Daar was geen gebrek, men kende daar geen oorlog

De eerste dag van de oorlog
Wat kan een meisje van zeven jaar zich nog herinneren van de oorlog, van de Slag om Arnhem? Ik denk niet zo heel veel.
Wij woonden aan de Van Deventerweg in Oosterbeek, vlakbij het spoor.

We kregen een voltreffer op ons huis

Al de eerste dag, zondag 17 september, kregen we een voltreffer op ons huis. Dat werd flink beschadigd, gelukkig zonder persoonlijke ongelukken. Maar wij konden daar niet meer blijven en besloten naar Oosterbeek-Beneden, waar een broer van mijn vader woonde, te gaan.

Hoek Annastraat-Weverstraat

Hoek Annastraat-Weverstraat

Voor ons kinderen was dat een avontuur: Heel spannend over het kerkhof, ons steeds verschuilend achter een grafsteen, gebukt lopend van de ene steen naar de andere. We gingen de Utrechtseweg over, waar we de Engelsen zagen.
We konden hun vertellen waar de Duitsers zaten: Aan de overkant van het spoor en in het talud langs het spoor.
We liepen verder door tuinen om de straat te vermijden en kwamen uiteindelijk terecht bij Meuleman, de zaadhandelaar die naast oom Piet woonde. Oom Piet was de broer van mijn vader.
We waren welkom in de aardappelkelder van Meuleman en wij niet alleen, er kwamen steeds meer mensen hun toevlucht zoeken.
Eten was er genoeg.
Oom Piet kookte buiten op een kacheltje eten.
Om ons heen liepen de Duitsers, die de Zeilstra-winkel leeg haalden en ons ook te eten en te drinken gaven.
Het was allemaal heel overvloedig.
Er liepen ook hele jonge Duitse soldaten bij, nog kinderen bijna, niet ouder dan een jaar of zeventien, achttien.

De evacuatie naar Overdinkel
Op 28 september moesten we van de Duitsers weg en mijn moeder vond die jonge Duitse soldaten zo zielig dat ze er wel een mee wilde nemen.
Ze wilde hem andere kleren aandoen en stiekem meenemen. De jongen aarzelde, maar durfde het toch niet aan. Want als ze hem te pakken kregen, zou hij het niet overleven.
We zijn weggetrokken, lopend over de straten waar in de bermen veel lichamen van dode soldaten lagen, vooral op de Dreijenseweg.

Kijk een kop en daar een been

Heel gek, maar ik herinner me dat we daar erg om moesten lachen. “Kijk, een kop”, riepen we naar elkaar, “en daar, een been”. Mijn moeder werd daar boos om. Ze deed haar hand voor mijn ogen. “Je doet je ogen dicht, doorlopen en niet meer kijken totdat ik het zeg”.
Wij zijn naar de Harskamp gegaan, waar we veertien dagen bij een gezin zijn gebleven.
Toen daar een baby werd geboren, moesten wij weer weg. We gingen naar Apeldoorn, waar we in een school werden opgevangen.

We kregen bollensoep

We kregen daar bollensoep; ik kan er nog van kokhalzen.
Vraag me niet waarom en hoe, maar ik weet nog heel goed dat we uiteindelijk in Overdinkel aan de Duitse grens terecht zijn gekomen.
Het was vanuit Apeldoorn zeker een aantal dagen lopen, helemaal naar Overdinkel.
Onderweg sliepen we bij boeren in het hooi, overdag trokken we verder.
Ik werd er op uitgestuurd om bij boerderijen om brood te vragen. Soms werd ik weggestuurd, soms kreeg ik een heel brood, maar soms ook maar één boterham; alleen voor mijzelf.
Ik moest er ter plekke al een hap van nemen om te voorkomen dat iemand anders mijn boterham zou opeten.
In Overdinkel werden we goed opgevangen; we kwamen letterlijk in een gespreid bedje terecht. Blijkbaar wist men op een of andere manier dat er vijf mensen zouden komen.
De bedden waren keurig opgemaakt. Het was maar een kleine ruimte, een smal gangetje, een keukentje en een kamer met aan weerszijden een alkoof: Een voor mijn ouders en een voor mijn zuster, mijn broer en mij.
We hebben het daar heel goed gehad. We werden makkelijk geaccepteerd in het dorp, ik ging gewoon naar school en speelde met vriendinnetjes, alsof er niets aan de hand was.

Men kende daar geen oorlog

Daar was geen gebrek, men kende daar geen oorlog. Soldaten, granaten, bommenwerpers, alles was ver weg.

Weverstraat-Utrechtseweg 1944

Weverstraat-Utrechtseweg 1944

Terug in Oosterbeek
Als een van de laatsten kwamen we terug in Oosterbeek. Ons eigen huis was verwoest, dus moesten we elders onderdak zien te vinden.

Die keet kostte tweeduizend gulden

Mijn vader kon een hele grote keet kopen van meneer Verburg op de Paasberg. Tweeduizend gulden vroeg meneer Verburg. “Nee”, zei mijn vader, “ik heb nooit schulden gehad en ik wil ook nu geen schulden maken”.
Gelukkig wilde meneer Verburg de keet ook wel verhuren. Vader heeft hem helemaal opgeknapt. Ik heb er tot aan mijn trouwen gewoond.
Zeventien september blijft voor mij altijd een beladen dag, want toen ben ik mijn huis uitgejaagd, door een granaat die alles heeft verwoest; het huis van mijn kinderjaren dat voor mij zo veilig en vertrouwd was.
Ik ben daar nog boos om: “Jij hebt mij verjaagd, jij hebt een deel van mijn leven verwoest”.
Wie ‘jij’ is? Moeilijk te zeggen. God? Men? De Duitsers? De granaat?

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *