Overleven in de hut met negen kinderen

In de oorlog, ik was zeven jaar oud, moest in zo’n blauw hengelbusje, 2 liter melk wegbrengen naar het spoorhuisje “Hellekate”. Daar woonde een grote familie, ik zie nog die kinderkopjes boven voor het raampje. Het was een feest voor die mensen die melk. Aan gevaar werd niet gedacht, er waren ook geen lantaarns. Tussen Oosterbeek en Wolfheze heb je een duiker onder het spoor door, daar ging ik onderdoor naar Schuitema, een kippenboer, een mand eieren halen.arendmanuels1944_3_1.jpg
Mijn vader heeft nog de laatste melk met paard en wagen opgehaald bij die boer op de Boersberg in Doorwerth. Hij reed terug over Wolfheze, langs het pad naast het spoor. Je hebt daar een doornen heg daarachter lagen Moffen, hij moest snel maken dat hij weg kwam, anders werd hij beschoten. Die soldaten waren de Engelsen aan het opwachten. Later heb ik hier in de winkel nog Engelsen gesproken, ze vertelden dat er daar een paar soldaten zijn doodgeschoten.

Bij ons muurtje op de hoek, lag een militair met camouflage

Het was zondagmorgen, ik stond omhoog te kijken met Gerard Bos, het was zwart van de vliegtuigen, de Gereformeerde kerk ging net uit.
Toen de Engelsen op weg waren naar de brug in Arnhem, was er een verkenner op de Jacobaweg, een parallelweg van de Utrechtseweg. Bij ons muurtje op de hoek, lag een militair met camouflage,  mijn moeder hield mij terug. Hij keek of er nog Duitsers waren, maar die hadden de benen genomen. Ze zaten in de Wilhelminaschool, ze waren snel vertrokken, met vrachtwagens.
’s Middags, ik stond bij de Utrechtseweg, toen gingen de Engelsen met al het materiaal naar Arnhem toe. De volgende dag stond ik bij Kluwen de bakker, er kwam een jeep langs met op de aanhangwagen veel doodgeschoten soldaten, ik zag veel bloed onder een zeil. Wat is dat pa? Ik kreeg te horen, dat zijn dooie koeien van de slager. Later hoorde ik dat ze werden afgevoerd naar het tennisveld bij Hartenstein.

 Het droppingsgebied was vlakbij

Als je bedenkt, dat er 7 granaten zijn gevallen, één meter van het keldergat vandaan. De hele buurt zat bij ons in de kelder, want wij hadden een goede kelder met gewelven en ijzeren balken.

Er viel  bij ons in de lijsterbessenboom een hemelsblauwe parachute met een grote rieten mand

De andere huizen hadden houten vloeren, daar gingen die granaatscherven dwars doorheen.
Ons huis stond op de hoek van de Jacobaweg en de Pr. Hendrikstraat, het staat er niet meer.
Toen die granaat op een meter van het keldergat viel, op de hoek van het huis, toen kon je elkaar niet meer zien van het stof en het zand. Even later kwam er een mof de keldertrap af: “Sind hier Tommies” Zulke beelden vergeet je nooit meer”! (zegt hij met nadruk). Muisstil, die mof stapte ook weer op.
Toen we in de kelder zaten, viel er bij ons een hemelsblauwe parachute, zo bij ons in de lijsterbessenboom met een grote rieten mand. Mijn vader heeft die mand gauw gepakt, hij zat vol met militaire dekens en daar heb ik jaren onder geslapen. Heeft U die nog? Nee, wel heel lang gehad. De Duitsers keken alleen maar naar benzine en eten, andere dingen niet. Dit gebied hierboven aan de Toulon van de Koogweg was allemaal boerenland en dat was droppingsgebied. Aan de overkant boer Dirk Hooijer en bovenaan stond de boerderij van Evers. De vliegtuigen kwamen over en de parachutes vielen naar beneden, dat was bevoorrading, maar de Engelsen waren hier weg, dus het was allemaal voor de Moffen. Die moffen hadden ook de jeeps van de Engelsen. Ze hadden zelf ook niet veel meer, ze hadden vrachtwagens, die stonden bij Hotel Vreewijck. Naast de vrachtwagens hadden ze een grote ketel, die werd gestookt met hout en kolen, ze hadden geen benzine meer. De vrachtwagens waren omgebouwd, die lui waren wel kien, die moffen. Ze waren technisch.

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Wij moesten vluchten, voor het viaduct bij Mariëndaal bij een vijvertje loopt een pad het veld in, daar lag een doodgeschoten boer in een boerenkiel met een zwarte pet op. Ik vroeg: wat is dat?
Mijn tante zei: “Doorlopen”.
We gingen onder de poort door, schuin omhoog richting KEMA, dat is behoorlijk steil, toen kwamen er moffen met gecamoufleerde vrachtwagens de berg af, mijn moeder moest de kinderwagen met mijn broertje erin, tegen de berm opsleuren, die moffen letten nergens op, het was oorlog. Mijn broer is van 1940, hij was drie en een half, hij ging in de kinderwagen met die hoge wielen, hondje er boven op en zo omhoog door het bos naar de Schelmseweg. We liepen bij de bedriegertjes (Rozendaal), daar zag ik als jochie, voor het eerst, die tanks met zo’n lange loop van de Moffen, dat was angstig.
Nu zie je alles op televisie, wij hadden geen radio niks. Alles moest je inleveren destijds, in de Wilhelminastraat bij het distributiekantoor.

De hut, zo noemden wij de kippenschuur

Toen wij vluchteling waren, kwamen we lopend aan in Otterlo, daar hebben we een nacht geslapen met honderd man in het stro. Mensen gaan van elkaar stelen, het was donker, mijn oom was bij de marine, hij was ondergedoken, hij had zo’n knijpkat, dan had je licht. Het ding was wel weg,
De volgende dag verder, in de bocht bij Otterlo stond een grote tankwagen, daar kregen we melk, want we hadden niks. Als je hals over kop weg moet, neem je niks mee. Ik zat voor op de stang. Mijn vader had een transportfiets met luchtbanden, dat was van veel waarde. De fietsenmaker H. de Nooij zorgde daar voor, want mijn vader bracht er de melk mee weg.

Mijn stoel was een trog (een varkensvoerbak)

Overal vragen heb je onderdak, heb je onderdak voor ons. Mijn vader vroeg aan een boer. Kan ik die schuur niet krijgen? Je komt met een groot gezin aan; negen kinderen en zeven volwassenen.
Je moet toch slapen. Nou das goed, er stonden drie kippenschuren, kippen en varkens zaten erin.
Het werd schoongemaakt. Wij kwamen er achteraan lopen, een paar uur later. We hadden een tante, die had een weckketel. Ze had van die boer, een heleboel appels gekregen en daarvan appelmoes gemaakt, die was aangebrand. Ze moest wennen aan zo’n grote ketel. Het smaakte toch lekker. Op een gegeven moment was er één kippenschuur om in te wonen en één om te slapen.
Mijn vader was bij zijn oom rietdekker geweest, hij had na verloop van tijd, de binnenkant van de schuur; de wanden, het dak alles met stro bekleed. Het woord isolatie moest nog uitgevonden worden! Mijn stoel was een trog (een varkensvoerbak). Stoelen hadden we niet, een grote kachel hadden we van die boer gekregen. Dan werd er hier en daar een boom omgezaagd en zo zijn we die winter doorgekomen. Voor onze schuur liep de Barneveldse beek, die stroomde weleens over in de herfst en winter. Dan stond er zo’n laag water in de weilanden. De volgende kippenschuur was een eind verderop, dan ‘s avonds naar bed toe, eerst door de blubber en het water, dat was een koude bedoening. Hier liepen ook de varkens en twee paarden, de kippen waren verderop in een andere schuur. Het was een hele goeie boer. We hebben er nog lang contact mee gehad. (boer van Kampen). Later is hij geëmigreerd naar Canada, maar zij leven niet meer.

Overleven in de hut, met negen kinderen

Mijn vader ging bij de boeren werken, dat ging niet om geld, maar dan bracht hij een stuk spek mee.
Ik had een alpinopetje, als de boeren dan gingen dorsen, dan ging ik met mijn alpinopetje schooien voor een schep rogge. En de grotere jongens, die gingen naar de boeren om melk schooien, want er was geen geld, wij waren vluchtelingen. Van die melk en rogge werd roggepap gekookt. Ik zat op die varkensvoerbak rogge fijn te malen, in een koffiemolen, zo’n houten kistje met een laadje.
Wij kinderen zaten warm achter de kachel. Oom Izaak las altijd uit de bijbel voor.
In de tweede kippenschuur (de slaapschuur) had iedereen zijn eigen afdeling, er werden zo’n beetje kleren voorgehangen, we hadden geen schotten. Gezin bij gezin, nou ja, zo zijn we die tijd doorgekomen. De dekens uit de bevoorradingsmand van de dropping hadden we meegenomen.
We hadden geen gas, geen water, geen elektriciteit. Bij de boerderij, dat was een eind lopen, gingen de ooms en tantes emmers water pompen, wij waren daar te klein voor. Dat werd op de kachel gezet voor warm water, dan werden we in de tweede schuur om de beurt gewassen. ’s Morgens met koud water. De winter was erg koud. Je kon er wel flink spelen; slootje springen; vliegeren.

Met dat paard en een boerenwagen zijn we met de schamele bezittingen weer thuis gekomen

’s Zondags gingen we naar de kerk lopen naar Kootwijkerbroek niet op klompen, maar op schoenen.
We hebben een keer bomen gerooid bij een kasteel in de buurt. Bij de smeerpot, zo noemden wij die man, die man was psychisch hè. Nou hij ging te keer, maar we moesten wel, we hadden hout nodig.
Na de oorlog, mijn oom was broeder in Wolfheze, daar ontmoette hij de smeerpot. Mijn oom heeft hem schoongemaakt. Wat bleek, de voering van de smerige gabardine regenjas zat vol met papieren geld.
De tijd werd al een beetje spannend toen kwamen de moffen. Ze kwamen de paarden ophalen bij de boer. Eén paard en een platte boerenkar konden ze makkelijk meenemen. Het andere paard was nog jong, nog niet getraind. Die mof sprong op het paard en iedere keer viel hij eraf, zo wild was dat paard, dat is toen niet meegenomen. Met dat paard en een boerenwagen zijn we met de schamele bezittingen hier weer thuis gekomen.

Arend Manuels 2013

Arend Manuels 2013

Ik ga nog wel eens terug naar De Valk in de zomer op de fiets.

 

Vaas van granaathuls anno 2013

Vaas van granaathuls 2013

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *