, neem je niks mee. Ik zat voor op de stang. Mijn vader had een transportfiets met luchtbanden, dat was van veel waarde. De fietsenmaker H. de Nooij zorgde daar voor, want mijn vader bracht er de melk mee weg.

Mijn stoel was een trog (een varkensvoerbak)

Overal vragen heb je onderdak, heb je onderdak voor ons. Mijn vader vroeg aan een boer. Kan ik die schuur niet krijgen? Je komt met een groot gezin aan; negen kinderen en zeven volwassenen.
Je moet toch slapen. Nou das goed, er stonden drie kippenschuren, kippen en varkens zaten erin.
Het werd schoongemaakt. Wij kwamen er achteraan lopen, een paar uur later. We hadden een tante, die had een weckketel. Ze had van die boer, een heleboel appels gekregen en daarvan appelmoes gemaakt, die was aangebrand. Ze moest wennen aan zo’n grote ketel. Het smaakte toch lekker. Op een gegeven moment was er één kippenschuur om in te wonen en één om te slapen.
Mijn vader was bij zijn oom rietdekker geweest, hij had na verloop van tijd, de binnenkant van de schuur; de wanden, het dak alles met stro bekleed. Het woord isolatie moest nog uitgevonden worden! Mijn stoel was een trog (een varkensvoerbak). Stoelen hadden we niet, een grote kachel hadden we van die boer gekregen. Dan werd er hier en daar een boom omgezaagd en zo zijn we die winter doorgekomen. Voor onze schuur liep de Barneveldse beek, die stroomde weleens over in de herfst en winter. Dan stond er zo’n laag water in de weilanden. De volgende kippenschuur was een eind verderop, dan ‘s avonds naar bed toe, eerst door de blubber en het water, dat was een koude bedoening. Hier liepen ook de varkens en twee paarden, de kippen waren verderop in een andere schuur. Het was een hele goeie boer. We hebben er nog lang contact mee gehad. (boer van Kampen). Later is hij geëmigreerd naar Canada, maar zij leven niet meer.

Overleven in de hut, met negen kinderen

Mijn vader ging bij de boeren werken, dat ging niet om geld, maar dan bracht hij een stuk spek mee.
Ik had een alpinopetje, als de boeren dan gingen dorsen, dan ging ik met mijn alpinopetje schooien voor een schep rogge. En de grotere jongens, die gingen naar de boeren om melk schooien, want er was geen geld, wij waren vluchtelingen. Van die melk en rogge werd roggepap gekookt. Ik zat op die varkensvoerbak rogge fijn te malen, in een koffiemolen, zo’n houten kistje met een laadje.
Wij kinderen zaten warm achter de kachel. Oom Izaak las altijd uit de bijbel voor.
In de tweede kippenschuur (de slaapschuur) had iedereen zijn eigen afdeling, er werden zo’n beetje kleren voorgehangen, we hadden geen schotten. Gezin bij gezin, nou ja, zo zijn we die tijd doorgekomen. De dekens uit de bevoorradingsmand van de dropping hadden we meegenomen.
We hadden geen gas, geen water, geen elektriciteit. Bij de boerderij, dat was een eind lopen, gingen de ooms en tantes emmers water pompen, wij waren daar te klein voor. Dat werd op de kachel gezet voor warm water, dan werden we in de tweede schuur om de beurt gewassen. ’s Morgens met koud water. De winter was erg koud. Je kon er wel flink spelen; slootje springen; vliegeren.

Met dat paard en een boerenwagen zijn we met de schamele bezittingen weer thuis gekomen

’s Zondags gingen we naar de kerk lopen naar Kootwijkerbroek niet op klompen, maar op schoenen.
We hebben een keer bomen gerooid bij een kasteel in de buurt. Bij de smeerpot, zo noemden wij die man, die man was psychisch hè. Nou hij ging te keer, maar we moesten wel, we hadden hout nodig.
Na de oorlog, mijn oom was broeder in Wolfheze, daar ontmoette hij de smeerpot. Mijn oom heeft hem schoongemaakt. Wat bleek, de voering van de smerige gabardine regenjas zat vol met papieren geld.
De tijd werd al een beetje spannend toen kwamen de moffen. Ze kwamen de paarden ophalen bij de boer. Eén paard en een platte boerenkar konden ze makkelijk meenemen. Het andere paard was nog jong, nog niet getraind. Die mof sprong op het paard en iedere keer viel hij eraf, zo wild was dat paard, dat is toen niet meegenomen. Met dat paard en een boerenwagen zijn we met de schamele bezittingen hier weer thuis gekomen.

Arend Manuels 2013

Arend Manuels 2013

Ik ga nog wel eens terug naar De Valk in de zomer op de fiets.

 

Vaas van granaathuls anno 2013

Vaas van granaathuls 2013

Ik vluchtte in mijn badjas het huis uit

Op 17 september 1944 was ik 29 jaar en woonde aan de Eusebiusbinnensingel 9 te Arnhem. Ik woonde op de zolderkamer van één van de chique villa’s, die de eigenaar als pension verhuurde.
Een paar van mijn vrienden woonden er ook. Een vriendin van mij woonde een etage lager, een Amsterdams meisje.
Ik werkte bij het paleis van justitie, dat was vlakbij.
De eerste dag stonden de Engelsen al binnen en de Duitsers buiten.
Die Engelsen vroegen keurig of ze gebruik mochten maken van een raam en van het balkon.
Ik moest de tweede dag van de slag in Arnhem al vluchten. Ons huis stond in brand. Er waren beschietingen vanaf de brug.
Ik zat boven, op de WC, ik zat nauwelijks of de toiletpot werd geraakt. Ik ben met mijn onderbroek op mijn schoenen naar beneden gerend, lijfsbehoud. Ik ben in mijn badjas gevlucht, er stonden mensen te kijken naar ons. Opeens zag ik een vriend van mij, die ging een broek voor mij halen. Ik heb de badjas nog wel een tijd bewaard, die donkerblauwe. Het was een tragische gebeurtenis hoor.

Ik had geen papieren bij me, Ik dacht, o daar gaan we

De eerste plaats waar we terecht kwamen was de tuin en het gebouw van Insula Dei, een tehuis voor ouden van dagen, gelegen naast de Walburgerskerk. Daar zaten we met honderden in, die Duitsers wisten dat we daar waren. Ik had geen papieren bij me, want ik was in mijn badjas.  Ik dacht, o daar gaan we, ik kan me niet identificeren. De kapelaan van de kerk heeft ons gered. Hij is naar de Duitsers gegaan en heeft de situatie uitgelegd. Het zijn allemaal burgers, er is geen enkele spion bij, dus  laat ons met rust en vrede. In Apeldoorn bij de dependance van de gemeente Arnhem kreeg ik nieuwe papieren.
Toen zijn we verder getrokken, want het was een vuurzee. We gingen naar een school op de Hoogkamp en sliepen daar een paar nachten op zolders. Daarna gingen we alle kanten uit, de één ging naar Roozendaal en Velp, de ander naar het Noorden. Er was grote wanorde, er was niets geregeld. Ik ben uiteindelijk naar Loenen gegaan naar een klein hutje in het bos. Daar zat de familie Kniest, dat was de houder van ons pension.
In Achterveld achter Amersfoort, daar kwam ik officieel via de gemeente. Ik werd gestationeerd bij een smederij. Die hebben me goed behandeld, ze hadden genoeg te eten.

 Het geldkistje is later terug gevonden toen ze aan het puinruimen waren

Ik ben veel kwijt geraakt toen we uit Arnhem moesten vluchten. En toen ik terug kwam was Arnhem een puinhoop. Het huis was al direct in vlammen opgegaan. Een typisch detail kan ik vertellen. Ik had een geldkistje daar zat het één en ander in, trouwringen en zo. Dat kistje had ik gedeponeerd in de kelder. En dat kistje is later terug gevonden toen ze in Arnhem aan het puinruimen waren. Ik heb gevraagd wil je daar eens graven en het kistje werd gevonden. Er zat nog wat in, maar dat was allemaal zwart verbrand. Ik herinner me een heel pakje bankbiljetten, dat heb ik gedeponeerd bij de Nederlandse Bank. Ik kreeg een behoorlijk bedrag terug. Het kistje is er nog, het is zilver kleurig. Dat was een lichtpuntje.
Mijn werkplek het paleis van Justitie was kapotgeschoten.
U kreeg zeker ook geen salaris? Ja typisch, jawel, maar later, met terugwerkende kracht. De gemeente Arnhem had een dependance in Apeldoorn, daar stond ik ingeschreven als vluchteling en daar heb ik geld ontvangen. We werden ook prachtig gesteund door HARK (Hulp Actie Roode Kruis). Na de bevrijding woonde ik een tijd in de wijk Molenbeke: op de Maarten Gorisstraat, daar had ik een vriend. Voor het werk werden we gestationeerd in een paar grote huizen aan de Velperweg. Römershof, een grote villa voor de civiele kant. Aan de andere kant een villa voor de strafkant.

Waarom hoefde U niet voor Arbeitseinsatz te werken?
Ik werkte voor justitie, dat stond op mijn identiteitspapieren met foto en een groot stempel van de griffier.
Kon U voor de slag om Arnhem gewoon uw werk doen?
Ja zeker wel hoor. Het was zelfs zo, dat we een paar dagen in een bevrijdingsroes waren, die parachutisten en zo. We hadden hoop, het was een domper toen bleek dat het niet waar was. We waren in de hel terecht gekomen in plaats van in de hemel. Maar het was een fout van de regie. In het noorden van Arnhem stonden een hele hoop Duitse tanks om uit te rusten. Die werden direct ingezet om in Arnhem te vechten.

We hoorden dat er bij Gorkum ’s nachts weleens bootjes gingen, die de oversteek waagden

Ik wist dat het zuiden bevrijd was en mijn familie woonde in Den Bosch. Ik dacht daar moet ik naar toe met mijn meisje. Ik had geen contact met mijn ouders. Ik heb een paar keer een kaartje gestuurd met: Ik ben gered, ik ben niet dood. Pas een half jaar later zijn die kaarten aangekomen. We zijn lopend gegaan langs de Rijn en langs de Waal, zo kwamen we in Gorkum terecht.  We hoorden dat er bij Gorkum
’s nachts weleens bootjes gingen, die de oversteek waagden. Toen we er kwamen zeiden ze: niet doen, want je wordt er vaak beschoten, er zijn al veel doden gevallen. We mochten in Gorkum bij een dokter een nachtje slapen. Hij zorgde ervoor dat we met een EHBO busje weg werden gebracht. Maar onderweg kwamen we onder vuur te liggen. We hebben ons kunnen redden, wij zaten aan de goede kant van de rivierdijk, maar die Engelse vliegtuigen, die letten daar niet op. Die zagen ons en we werden beschoten. Er waren Einmanslocher (eenmansgaten) daar zijn we ingevlucht, we hoorden de ritsen kogels langs ons heen gaan. Het was een benauwd ogenblik.

“Bij de bevrijding was ik in Loenen op de Veluwe”: zegt meneer Vogel ontroerd

De oversteek naar het zuiden was mislukt. Mijn verloofde is toch een beetje gek geworden van die aanval. Toen is ze door de ambulance van Gorkum naar een soort van ziekenhuis in Utrecht gebracht. Ik ging mee met de ziekenauto. Ik had kennissen in Utrecht waar ik terecht kon. En later mijn meisje ook hoor. Het waren een goede bekenden: De familie Weterings op de Bemuurde Weerd 11.
Is je verloofde lang opgenomen geweest?
Ze is daar wel bijgekomen, het was niet zo erg, als we eerst dachten. We gingen wat dwalen naar de ouders van mijn meisje, die hadden in Amsterdam een zaak. Mijn meisje wilde weer weg bij haar ouderlijk huis. Toen zijn we weer gaan zwerven, onderweg probeerden we steeds wat voedsel te bietsen. Dat zwerven zat ons in het bloed, avontuur zochten we.

 het Wilhelmus werd gezongen en de hele kerk zat te snotteren

“Bij de bevrijding was ik in Loenen op de Veluwe”: zegt meneer Vogel ontroerd.
Een dag na de bevrijding werd er een mis gehouden in de Parochiekerk. Ik kan me nog herinneren, op een gegeven moment werd het Wilhelmus gezongen en de hele kerk zat te snotteren. Toen waren we bevrijd. Ook nu nog krijg ik tranen in mijn ogen als ik er aan denk, ’t zal de leeftijd (98) wel zijn.

De groene parachute

Na 17 september gooiden de vliegtuigen parachutes uit met munitie of voedsel. Bij ons huis in Heveadorp tussen de bomen kwam een groene parachute terecht met voedsel, die gingen we halen.
Wij hadden evacués in huis uit Oosterbeek, een gezin met vier kinderen. Ons gezin bestond uit vader, moeder, mijn broer 15 jaar, drie zussen en ik was 10 jaar.

Gasfabriek Benedendorpsweg Oosterbeek

Gasfabriek Benedendorpsweg Oosterbeek

Op de dag van de luchtlanding werd de gasfabriek in Oosterbeek enorm gebombardeerd. De mensen daarvan werden onder gebracht in het parochiehuis in Doorwerth en bij ons in de Zaaier. Wij moesten ook bekkies open houden en toen hadden we die parachute. Er kwam een Duitse patrouille langs en zij vonden de parachute.
Toen moest alles wat leefde tegen de muur aan ja, ja. Mijn vader moest mee door het hele huis, alles werd doorzocht, of wij die parachutist in huis hadden. Die stomme moffen wisten niet dat het een voedsel parachute was. Het waren Hollandse SS’ers. Mijn vader liet die mand zien, hij kon zich goed verstaanbaar maken, daardoor liep het goed af.

Op 23 of 24 september zijn we weggevoerd ook de evacués

Na de oorlog hebben de negen kinderen van mijn zuster in Sliedrecht, allemaal, als baby in die mand geslapen.  En nu komt het ergste. Een dag later kwam één van die militairen mijn vader om burgerkleding vragen, hij wilde deserteren. Ja, een uur later zat hij weer achter zo’n rij beukenbomen en schoten ze een Engelse sluipschutter van de school. Dwars door de serre heen naar de soldaten op het schoolplein. Ik denk dat je nu nog kan zien dat er stukken van de stenen af zijn bij de Zaaier. Hij wou deserteren maar mijn vader gaf niks.
Heeft U dit van uw vader gehoord?
Nee, Ik heb dit zelf meegemaakt, omdat die “Duitse” soldaten Nederlands spraken. Als kind van tien kun je geen Duits verstaan. Was U toen bang? Ik ben nooit bang geweest en nu nog niet. Als iemand kwaad wil ben ik de eerste die slaat.
Op 23 of 24 september zijn we weggevoerd ook de evacués.

Weggevoerd, Duitse soldaten voor, achter en opzij

Met het hele dorp: Heveadorp werden we weggevoerd door de Duitsers naar Bennekom. Ik was 10 jaar, mijn broer 15 jaar en ik had drie zussen. Duitse soldaten voor, achter, opzij. Als je die beelden ziet op TV, hoe de Joden werden weggevoerd, zo werden wij ook weggevoerd. Op de Bennekomseweg in Heelsum, daar waar nu het monument staat werden we beschoten door Engelse vliegtuigen. Daarbij is boswachter Zwaan dodelijk getroffen, dat heb ik gezien.
In Bennekom hebben we overnacht in een school. De commissie in Bennekom, die de vluchtelingen moesten opvangen besliste waar je naar toeging. Wij zijn naar Lunteren gelopen, daar was de tweede overnachting. Vandaar gingen we naar Zeist. Daar werden we als gezin uit elkaar getrokken. Mijn jongste zuster en mijn broer werden in een ander lokaal ondergebracht. Daarna zijn we met vrachtwagens naar Baambrugge (bij Abcoude) vervoerd.

Ik moest een pannetje warm eten brengen

We kregen een adres toegewezen op een zolder van een boerderij. Mijn zuster en mijn broer werden bij een andere boer ondergebracht.
Wat nam U mee? Nou een koffer, mijn moeder kon niet lopen, die had een fiets, koffer achterop.
Er waren mensen met een fiets, kinderwagen, handkar.
In Baambrugge bestond het eten uit suikerbieten en knolraap. Ik werd nog gesnapt door de boerin, er stond een mandje appelen op de trap, maar ze had ze wel geteld! Van eind september tot juni 1945 in Baambrugge geweest. In het voorjaar ging mijn vader, die van boerenafkomst was, werken voor de boer. Toen kon het niet meer op, van alles te eten. Ik moest mijn vader weleens eten brengen, als hij aan het ploegen was. Dan moest ik helemaal omfietsen, op de fiets van de boer, over de brug over het Amsterdam Rijn kanaal bij Vreeland. Warm eten in een pannetje en een kannetje koffie erbij.
We gingen naar de dorpsschool in Baambrugge van begin oktober tot juni 1945.
Maar ik heb geen slechte tijd gehad. Ik kon heerlijk vissen in de Amstel. Er waren ook twee dochters van mijn leeftijd, dan speelden we verstoppertje in de hooiberg. Ik moest ook distels steken van die boer. Als kind had je geen zorgen. Er waren wel overal soldaten in elk dorp en bij Vreeland bij de brug. Toen de oorlog afgelopen was, kwamen al die soldaten door Baambrugge. Dan stonden we aan de kant van de weg en dan je voet uit steken, dat ze de nek braken. Ja, je had een hekel aan Duitsers hè.

 Kattenkwaad in Heveadorp

Toen we terugkwamen in Heveadorp, was het erg gevaarlijk. Van alle voertuigen die hier stonden gingen we de benzine leeg halen, ’s avonds in het donker in de Rijn gooien en dan aansteken. ’t Was één vuurzee op het water. En vissen met handgranaten. We hadden een clubje: de twee zoons van hoofdonderwijzer van Beek; de zoon van Dries Peters, de groenteboer en de zoon van organist Hoenkamp van de Gereformeerde kerk. We verzamelden altijd op dat hoekje bij bakkerij Schutte en kruidenier Nakken, daar tegenover was het postkantoortje.

Heveadorp

Heveadorp

We maakten twee ploegen, om rovertje te spelen. Ja, wat moest je anders doen, lekker toch. Ja en de koppen van de granaten afslaan om het kruit eruit te halen, daar maakten we voetzoekers van. Is dat altijd goed gegaan? Nee, een jongen van Gankema die heeft een arm verloren met een granaat. Wat voor invloed had dat op jullie? Niets, jammer voor die jongen, wij gingen gewoon door, ’t werd steeds minder, want je werd ook in de gaten gehouden. Ik had een karabijn in huis en een heel oud pistool van Kasteel Doorwerth. En dan kwam agent K overal controleren in de huizen. Als je een huls op de schoorsteenmantel had staan, wat toen in de mode was, dan nam hij dat mee. De karabijn werd in een hek gestopt en dan ging hij erop staan en dan stond de loop helemaal krom. Dan kon je er niet meer mee schieten, ook al hadden we munitie genoeg. Ik heb alleen spijt van dat antieke pistool, dat moest ik afgeven.  “Wat was dat dan voor een man, die meneer K ?“  Dat was een agent van politie, daar was je bang voor als jongen. Dan was je aan het spelen in het bos, dan kwam de boswachter en zei dat je uit de boom moest komen. Dan dacht ik kom jij maar en bleef ik zitten. U had geen schoon geweten? Nee, ’t was één en al kattenkwaad. Van ons huis was het dak helemaal kapot, daar konden we niet wonen. Tegenover ons woonde de fam. Jansen. Meneer Jansen sprak mijn vader aan hij zei: “Ga maar in mijn huis wonen, want ik heb een nieuwe baan gevonden in Utrecht en daar blijf ik wonen. Op het huis nr. 48 liggen nog steeds de mooie geglazuurde dakpannen, die komen van de Zaaier, die hebben wij erop gelegd.

Egbert Trompetter

Egbert Trompetter 2013

 

Wie vaart me over, wie vaart me over

We woonden in Arnhem op de Klingelbeek, op die steile bult. Er zit ook nog een stuk geschutskoepel in de grond. Daar staan nu die woonwagens.

We lagen met zijn allen aan de oever van de Rijn, er waren zeven kinderen

Wij sliepen toen in een school, mijn vader en moeder lagen apart. Misschien wel een kantoortje of zo. Die laatste nacht zei mijn vader; we blijven bij de kinderen slapen. Toen is dat kamertje, waar mijn ouders eerst lagen, helemaal beschoten, dat moet dan ook een geluk geweest zijn. Zij hebben bij ons gelegen die nacht. Toen zei papa: ik ga naar de Rijn en ik vraag of ze me naar de andere kant willen brengen. En hij heeft niks anders geroepen als : “Wie vaart me over, Wie vaart me over”.
We lagen met zijn allen aan de oever van de Rijn, er waren zeven kinderen, mijn oudste broer was in dienst. Kees, de vriend van mijn oudste zus lag naast mij en daarnaast lag Jeanie. Wij wilden opstaan; mijn twee zussen; Henny, Corrie en ik, want we gingen ons overgeven, dan hielden ze op met schieten. Mijn vader riep: “Blijf liggen”. Kees staat op en valt zo achterover, doodgeschoten. Dit beeld vergeet ik nooit, om ons te helpen, ging Kees eraan. We weten nog niet of het Duitsers waren of Engelsen. In de oorlog lagen de Duitsers en Engelsen soms tien meter van elkaar af, als je al die loopgraven gezien had. Ik zie het zo voor me en ik was toen acht jaar.
Mijn vader kreeg contact en we werden met een roeiboot overgevaren.
We kwamen in Eindhoven en daar is mijn moeder bevallen. Dat is mijn jongste broertje, die is in februari geboren. Ze had teveel gegeten, er werd niet gesproken over zwangerschap.
Toen zeiden die oudere mensen, in wiens huis we ondergebracht waren, wij gaan wel naar onze dochter, aan de overkant van de weg. Wij mochten toen met zijn achten in hun huis, dus we hebben het op dat moment heel goed gehad.
Dan was U ook eerder bevrijd? Ja, Eindhoven is eerder bevrijd. Verder weet ik het niet, mijn korte geheugen is niet goed. Dat vind ik verschrikkelijk.
Praat U samen over de oorlog?
Daar hebben we een punt achter gezet, zoveel dingen die je angstig maken. Stel dat het weer gebeurd, dan redden we het misschien niet. Nee, eigenlijk wil ik er nooit over praten, vandaar dat ik tijdens het interview weg ben geweest.

Na de oorlog was het toen moeilijk?

Mw. Trompetter 001 okEten van de gaarkeuken, totdat papa de tuin in orde had. We hadden aardappels, groente, ook kippen, konijnen en varkens. Er werd door een slager bij ons thuis geslacht. En dan kwam er weer zo’n kleine big en dan dacht ik: ach, groei maar niet. Ze gingen naar de veemarkt en met het dier aan een touw gebonden kwamen ze terug. De konijnen hadden jongen gehad en dan was je de grote weer kwijt. Ik heb later haast nooit geen vlees meer gegeten, alleen hele kleine stukjes. Ik maakte gewoon het varkenshok schoon en dan stond hij ineens achter mij; knor, knor. Hij was net toch nog buiten?
We genieten van wat we hebben, meer dan de jeugd.
Denk U dat, dat veranderd is door de oorlog?
Ja zeker, ik zal nooit iets weggooien. Nee, dan kook ik liever een aardappel minder. Ik vind het verschrikkelijk als mensen brood weggooien, dan rooster ik het gewoon.
En de saamhorigheid onder de mensen was dat anders in de oorlog?
Je deed alles voor elkaar, in de buurt.
Ging U bloemen leggen op het Airborne kerkhof?
Wij waren de eerste, daar is nog een foto van, ik sta erop met een grote strik in het haar.
Is die er nog?
Ja,misschien wel, moet ik opzoeken. Het waren kruisjes toen? Ja.

De schippers van de Rijnkade moesten bij ons onder dak

17 september 1944

Zoals altijd kwamen twee tantes zondags na de kerkdienst een kopje koffie bij ons drinken. Zij woonden in de Broerenstraat, waar ze een Kunsthandel hadden. Wij woonden in de Rijnstraat, in het gebouw met woonhuis van de Volksuniversiteit (nu Theater aan de Rijn). Mijn vader was daar beheerder. In ons woonhuis was een grote WC ruimte, waar we die middag vanwege het bombardement hebben staan schuilen.

Mijn vader had toestemming om onder begeleiding van een politieagent levensmiddelen te halen

Eusebiuskerk Arnhem

Eusebiuskerk Arnhem

Toen het rustiger werd gingen we naar buiten, de grote brandtrap op, een regen van vonken van de grote kerktoren (Eusebius kerk) kwam over ons heen. De Rijnstraat was een winkelstraat, door het bombardement waren alle etalageruiten kapot en bij kledingzaak Vos op de hoek hingen de etalagepoppen uit de ramen. Het was zo frappant, tegenover ons woonde de schoenmaker Hollaar bij hem was de etalageruit niet kapot, hij was NSB’er en hij was toen (Stadscommandant) Burgemeester van Arnhem. Onze broer (15 jaar oud) had al een keer stenen in de poort naast ons huis gelegd, als er wat gebeurd, dan gooi ik bij hem de etalageruit kapot. Hij heeft het nooit gedaan. Toen we terug kwamen na de evacuatie stonden de stenen nog in de poort.

’s Middags kregen we politie aan de deur of wij schippers van de schepen aan de Rijnkade onderdak wilden geven. Ze waren beschoten en de huizen aan de Rijnkade stonden in de fik. Nou, die zijn dus bij ons gekomen, dat waren ongeveer 60 mensen, waaronder ook kinderen. De Duitsers hadden de huizen leeggeroofd van Joodse mensen, die opgepakt waren. Die inboedels o.a. matrassen stonden bij ons in het gebouw. We hadden boven een zaal en mijn vader heeft met hulp van die schippers, matrassen naar boven gebracht, zodat ze konden ze slapen.
Mijn vader had toestemming om onder begeleiding van een politieagent, die in de Nieuwstraat woonde, bij grossiers aan de Rijnkade levensmiddelen te halen. (zakken suiker, kisten met pakjes boter en aardappelen). Die 60 mensen moesten natuurlijk eten. We hadden andijvie, moeder stond buiten bij de kraan in een grote teil andijvie te wassen.
Eén schipper, vader van vijf kinderen, die pakte zomaar een pak boter en at het achter elkaar op. Dat zien we nog voor ons.
We vragen ons nog altijd af wat er met die schippers gebeurd is. Want we moesten allemaal de binnenstad uit. Wij gingen naar de Sweers de Landasstraat.

EmbleemKunsthandel voor en na 1944

We moesten de binnenstad uit voor de veiligheid. Mijn vader was 22 september jarig, toen zaten we al op de Sweers de Landasstraat.
Op een bepaalde tijd mocht je terug naar de binnenstad, iets ophalen. Vader haalde dekens. Hij wilde ook Atie haar pop ophalen. Ja, die heeft hij opgehaald. Op de Sweers de Landasstraat is die pop weggeraakt. Ja, dat vindt Atie ook nog steeds erg, een Beatrix pop (Merk Schildpad). Dat vind ik het ergste van de hele evacuatietijd, dat ik mijn pop kwijt was.

Pop Beatrix (Schildpad)

Pop Beatrix (Schildpad)

Het is ook het verhaal van een kind wat ik nu vertel. Het was een mooie pop met schattige kleertjes erbij, die mijn tante had gebreid. Toen mijn vader terugging naar de Rijnstraat, toen was er al gestolen. Ik mag graag handwerken en borduren. Ik had een mooi doosje met prachtige borduurzijde en allerlei handwerkspullen erin. Die hadden we in de linnenkast gezet. Mijn vader zou linnengoed en ja, die doos meebrengen. Nu die was er niet, jawel die moet er zijn, het was al gestolen. Ze waren ook al bij Vos de modezaak aan het stelen, Arnhemmers hoor. Mijn vader wist ook wie het gedaan hadden, hij had ze bezig gezien. Na de oorlog vonden we onze stoelen, keurig op een rij, bij Paanakker; een schoenwinkel. Op een keer kwam er een man aan de deur die zei: “Ik weet waar jullie dressoir staat, in Apeldoorn bij Bloemink, een restaurant”.
De Duitsers hadden het dressoir uit huis gehaald en die knul was chauffeur bij de Duitsers (waarschijnlijk moest hij dat). Dat dressoir hebben we teruggekregen.

 Ik had mijn vader nooit zien huilen Huilend tegen mijn tantes: O, jullie huis staat helemaal in brand

gesmolten zilveren muntjes 1945

gesmolten zilveren muntjes 1945

In W II moest je de zilveren muntjes inleveren, die werden gevorderd, dat hebben mijn vader en moeder niet gedaan. Dit was nog voor de evacuatie. Wij hadden een poppenwagen met een bodem, waarin een luikje zat waar je iets in kon stoppen. Toen hebben we busjes met zilveren muntjes erin gestopt. En dat moesten mijn zus (8 jaar) en ik (12 jaar) even naar mijn tantes in de Broerenstraat brengen. Zij hadden een groot huis met een kunsthandel en daar kon je dat mooi verstoppen. Ik weet nog goed dat we aangehouden werden door die NSB jongens, ze woonden in de Weverstraat en die liepen wij af naar de Broerenstraat. Ze wilden in de poppenwagen kijken. Die knullen, van die klieren waren dat, ook van onze leeftijd. Zij wilden weten wat er in die poppenwagen zat. Wij protesteren en ze hebben het niet te zien gekregen. Zo zijn de munten in de Broerenstraat terecht gekomen. Mijn tantes kwamen zoals meestal ’s zondags koffie drinken bij ons in de Rijnstraat en dat was maar goed ook. Toen het bombardement en het schieten over was ging mijn vader  kijken hoe het in de Broerenstraat was, de kunsthandel van mijn tantes die was vlakbij de Grote Kerk (Eusebius kerk). Ik had mijn vader nooit zien huilen. Huilend tegen mijn tantes: “ O, jullie huis staat helemaal in brand, er is niks meer”. Hij was vreselijk overstuur. Hij was ook nog naar Hotel “Du Soleil” geweest.
Daar moest hij armen en benen en lichamen bij elkaar leggen, vreselijk hè. Hij was er kapot van.

Kunsthandel Broerenstraat na 1944

Kunsthandel Broerenstraat na 1944

Onze broer Wim ging na de oorlog in die puinhopen zoeken, of hij iets kon vinden. Er was een grote lijsten makerij en ze hadden een hele grote snijmachine, achter in de zaak.
Het geld heeft hij gevonden, het was verbrand, het had in een busje gezeten en was in de vorm van dat busje gesmolten. Dat heeft mijn zoon Jeroen nog.

Kunsthandel voor 1944

Kunsthandel voor 1944

 

 

 

 

 

Het gezin van Tongeren en familieleden op de vlucht.

Van de Sweers de Landasstraat 24, een huis dat gevorderd was door de Duitsers, er woonden Joden in, gingen we naar Schaarsbergen. Bij mejuffrouw Ekhard op de Kemperbergerweg.
Daarna lopend naar Apeldoorn, later op de fiets naar Amsterdam en daarna naar Hilversum.
Toen we in Apeldoorn aankwamen stonden de mensen, die hun huis beschikbaar stelden aan de evacués aan de kant van de weg. Ze mochten dan zelf hun evacués er uit pikken. Er waren wel mensen van de BB of zo iets met van die witte banden om. Opoe van Tongeren, die was ook bij ons, want die was met zo’n hittekar naar Apeldoorn gegaan, ik heb daar ook opgezeten. Oom Johan, met zijn zoontje Thiemen, die een gebroken been had zat ook op die platte kar. Zij woonden in de buurt van de Sweers de Landasstraat, zodoende. Een teil met suiker en ook nog boter hebben we meegenomen. We hebben onderweg ook uitgedeeld.

Bij de Woeste Hoeve zaten we lekker konijn te eten, inclusief alle konijnenkeutels

We hadden thuis konijnen, die kon je niet laten zitten, die hebben we meegenomen. Mijn vader heeft ze in Schaarsbergen geslacht. Dit heeft hij gedaan tijdens een zwaar bombardement.
Mijn tante Mina heeft de konijnen ’s avonds bij kaarslicht gebraden. Onderweg bij de Woeste Hoeve zaten we lekker konijn te eten, toen zagen wij dat de ingewanden, inclusief alle konijnenkeutels er nog in zaten. Ik zal het nooit vergeten. Dat was ook geen wonder bij zulk slecht licht. Tante Jaan en Opoe en tante Mina waren er ook bij van Arnhem naar Apeldoorn. De hele familie heeft in Apeldoorn geëvacueerd gezeten.
Wij zaten bij een kolenhandelaar W. Hij had een kelder vol appels, wij wilden zo graag een appeltje als kind. Maar wij kregen er geen. We sliepen met de tantes in één kamer. Eén van de tantes moeders zuster, die was bijdehand, midden in de nacht als iedereen sliep ging ze voor ons een appeltje pikken.
Mijn ouders woonden met mijn broer bij een melkhandelaar, die hadden het fantastisch goed.
Weet je nog dat we gingen wandelen in Apeldoorn in het houtjes bos, ja, het was geen houtjes bos meer, de houtjes waren weg. Daar hadden we ook nog wel eens een appeltje.

Atie en Jeany van Tongeren met zoontje van bewoners 1944

Atie en Jeany van Tongeren met zoontje van bewoners 1944

Zijn jullie daar lang geweest? Nou als ik de foto’s naga, we lopen in winterkleding over straat.
Mijn moeder had een boxje, ze maakte graag foto’s.

Het gezin van Tongeren wilde bij elkaar zijn vandaar dat ze verder trokken.
Wij gingen van Apeldoorn naar Amsterdam met de fiets. Ik mocht achter op, ik was acht jaar. Het was mijn vader mooi voorgespiegeld, we hadden familie in Amsterdam. Die zei: ach kom hier heen, hij had kennis aan een groenteboer, die op de Keizersgracht woonde en eten genoeg in huis had. Dus zou het daar prima zijn. Gedroogde groente, ik ruik het nog, een heel aparte geur. Het was een fiasco, want het bleek een zwarthandelaar te zijn. Mijn vader wilde graag weer als gezin bij elkaar zijn.

Atie en Jeany met tantes Agaath en Riek Dirkse

Atie en Jeany met tantes Agaath en Riek Dirkse

In Apeldoorn waren we als gezin gescheiden. Wij, de zusjes zaten bij een familie met twee tantes, zusters van moeder. Mijn moeder, vader en broer zaten in de buurt bij een melkboer, dat was een goeie man. Mijn vader en moeder vonden het verschrikkelijk, dat we niet bij elkaar waren. Toen konden we in Amsterdam bij elkaar wonen en zodoende zijn we daar naar toegegaan.

Mijn broer, die had zwart haar en een grote neus, dat hebben we allemaal in de familie.

Hij werd aangezien voor een Joodse jongen. Toen we werden aangehouden heeft mijn moeder staan ” vechten” met een SS’er. Zij riep “Het is mijn zoon en geen Joodse jongen”. Hij liet ons doorgaan.

Jammer, dat je met je ouders niet doorpraat, als ze nog in leven zijn

Die tocht naar Amsterdam was vreselijk. We hebben overnacht bij een boer in Millingen. Dat was fantastisch, daar hebben we heerlijk boerenkoolstamppot gegeten, we aten uit een grote pan. We sliepen met z’n drieën in een tweepersoons bed. De boer had een grote zwarte haard onder dat bed verstopt, de spiraal zakte zo door, dat we eigenlijk op die haard lagen. Mijn vader had die boer leren kennen, van de hongertochten die hij maakte, toen had hij ook al eens bij hem geslapen. Jammer, dat je dat met je ouders niet doorpraat, als ze nog in leven zijn. Misschien wil je het wel verdringen.
Er reden ook veel auto’s op de weg naar Amersfoort. Er waren vliegtuigen in de lucht, de Duitsers werden beschoten. Zij vluchtten het bos in en wij ook natuurlijk. De Duitsers hadden van die grote broden “kuch” heette dat. Maar vader had een paar van die broden gegapt, terwijl we beschoten werden. En mama was steeds bang dat onze fietsen afgenomen werden. De Duitsers waren dol op fietsen.

 Ze lieten me bij de gaarkeuken een emmer soep halen

Toen we in Amsterdam geëvacueerd waren, ging ik (12 jaar) naar school. De kinderen van die school werden uitgezonden naar boeren, omdat het Hongerwinter was in Amsterdam. Ik ben met meer kinderen in een boot, via de Amstel naar Uithoorn gevaren, ’t was één en al ellende. Ik zou het goed krijgen bij die boer. We gingen voor zes weken. Ik weet nog goed dat ik iedere dag een kruisje zette op de kalender. Onder mijn bed stond een mandje met sjag (tabak). Ik heb wat sjag gestolen voor mijn vader. Er woonde ook een schooljuffrouw uit Hilversum in huis. Haar vader was slager, zij ging ieder weekend naar huis, op de fiets. Ze bracht altijd vlees mee terug. Ze kreeg groenten en etenswaren mee. Mijn moeder en broer zijn een keer bij mij geweest, van Amsterdam naar Uithoorn op de fiets. De fietsen stonden in de schuur, daar lagen winterwortelen en bieten. Mijn broer heeft toen bieten gejat. Toen ik wist dat mijn moeder en broer zouden komen, dacht ik, dan ga ik ook de boer op, eten halen. Het heeft mij niks opgeleverd, ik had ook niks te ruilen. De andere dochter van de boer, sprak er schande van, dat ze mij er op uitgestuurd hadden. Toen ik kwam kreeg ik een paar klompen, want ik liep op de hiel van mijn schoenen. Ik mocht ze meenemen, als ik weg ging, maar o nee, dat ging niet door. Ik had een brief geschreven aan mij ouders, daar stond in dat de schooljuffrouw wel allerlei eten kreeg en dat ik dat niet leuk vond. Die boerin heeft dat over mijn schouder meegelezen. En dat heeft, denk ik, kwaad bloed gezet. De boer was weduwnaar en woonde met zijn ongetrouwde dochter op de boerderij. Ze lieten me bij de gaarkeuken een emmer soep halen. In de sneeuw en op klompen en het was helemaal geen lekkere soep, ’t was meer water met slierten selderij erin, ik kreeg het niet weg. Ze waren nogal christelijk, maar ik mocht naar de WC onder het eten. Mijn hele mond vol met die prop selderij heb ik uitgespuugd. Dat hebben ze misschien best wel gemerkt.
vanTongeren Postzegel Brand

Brief Atie aan haar tantes Dirkse

Brief Atie aan haar tantes Dirkse

Brief van Jeany aan tantes Dirkse

Brief van Jeany aan tantes Dirkse

 

Jeany en Atie van Tongeren 2013

Jeany en Atie van Tongeren 2013

 

Hoe overleef je zonder je huis en haard?

Omdat de binnenstad brandde door het bombardement (17 sept 1944), hebben wij mensen opgenomen. We stonden op de Lawick van Pabststraat op het balkon, ik zie het zo voor me grote rookwolken en brand en vuur, doodgriezelig. Die mensen hadden een zaak en die meneer vroeg aan mijn vader ga je mee naar de binnenstad, want hij had er een geldkistje met allemaal munten. Ja, zegt mijn vader, maar ik ga niet mee naar binnen, want verbeeld je dat, dat geld er niet meer is. Maar dat heeft niet lang geduurd die mensen in ons huis, want we moesten zelf ook evacueren.

Er waren zelfs mensen, die hadden een konijnenhok mee

We namen linnengoed, dekens en kleding mee. Mijn jonger zusje en ik zaten achterop, tot mijn moeder zei: Ik kan die zwaar beladen fiets niet meer houden. Er kon niet mee gefietst worden. We zijn naar een tante in Velp gelopen, één of twee nachten, toen zijn we doorgegaan naar Apeldoorn LOPEN!  Met heel veel mensen. En al die spullen weer mee. Er waren zelfs mensen, die hadden een konijnenhok mee. Mijn vader had een kapsalon en die dacht al met de evacuatie, ik neem een koffertje  met gereedschap mee. Hij ging er mee naar de boeren. Met een fiets heren knippen en ook scheren, ook wel eens dames knippen, hoewel de meesten hadden lang haar.  Hij zei: “ Ik hoef geen geld, geef me maar eten”, hij kwam met van alles thuis. We hebben groentes gegeten, die we nog nooit gezien hadden, dat bleek snijbiet te zijn.

Mijn vader had een soort platte doos van metaal laten maken, daar ging melk in, dan kon hij fietsen

Mijn vader had een soort platte doos van metaal laten maken, die droeg hij op zijn buik, daar ging melk in, dan kon hij fietsen en in de fietstas gingen aardappelen en groente. Jaren heeft dat melkblik bij ons in de schuur gelegen. Mijn vader ging ook ’s nachts het bos in, om bomen om te zagen, hout voor het stoken. Mijn moeder maakte dingen op brood, lekker maar ik weet niet wat het was. Een trui breien, mijn vader is een keer naar Arnhem geweest en knotten wol mee terug naar Apeldoorn genomen. Alle kleuren, allerlei soorten wol, toen geverfd, het werd een donkerblauwe trui voor mijn vader. Sokken stoppen met een heel klein petroleumlampje, dat kun je onze kinderen niet meer vertellen. Ik ben in Apeldoorn naar school geweest. Ik kan me herinneren dat kinderen van Aalbers uit Arnhem, een soort buurmeisjes ook op die school zaten.

Na de oorlog

Ik heb veel last van angst gehad, als er een deur dicht viel, begon ik al te gillen

Bij ons was de bovenverdieping eraf. Je kon de trap op en dan stond je zo in de blote hemel. Later afgedekt met zeilen. Mijn zus en ik zijn na de evacuatie naar zusters van mijn moeder gebracht in Deventer. Mijn zus bij de ene en ik bij de andere tante. Toen hebben mijn ouders zoveel mogelijk opgeknapt. De kapperszaak moest natuurlijk weer zo snel mogelijk draaien.
Ik heb veel last van angst gehad, als er een deur dicht viel, begon ik al te gillen. Ik ben daar toen ook voor behandeld. Maar ik weet niet meer wat ik daarvoor gekregen heb. Iedereen ging altijd kijken als die V1’s overkwamen, die angst werd over gebracht.

Graf  van onbekende soldaat

Graf van onbekende soldaat

Ik had een tante en een oom in Heelsum, daar gingen we op de fiets naar toe. De gesneuvelde militairen waren snel begraven. Ik zie nog die kruizen voor me. Langs het fietspad, tussen de bomenrij om de zoveel meter een kruis, vaak met een helm erop, een nummer en de naam. Hier op de Utrechtseweg heb ik dat gezien na de bevrijding. Later werden ze herbegraven op het Airborne kerkhof in Oosterbeek.

Ik herinner me ook dat ik voor het eerst een sinaasappel en een banaan zag en dan dat Zweedse witte brood het was net cake, het werd gedropt.
Mijn schoenen waren veel te klein, mijn ouders knipten de neuzen er af, want er waren geen schoenen te koop. We hadden ook geen bal, die maakte we zelf oude kranten en van een oude binnenband knipte we ringetjes. Dat stuiterde ook nog.
Na de oorlog ik zat op de Heilig Hart school, daar was een onderwijzer die ging naar mijn vader en vroeg aan mijn vader: “ Er is een jongen die kan niet naar school hij heeft geen schoenen. Heeft U misschien geld voor schoenen”. Dat heeft mijn vader toen gedaan; de zaak liep al weer goed. Zulke dingen waren nog een hele tijd aan de orde na de oorlog geen geld om te kopen. Wij hadden messen, vorken, borden van de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) iedereen maakte daar gebruik van.
Mijn vader heeft hier in Oosterbeek in 1960 een tuin aan gelegd en vond een hele kist met hulzen van een anti tankgeschut of zo. Hier langs de Rijn waren loopgraven.

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum

Ik was veertien en hielp in het hospitaal

Kunt U zich de dag van de luchtlanding herinneren? Ja wij kwamen uit de kerk, groot lawaai.
Wij gingen als hazen naar huis en we hadden die dolle dinsdag (5 september) gehad, met alles oranje versierd. Er waren ook haast geen Duitsers meer in Oosterbeek, ze waren in Doetinchem.
Mijn vader die werd meteen opgeroepen om naar Wolfheze te komen. Hij ging met zijn kleine motortje. Wolfheze was  gebombardeerd, daar heeft mijn vader als huisarts, benen moeten amputeren. Daarna is hij nog even thuis wezen groeten en meteen naar de Tafelberg gegaan, dat werd toen als hospitaal gebruikt. Mijn vader hebben we de hele tijd niet meer gezien. Die heeft daar dag en nacht geholpen. Mijn moeder dus met zeven kinderen en met patiënten die binnen vluchtten, omdat hun huis in puin lag. Een mevrouw kreeg een kogel in haar arm en mijn moeder verleende eerste hulp, het was een schampschot.
Omdat Schoonoord al beschoten werd, zijn onze buren de oude meneer en mevrouw en de dochter en zoon van Schoonoord de eerste nacht bij ons in huis geweest. Al gauw erna, kwamen de Engelsen en maakten een hospitaal van “Hotel Schoonoord”.

Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser

Mijn oudste zusje, een vriendinnetje en ik zijn gaan helpen bij het schoonmaken van “Hotel Schoonoord”. Er waren onderduikers bij ons in huis een echtpaar, die mevrouw was verpleegster geweest. Ik was pas veertien, maar onder haar leiding, mocht ik mee naar “ Schoonoord” van mijn moeder. Totdat er zo geschoten werd. Mijn zusje is gaan helpen op de Paasbergschool, ook een hospitaal en ik bij “Hotel Schoonoord”. Richarda, mijn vriendinnetje bij “Hotel Vreewijk” aan de overkant van de Utrechtseweg, dat was ook als hospitaal in gebruik. We zijn er tot woensdag blijven helpen. Met water en eten geven aan de gewonden, ik heb er ook soldaten zien sterven. Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser. Hij lag tussen de Engelsen. Het waren drie moeilijke dagen. Ze waren allemaal zo aardig en iedereen was druk. Wonden hebben we niet verzorgd.  Er hielpen nog meer burgers. Ik weet niet of U het boek “Die dag in September” (Geschreven door Hendrika van der Vlist) heeft gelezen, daar staan mijn zusje en ik nog in met onze naam. Over het boek: Overal hingen portretten van Hitler en die heb ik allemaal kapot gemaakt, zij schrijft: “want Kaja had daar grote lol in”.

 De kinderen zeiden: Het is gelukkig een Duitser

De 26ste september kreeg mijn moeder via het Rode Kruis, een briefje van mijn vader uit de Tafelberg van: “snel vertrekken”, want wij hadden een hoofdkwartier van de SS in ons huis.
Die zaten boven en die commandant kwam altijd naar het souterrain, die was zelf bang. We hadden een grammofoon. Dan zat hij mee te zwemelen van: Stille nacht, heilige nacht, raar hè? Mijn vader wist dat ons huis de volle laag zou krijgen die nacht en dacht: ons gezin moet maken dat ze weg komen. We mochten niet meer naar boven, dus hals over kop uit de kelder gevlucht allemaal. Mensen die bij ons waren, hadden fietsen, maar mijn moeder heeft alleen de kinderwagen met de baby meegenomen, verder hadden we niks bij ons. De onderduikers in ons huis woonden op de Hoogkamp (Arnhem). Dat was de rector van het Lyceum. Daar zijn we naar toegelopen. Daar hebben we op de grond geslapen. De twee oude mensen die bij ons waren, hoe die ook mee sukkelden? want die oude mevrouw kon haast niet lopen.
We zagen bij Mariëndaal een dode Duitser liggen. De kinderen zeiden: “ het is gelukkig een Duitser”. Mijn moeder moest huilen, omdat ze daar niet meer ontroerd van waren. Die soldaat had lichtblauwe sokken met grote gaten aan, zijn schoenen waren al gestolen. Wij kinderen weten dat allemaal nog, maar niemand weet precies waar dat lijk lag. We liepen met witte lappen over de Utrechtseweg, daarna de Oranjestraat op, zo naar de Hoogkamp. De commandant van de SS uit ons huis wilde mijn moeder met een Duitse auto wegbrengen. “Nee” zei mijn moeder: “ We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten”.

We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten

Die nacht zijn de Engelsen over de Rijn gegaan.
’s Morgens, het was nog donker, er werd geklopt, het was mijn vader, het was voor het eerst, na tien dagen, dat we hem weer zagen. De 27ste september zijn we met Rode Kruisauto’s naar Apeldoorn gebracht. We werden ook beschoten, we moesten allemaal aan de kant van de weg liggen.
Van Apeldoorn gingen we ’s nachts  met boerenkarren verder. ’s Morgens vroeg kwamen we in Ermelo aan. De oude mensen op de boerenkar en wij lopend. We vonden het heerlijk, we konden telkens even uitrusten op die kar. Het was volle maan. Door de bossen, heel spannend, we hadden natuurlijk de hele tijd in de kelder gezeten.

Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen

We waren geëvacueerd naar Ermelo. Wij vluchtten in zomerjurken op sandaaltjes, want wij mochten niets meenemen, niets. Ik denk dat daar heel veel christenplicht geweest is. Ik bedoel, mijn oom was dominee, zijn vrouw was een zuster van mijn vader. Mijn vader en moeder met twee zusjes en een broertje waren bij hun in de pastorie, dat was familie, maar ze hadden ook twee evacués uit Den Haag en twee onderduikers. Ze hadden dus negen mensen extra in hun pastorie. Er was wel hulp, want mijn tante lag op bed, zij was ziek. Mijn moeder, die hulp en één van die oude evacués  bekokstoofden dat. We hadden zeven kinderen toen we gingen evacueren, waarvan één nog een baby. Mijn zusje, twee broertjes en ik waren in een huis naast de pastorie, een manufacturenzaak.

Maar mijn moeder had het veel te druk.

Eise Jongsma 1943

Eise Jongsma 1943

En ik zorgde voor de twee jongetjes, die zeiden vaak: “Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen”. Dat moest ik dan opvangen en voorlezen als ouder zusje. Ik had laatst mijn broer hier. Hij is acht jaar jonger en was dus zes jaar tijdens de evacuatie, die heeft geen nare herinneringen aan die tijd. Ik vroeg was ik vaak boos op jullie? Ik moest sokken voor ze breien, ik had nooit van mijn leven gebreid. Dat leerde die mevrouw mij, ze heeft veel geduld met me gehad. De jongens kwamen thuis en dan was ik woedend op ze, dan hadden ze niet op de klompen gelopen, maar op hun sokken. En dan moest ik die sokken stoppen ’s avonds bij zo’n klein olielampje. Alle kinderen gingen naar school, maar ik mocht niet naar school van die mevrouw, want ze had mij nodig. Eén broertje plaste, door al die nare ervaringen, in bed en dan moest ik zo’n groot bed verschonen en wassen op de hand. Er was geen stroom, het water moest je pompen. Het water werd verwarmd in grote ketels op een potkachel. Kijk we hadden thuis drie hulpen, wij hadden als kinderen nooit iets gedaan. Toen moest ik een blad met kopjes weg brengen, die liet ik vallen. Mevrouw huilen, zulk soort dingen. Ik moest ook naar de boer op de fiets van die meneer, want dat had een rek voorop en daar ging dan een emmer op. Ook ’s winters melk halen. Je pakte alles aan. Kijk je verwonderde je over niks meer.

Ik heb wel altijd gedacht er moeten vrouwen in het leger

Die oorlogstijd is natuurlijk een hele nare tijd geweest, ik ben blij dat onze kinderen en kleinkinderen het niet meemaken. Ik heb door wat ik gezien heb in de oorlog, wel altijd gedacht: er moeten vrouwen in het leger.

Mw de Koomen Milva cropIn 1953 ben ik bij de Milva (Militaire Vrouwen afdeling) gegaan. Ik ben Milva officier geworden en dat was echt, omdat ik dat nodig vond. Wel bij de geneeskundige troepen. In 1939 werd mijn vader opgeroepen als reserve officier van gezondheid, dan kwam hij als arts, in uniform met esculaap emblemen naar huis, als kind vond ik dat leuk. Hij was ook trots op mij, dat ik bij de Milva ging. Iedereen zei: Milva hoe kan je dat goed vinden. Mijn vader vond het leuk. Ik ging nooit in mijn uniform naar huis, want dan dacht ik flauwekul, maar hij zei waarom doe je dat nooit. Ik zei: “Nee dat doe ik niet”. Weet je, je werd toch nageroepen in uniform. Ze zeiden: “Soldatenhoer of zo”. Dat is nog van die Duitse meisjes die in het leger zaten, ik denk wel dat het gebeurde. Maar wij werden zo streng gekeurd, nou ja dat kun je, je nou niet meer voorstellen, ook of we wel maagd waren. Daar waren wij ook beledigd over. Ik vond dat belachelijk. Je moest van onbesproken gedrag zijn, zo streng. Ik heb een enige tijd gehad. Ik heb de officiersopleiding in Ermelo gehad, tezamen met mannen. We waren met 350 mannen en 12 vrouwen. Twaalf vrouwelijke officieren. Het was één van de eerste groepen die daar opgeleid werd. De dochter van de minister van oorlog was er ook bij. We konden allemaal iedere avond uit, bij wijze van spreken. Ik was al verloofd, kijk daar was ik gewoon heel strikt in, maar dat is nu onvoorstelbaar. Ik was van mijn 23ste tot mijn 26ste bij de Milva. Ik had eerst een opleiding voor radiologisch laborante gedaan. Ik werd hoofd van een röntgenafdeling in een hospitaal. We moesten ook op veldoefening röntgenapparaten in elkaar kunnen zetten. Het was een hele technische opleiding. Dan gingen we met de mannen een veldhospitaal oprichten in de bossen. Het waren allemaal hele leuke oefeningen. Je kreeg er een goede mentaliteit door. Ik denk dat ik daar mijn hele leven lol van gehad heb. Mijn andere zusjes hebben nooit banen genomen, na hun huwelijk. Ik heb tot mijn 60ste gewerkt.

 een zilveren beker die helemaal zwart was

Na de bevrijding gingen we niet terug naar Oosterbeek. Mijn moeder, mijn jongste broertje en ik gingen met het Rode Kruis naar IJsselmonde. In de Hongerwinter kon mijn vader een huisartsenpraktijk met huis en inboedel overnemen, die was van een arts geweest, die zelfmoord had gepleegd. Er was natuurlijk geen geld en mijn vader is op een fiets met houten banden van Ermelo naar IJsselmonde gefietst. En hij is er gebleven en vanaf februari tot de bevrijding hebben we nooit meer iets van hem gehoord. Want er waren geen brieven meer, dus het was voor mijn moeder een zware tijd. Mijn moeder heeft het daar nooit over gehad.

Moeder Rie Jongsma

Moeder Rie Jongsma

 

 

Vader Eise Jongsma

Vader Eise Jongsma

Mijn vader kreeg een onderscheiding van Joodse mensen die in Israel (Tel Aviv) wonen. Hij had patiënten;  twee onderwijzeressen, die een Joods gezin in huis hadden. Mijn vader hielp dat gezin onderduiken. En met de luchtlanding van Arnhem, is mijn vader naar Wolfheze gegaan, maar hij is eerst die Joden gaan waarschuwen, dat ze uit moesten kijken. Ze moesten niet te blij zijn, het bleef nog erg riskant. Die hebben ook de Hongerwinter meegemaakt. Zij hebben allemaal de oorlog overleefd. Hij heeft onderscheidingen van het Rode Kruis, maar die hangen in het Airborne Museum. Er hangt ook een foto van Mw. Ter Horst en één van mijn vader. Hij heeft ook een onderscheiding van the Member of the British Empire gekregen, dat kwam door de broer van mijn moeder, die geland was in Normandië. Dat is ook zo apart, de twee broers, die werden bevrijd. De ene heeft Dachau overleefd en de andere de landing in Normandië. Zij gingen toen ze in Nederland waren, mijn moeder opzoeken in Oosterbeek. Zij vonden van ons huis alleen maar een grote puinhoop. Die oom die in Engeland was geweest, die vond tussen de puinhoop,Mw. de KoomenBEKER een zilveren beker die helemaal zwart was, dat was mijn geboortebeker en die heb ik nog. Hij had hem in zijn zak gestoken. Hij heeft via het Rode Kruis mijn ouders gevonden in begin juni. De andere kinderen mochten pas in september naar dat nieuwe huis komen. We hebben dus wel allemaal hele stukken apart van ons gezin geleefd, maar achteraf bekeken, het was een goed en leuk gezin.

 

Kaja de Koomen-Jongsma 2013

Kaja de Koomen-Jongsma 2013

Als g’ in nood gezeten geen uitkomst ziet

Het waren dreigende weken voor de luchtlanding in september 1944. Heel in de verte hoorde je het constante gerommel van kanonsvuur. “Generaal Dempsey” zei buurman Crum. Mijn beste vriendin was op 5 september jarig. Ik mocht niet naar haar toe van mijn moeder. De millenniumviering van 2000: met ontzettend veel en zwaar vuurwerk deed me terug denken aan die tijd. Beklemmend en beangstigend. Wat staat ons te wachten? Toch kwam de luchtlanding onverwacht, letterlijk uit de lucht vallen. Om de Dam, de weg die het Zweiersdal in tweeën deelt, werd drie dagen gevochten. Dat was 100 meter bij ons huis vandaan. BrandstooffenH.A.vanLingen 013OK

Wij moesten van de Duitsers ons huis uit en bivakkeerden een paar dagen bij de familie Crum. In hun kelder voelden we ons veilig. Drie gewelven boven ons zouden ons beschermen. Later bleek dat het huis door acht voltreffers was getroffen. Toen moesten we naar de “bunker” zoals de Duitsers de loopgraaf in het Zweiersdal noemden. Een smalle ondiepe loopgraaf met balen geperst stro als dakbedekking. Daar moesten we met tien personen in. De familie Crum met vijf personen en de familie van Lingen met vijf personen. We konden niet staan of liggen, alleen maar zitten. De strijd was hevig. Drie grote tijgertanks stonden in de buurt van ons huis. Veel granaten kwamen heel dichtbij terecht. Ons huis kreeg een scherf in de hooizolder. Het hooi vatte vlam. Vader wist de brand tijdig te blussen. Op een keer hoorden we een gewonde Duitse soldaat om zijn moeder roepen: Mutti, Mutti. De loopgraaf mochten we niet verlaten, deden we dat toch, dan werd er meteen geschoten. Bij zwaar kanonsvuur zongen we geestelijke liederen: Als g’ in nood gezeten, geen uitkomst ziet …. We leefden op water en roggebrood, onze buurman Crum was bakker. Na tien dagen was de strijd gestreden en moesten we de loopgraaf verlaten. We haalden wat kleding uit het huis en gingen met paard en wagen de lange weg naar de Noord Veluwe maken. Er lagen dode soldaten langs de weg. Het waren de eerste doden, die ik in mijn leven zag. Na wat omzwervingen kwamen we in Vierhouten terecht.

Ik was als dertien jarige al Het huis uit

We kwamen met z’n tienen aan bij boer Huigenbosch. We werden gastvrij ontvangen. De koeien liepen nog in de wei, zodoende sliepen we met zijn allen op stro in de stal. Tot de koeien op stal kwamen, toen kreeg de familie Crum onderdak in één van de vakantiehuizen die Vierhouten rijk was. Vader, moeder en mijn jongste zusje Willie kregen een woon/slaapkamer in een boerderij aan de andere kant van het dorp. Mijn oudste zus Annie ging met Jo Crum in een zomerhuisje van de familie Bruynzeel wonen.
Ik zelf bleef als enige achter bij de familie Huigenbosch. Ik was als dertien jarige al “Het huis uit”.
Bij de familie Huigenbosch voelde ik me al snel helemaal thuis. Er woonden nog drie “kinderen” thuis, ouder dan ik. Ik werd als een eigen kind behandeld. Het leven op de boerderij beviel me uitstekend en het was vanzelfsprekend voor mij, om de handen uit de mouwen te steken.

Bij het afscheid rolden de tranen, de sterke, stoere boer Huigenbosch over de wangen

In de herfst buiten waterknollen oogsten. Toen het kouder werd, binnen werken. (geen huishoudelijk werk gelukkig)
Wil jij de koeien even “weteren”? (water geven) Bieten snijden, hout zagen, varkens eten geven, eieren rapen. En ’s Zaterdags werd het erf netjes bijgeharkt. ’s Zondags op de fiets naar de kerk in Nunspeet. De familie was lid van de Gereformeerde Gemeente, een zwaar orthodoxe kerkgenootschap. Men verwachtte van mij dat ik catechisatielessen volgde. Dat was geen probleem voor mij. Alle “zondagen” van de Heidelbergse Catechismus kende ik uit mijn hoofd.
’s Avonds zat de woonkeuken vol met mensen uit het westen van het land. Niet alleen de evacués, ook de hongerende mensen uit de grote steden werden onthaald.
Ik was dertien jaar en leerplichtig. Vader en ik gingen op de fiets met massieve banden naar Harderwijk en haalden wat schoolboeken op. Mejuffrouw Prins, ook een Oosterbeekse evacuée, gaf me ’s middags bijles. Ik was een leergierig kind, toch kon ik moeilijk de aandacht bij de les houden. Ik had er al een driekwart werkdag opzitten.
De kerkklokken, die jarenlang hadden gezwegen, begonnen te luiden, zo wisten we het; de oorlog is voorbij.
Met zus Annie ging ik naar Oosterbeek terug. Bij het afscheid rolden de tranen, de sterke, stoere boer Huigenbosch over de wangen. Annie en ik hebben op de fiets tot Elspeet zitten huilen. Daar zei Annie: “En nu houden we op met huilen”.

Naoorlogse jaren: Drilscholen; Oorlogstuig en Hossen

Op ’t Zaaierplein was de MULO, we moesten de MULO in drie jaar doen. Ik had een jaar geen school gehad. We kregen maar halve dagen les. Er waren geen schoolgebouwen, geen schriften, geen pennen. De ene week ’s morgens, de andere week ’s middags naar school en heel veel huiswerk.
Twaalf examenvakken, drilscholen, instampen. We zijn met 48 kinderen begonnen op de MULO en er zijn er maar 18 geslaagd. We zijn één keer naar Amsterdam geweest met schoolreisje. Met een oude vrachtwagen daar waren banken ingezet.

Vroeger die naoorlogse jaren waren geen vetpot, maar je zat allemaal in hetzelfde schuitje

Ik heb ook veel opgravingen gezien als kind. Gruwelijk, dat je dat deed. De uiterwaarden lagen tjokvol met allerlei oorlogstuig. Ik had van een Engelse soldaat een apparaatje gekregen om zo’n handgranaat te ontmantelen. Hij zei: goed je hand op die klem houden, die dop eraf draaien, dan ging het kruit eruit. Als je die lont er maar uit had. Dat was het gevaarlijkste, maar dat wisten mijn ouders niet. Veel jongens hadden lichtkogels. Als het Koninginnedag was of zo, dan staken ze die af. Wat een rare tijd was het.
Heeft de oorlog een grote invloed op uw leven gehad?
Ja, ik zit er nu niet meer mee, maar er is weinig in het leven wat er werkelijk toe doet:
als ik één ding moet noemen: VRIJHEID; een groot goed.
Vroeger die naoorlogse jaren waren geen vetpot, maar je zat allemaal in hetzelfde schuitje. Kleding van het Rode Kruis, houten schoenen, kleppers.
Bent U nog weleens naar de boerderij terug gegaan?
Ja, vorig jaar nog met mijn dochter. Er leeft nog maar één van de drie kinderen. Oud baasje nu,
hij zei: “Ik leef niet lang meer”. Die kleinkinderen van Huigenbosch wonen nog in dezelfde boerderij, waar ik geëvacueerd was. Zij vinden die verhalen schitterend. Wij praatten er thuis wel over, maar ik heb het niet aan mijn kinderen verteld. Daar heb ik wel spijt van.
Hebben jullie de bevrijding gevierd?
We hebben later feest gevierd, dan gingen we hossen, met zijn allen gearmd door de straat lopen.

Corrie van Lingen 3de van links

Corrie van Lingen 3de van links

In 1946 hadden we een herdenking op het Airborne kerkhof. Je maakte zelf iets met bloemen uit de tuin.
Ik heb er geen trauma aan overgehouden. We hebben midden in het gevecht gezeten. Een wonder dat we het overleefd hebben.

Mw. Riezebos 016 crop 2013

Mw. Corrie Riezebos-van Lingen 2013

 

Landmeters tegen het huis van de fa. Van Lingen op de Weverstraat

Landmeters tegen het huis van de fa. Van Lingen op de Weverstraat

1945 Landmeters in Oosterbeek

1945 Landmeters in Oosterbeek