Op een boerderij

Nadat we ons zelf geëvacueerd hadden, bleef van het kleine groepje Nassaulaaners slechts het echtpaar Beek (nr.29) met twee dochters en ons gezinnetje over, die in Den Ham, gemeente Hoogland, ten noorden van Amersfoort, ondergebracht werden. De RK familie Beek werd ondergebracht bij een NH echtpaar en bleef daar al die maanden tot wederzijdse tevredenheid.
Wij kwamen een paar huizen verder bij het gezin van een kaashandelaar terecht. De vrouw klaagde al direct dat ze dat niet aan kon. Wij als gereformeerden werden geplaatst bij een RK boerenfamilie. Ik denk dat we er wel op vooruit gingen, daar we een heel stuk zolder met twee grote tweepersoonsbedden kregen. Bovendien lag de boerderij in de vrije ruimte en niet aan de straatweg naar Bunschoten.

De boerin zat stuurs en grimmig voor zich uit te staren, boos als ze was dat vier vreemden haar voedsel opaten

Hoe de dagen doorkomen?
Vader had een plekje boven de koeien (altijd warm) gekregen, waar hij wat kon knutselen en repareren, voor de familie. Moeder deed ’s morgens de afwas van de vorige dag in een soort keukentje op de deel.
In de stal bevond zich de wc voor de vrouwen en de grote boodschap van de mannen. Voor de overige afvoer gingen die naar buiten.
’s Avonds voordat we naar bed gingen, stonden we daar met z’n vieren in een rijtje voor een heg te genieten van de sterrenhemel. Mijn zus, ging naar een paar paters die haar Latijn leerden. Met haar ging ik naar een kunstenaar, de goudsmit Van Zwollo, die kinderen van evacués leerde en liet tekenen; het gele boekje met mijn bescheiden vorderingen is nog in mijn bezit.
De familie had twee dochters, die altijd bezig waren in huis en een zoon, Piet, van mijn leeftijd, die zijn vader op het gemengde boerenbedrijf hielp en hem zou opvolgen. Met de drie kinderen hadden wij weinig contact. De boer was een man die maar héél weinig zei, dus ook geen commentaar gaf op ons verblijf in zijn woonstede. Hij stond er traditiegetrouw wel op dat er niet met het eten begonnen werd voordat hij zat. Oh, dat eten! Een paar maal per week kregen we hutspot of hete bliksem. Twee vorken halfvol at ik; ik ben tot op heden beide gerechten blijven verafschuwen. De boerin zat stuurs en grimmig voor zich uit te staren, met het hoofd iets naar beneden, boos als ze was dat vier vreemden haar voedsel op aten; ze kreeg er overigens wel distributiebonnen en een flinke vergoeding per persoon voor.

Rillend stond ik voor ’t vuurpeloton

Een levensbedreigende situatie deed zich ook eenmaal voor.
Piet en ik waren naar een paar vrouwen gegaan die in een bosje, dat aan de ‘gast-familie’ behoorde, hout sprokkelden. Toen we daar de Nederlandse (!) dames op aanspraken, doken uit het bosje een paar Duitse militairen op. Als de bliksem namen we de benen en trachtten zo snel mogelijk in de boerderij te komen; onderweg hoorden we geweerschoten en doken we herhaaldelijk in een greppel.
Daar was het niet mee over. Ik was naar de zolder gevlucht en had me verstopt achter een gordijn tussen een lading appels, maar de Duitsers wilden dat ik te voorschijn kwam.
Toen kwam moeder weer op haar unieke wijze in actie. Ze smeekte, bad de Duitsers mij niets te doen als ze mij tevoorschijn had getoverd.
Rillend stond ik voor ’t vuurpeloton, maar daar bleef het bij. Ik was blijkbaar nog te jong.

Het bleken Franstalige Canadezen te zijn en dat viel mij wel fiks tegen

Toch werden we in april 1945 langzamerhand omsingeld door de bevrijders.
We hoorden in het dorp, wáár in de omgeving al geallieerde soldaten gesignaleerd waren. En toen op de 24e april, nadat er ’s morgens nog een eenzame Duitse soldaat rond de boerderij had gelopen, zagen we ze aankomen, rustig lopend op het brede zandpad naar de boerderij. Ze wilden eerst nog het huis doorzoeken, maar mijn zus vertelde hun dat er geen Duitser meer in het huis zat en dat namen ze direct aan.

Toen een onderdeel vertrok, smokkelden we een jong hondje, waar ze zo dol op waren, als mascotte met hen mee

Het bleken Franstalige Canadezen te zijn en dat viel mij wel fiks tegen, want ik had in de voorafgaande maanden mezelf een heleboel Engels geleerd uit een schoolboek.
Gelukkig werden ze na een week door Engels sprekende Canadezen vervangen, ik kon mijn gang gaan.
Ik meende, dat ‘bridge’ een Amerikaans/Engels spel was; dat ze stuk voor stuk dat spel beheersten en gretig ging ik met een pak kaarten op hen af, maar werd daar in teleurgesteld.
Zo zie je maar, dat ‘bevrijding’ voor een ieder, andere verwachtingen verwekte.
We hadden erg veel plezier met de bevrijders toen een onderdeel vertrok, smokkelden we een jong hondje, waar ze zo dol op waren, als mascotte met hen mee. De stuurse boerenvrouw maar zoeken.
Het bloed begon te borrelen, de zucht naar huis nam toe. We pakten onze schaarse eigendommen in en gingen op weg, maar erg ver kwamen we niet; die nacht sliepen we in het huisje van de boerenknecht.
De volgende dag weer terug naar de gastfamilie. Ik zie nog hun gezichten voor me, toen het tot hen doordrong dat voor hen de tweede bevrijding maar van korte duur geweest was.
Vader ging na een paar weken weer eens poolshoogte nemen in Oosterbeek. Hij kwam met gunstige berichten terug en daar gingen we weer. Het zal je misschien verbazen, dat vader na zijn late pensionering nog twee of drie maal op zijn Solexje naar Hoogland is getuft om de gastfamilie te bezoeken. Hij kwam steeds welgemoed terug en vertelde ons van zijn belevenissen, bijvoorbeeld dat Piet de boerderij had overgenomen. Vele jaren daarna wilde moeder ons kuuroord ook bezoeken; ik nam haar mee in mijn auto. Groot was ons beider verbazing toen wij niets meer terug vonden van de boerderij en de landbouwgrond er om heen; alles was volgebouwd met huizen als uitbreiding van Amersfoort.

Ik had in Hoogland zo’n aversie tegen eten gekregen, dat ik maar heel weinig nam

Onze bevrijders spraken Engels

In Oosterbeek troffen een nauwelijks bewoonbaar huis aan; geen glas meer in de ramen. De was had al die maanden in een teil gestaan; het water was verdampt en de stank was enorm.
In de gang lag nog de met bloed doordrenkte loper, waar de Engelse soldaat op was gestorven, maar we pakten de draad weer op: Wat een feest om je eigen baas te zijn.
Maandenlang waren de ouders bezig het huis op te kalefateren. Dat betekende o.a. dat vader planken timmerde in het raam van de voorkamer. Hij kreeg weer gauw een nieuwe baan aangeboden, namelijk als taxateur van licht en zwaar beschadigde woningen in Oosterbeek en welke was dat niet?
Eten haalden we uit de gaarkeuken op de Sonnenberg: Twee gamellen, één met de hoofdmaaltijd en de tweede met de toespijs. Ik had in Hoogland zo’n aversie tegen eten gekregen, dat ik maar heel weinig nam. Die aversie is vele jaren blijven hangen.
Er kwamen steeds meer konijnen bij, die in een paar hokken in het schuurtje verbleven. Eén daarvan werd mijn lievelingsdier. Het was zo slim, liep los in de schuur en kwam altijd op me af om zich te laten aaien. Met kerstmis liet moeder dit lieve dier door Kasius slachten, die dat op de barbaarse manier van toen deed. Ik heb de man nooit meer aangekeken of een woord tegen hem gezegd. Van het konijn heb ik niets gegeten, ondanks moeders aansporingen. “Mmmmm, lekker zeg. Neem ook een stukje, jongen. Is goed voor je. Mmm.”
De voormalige veldwachter kwam na terugkeer niet meer te wonen op nummer 39, maar in een huisje op de Sonnenberg. Hij was erg boos op vader, die bij wederkomst uit de evacuatie hem zijn fiets terug kwam brengen, die vader van hem ‘geleend’ had om uit Oosterbeek te komen (zonder dat de eigenaar, die al direct na de slag vertrokken was, dat wist).
Hij zou die fiets nooit terug gevonden hebben als vader hem niet meegenomen had.

De indruk die de Engelsen op mij gemaakt hebben door hun “gentlemanlike” gedrag en moed, het feit dat onze bevrijders Engels spraken, die associatie heeft sterk ingewerkt op een gevoelige jongen van 13 jaar.
Het resultaat is geweest dat mijn verdere leven in grote mate bepaald is door de Engelsen, het Engels en Engeland.

Henk Capelle 2013

Henk Capelle 2013

Nawoord van Henk Capelle:
Mijn zus zat op het Lyceum in Arnhem en door een uitwisseling tussen dit Lyceum en de PutneyHigh School for Girls in Londen, kreeg ik contact met twee families, Parry en Mills.
Ze kwamen bij ons logeren als ze de graven wilden bezoeken.
Ik werd door hen uitgenodigd om mijn vakantie in Engeland door te brengen en deze gebeurtenis versterkte mijn verlangen om de rest van mijn leven grotendeels te besteden aan ‘propaganda’ voor de Engelse levensstijl en taal.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *