Zonder zin in het niets gegooid

In 1938 verhuist de vijfjarige Arthur van Veen met vader, moeder en zus naar Arnhem, Van Diepenbrocklaan 27, een jeugdherberg. Vader en moeder worden er jeugdherbergouders. Kort na 10 mei 1940 volgt inkwartiering van de Wehrmacht. ‘Bij God’s gratie mochten we blijven.’ Wanneer de ingekwartierde Duitsers verdwijnen volgen de Hitlerjugend en Bund Deutsche Mädel. ‘Die kwamen hier “erholen”.’ Met de Duitse militairen kan Arthur wel overweg. Die brachten Märklintreintjes mee. Ene “Onkel” Horst vertelt Arthur zijn kinderverhalen.
Fotografisch geheugen
‘Ik was altijd ontzettend stil. En ik heb veel gevoel voor details. Tafeltennis, een paar balletjes, die sloegen we kapot en soldaten repareerden die dan weer. Zulk soort dingen herinner ik me. Mijn kleinzoon vraagt me: “hoe was nou die oorlog? “ Kun je niet in één woord zeggen. Veel was gewoon.’
Er komt een NSB-bestuur, dat een bordje met ‘Joden verboden’ plaatst. Vader hangt er een theedoek overheen, waarna een NSB’er dat bordje aan de buitengevel vasttimmert. Een onhoudbare toestand. In februari 1942 verhuist het gezin naar Oosterbeek, de Benedendorpsweg.

De Duitse militairen brachten Märklintreintjes mee

Film
Met de ‘Toltram’ (Tramlijn Oosterbeek-Laag) gaat Arthur naar school in Arnhem. De Benedendorpsweg biedt uitzicht op de spoorbrug. Soms stopt de tram bij luchtalarm. Later wordt er veel gemitrailleerd, op treinen over de spoorbrug. ‘Op weg naar school zag ik het neerschieten, boven de Betuwe.‘ Arthur ervaart het als film, tamelijk emotieloos. ‘Die emoties kwamen pas later.‘
Niemandsland in keldergewelf
Op 6 juni 1944, D-Day, moeten ze snel het huis verlaten. Ze vinden onderdak bij schrijfster Mien Labberton, iets verder aan de Benedendorpsweg. Op 1 september vertrekken de Duitsers en mogen ze hun huis weer in, maar al snel volgen er hevige gevechten. Met in totaal vijftien mensen vinden ze een vluchtplaats in de kelder van de ‘Geldersche Blom’, een villa iets verderop.
Trommelvuur op trommelvlies
‘Tijdens de gevechtspauzes waren er angstaanjagende stiltes. Dan hoorde je ze aankomen. Salvo’s van vier of zes. De inslagen kwamen dichterbij. Echt angstaanjagend. “Trommelvuur”, zei mijn vader. Er sloeg een granaat in. Toen heb ik een week niks gehoord. Ik heb nog een ontzet trommelvlies. Mijn moeder was ontzettend bang. Die meneer van de Geldersche Blom was verpleger geweest in een psychiatrische inrichting. Die stelde ons gerust. ‘

Op weg naar veiliger oorden belandt het gezin in het Friese Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, Nederlands Hervormd predikant. Arthur heeft het daar niet slecht, maar leeft er op een eiland, in zichzelf gekeerd. Veilig, maar met twijfels aan de zin van het leven.

Foute Nederlanders, goede Duitsers en dealende Canadezen

De evacuatieroute najaar 1944 van de twaalfjarige Arthur van Veen is onrustig. De eerste echte vluchtplaats is Loenen, bij familie van kolenboer Van Veelen, net als Arthur woonachtig aan de Benedendorpsweg.
‘Lachwekkende’ bevrijding

Graf  van onbekende soldaat

Graf van onbekende soldaat

Ze passeren een voortuin met graf, een bajonet in de grond met een helm erop. Het beeld wordt gebrand op het fotografische netvlies van de jonge Arthur. Gedetineerden trekken naar Oosterbeek. ‘Op de Utrechtseweg lag er eentje dood, weggedoken achter een boom. Het eerste lijk dat ik bewust zag. Aan de overkant van de weg lagen over elkaar Engelse lijken, als dominostenen. Opgezwollen en paars, al in ontbinding. Dat beeld blijft terugkomen. Daar liepen we langs. Op een bankje zitten twee Tommies, die V-tekens maken. Daarvoor een Duitser met geweer in de aanslag. Vader vroeg de Duitsers in het Duits of we er veilig door konden. Het antwoord was in het Nederlands. Het waren Nederlandse SS-ers. Bij de Groene Bedstee stond het vol met militaire auto’s. Die SS-ers daar spraken Nederlands en droegen Duitse uniformen. Onder een deken lag een gewonde te kermen. Ze toonden geen interesse voor wat er om hen heen gebeurde. Eén van hen zei sarcastisch tegen mijn vader, die om vervoer vroeg: “Dit is nou jullie bevrijding”. Dat stak.’

De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven

Schaamtevolle rijksduitser
Vanuit auto’s schieten Duitse militairen in de lucht. Ze duiken achter een boom. ‘Je was getraumatiseerd, angstig bij ieder schot.’ Op de Apeldoornseweg, hoek Schelmseweg is een cafeetje, met ook Duitsers, met een veldkeuken ervoor. Vader vraagt in het Duits of ze wat te eten hadden en krijgt in het Nederlands antwoord. ‘Dat was een rijksduitser. Die geneerde zich voor zijn Duitse uniform. Maar hij moest. Hij gaf eten, aardappels in de schil.’
Alternatieve wapenhandel
In de flink gehavende  jeugdherberg aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan 27, waar vader en moeder van 1938 tot februari 1942 jeugdherbergouders waren, vinden ze een pistool. ‘Een Mauser. Vader vond dat we die moesten inleveren. Een hulppolitieman zei hem: “Ben je bedonderd, die moet je naar de Canadezen brengen”.  Ze gaan ermee naar park Sonsbeek. De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven. ‘Die Canadees komt met tinnetjes aan met al die sigaretten en vraagt of de Mauser geladen was. “Weet ik veel”, antwoordt vader. Ze krijgen de kogels er niet uit. ‘Enfin, hij was van het pistool af en had een boel sigaretten. Goud.’

Dingen van waarde

Als jongen van twaalf moet Arthur van Veen met ouders en zus eind september 1944 vertrekken uit Oosterbeek. Zijn vader (oorspronkelijk auteur) en moeder zijn tussen 1938 en ’42  jeugdherbergouders aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan. Tot een anti-Joods NSB-bestuur hen er het werken onmogelijk maakt en verhuizing naar de Oosterbeekse Benedendorpsweg volgt. Ze schuilen korte tijd in een kelder van de nabijgelegen villa de Geldersche Blom, tot de Duitsers hen wegsturen. Nog even naar huis om de fiets en kleren te pakken. Het blijkt afgebrand.
Wat mee te nemen? ‘Krankzinnig dat een mens in zo’n situatie de verkeerde dingen meeneemt. Verzekeringspolissen. Contracten van mijn vader, van verkochte boeken. Puur nostalgie. Ik heb ze nog. Maar geen foto’s. Voor mij zijn dat wél dingen van waarde.’ Arthur heeft geen spullen van zichzelf meegenomen. ‘Geen idee hoe lang het ging duren.’
Niet gelovig domineesneefje in Workum
Op 27 oktober 1944 belanden ze in Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, predikant. Tante Hermien vangt hen op. ‘Mijn vader zei haar dat hij katholiek ging worden, wat deze zeer calvinistische domineesvrouw schokte. Als domineesneefje gaat Arthur naar de School met den Bijbel. Hij spreekt geen Fries en verstaat de mensen slecht. Wekelijks moet hij psalmen uit zijn hoofd leren. ‘Ik heb ze nooit geleerd. Dat was mijn verzet, sabotage.’

Ik leefde op een veilig eilandje

Waarde van het leven
Over de schooltijd in Workum:  ‘Ik keek liever naar buiten. Ik denk dat ik het hele bestaan toen ging relativeren. De zin van het leven niet meer zag, althans niet voor mezelf.  Als kind van twaalf doe je dat natuurlijk niet bewust. Ik denk wel dat ik een mening had, maar sprak die nooit uit. Leefde op een veilig eilandje.‘
Bij de bevrijding klinkt buiten het Friese volkslied. ‘Nee, ik heb het niet als een bevrijding ervaren. Eerder als verandering. De oorlog is voorbij. Verder zei het me niets.’
Mensbeeld
Zijn oorlogservaringen hebben Arthur’s kijk op de mens ingrijpend beïnvloed. ‘Je wordt zo in het niets gegooid. Tegenwoordig staan er allerlei diensten ter beschikking. Er werd niet over gepraat. Ik heb nog lang gedacht: “Wat doe ik nog eigenlijk? Wat voor zin heeft het leven?” We maken elkaar toch maar af. Ik had een zeer negatief beeld van het verdere leven. Geen geloof meer in de mensheid. Heb ik nog niet veel. Mensen brengen zichzelf om. Die intolerantie. Iedereen wil gelijk hebben. Er bestaat geen gelijk.‘

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *