Evacuatie naar De Harskamp

Verzetskrant de zwarte omroep

Gerard Gademan woonde in de Nassaulaan, op de hoek van de Steijnweg, samen met zijn ouders, 6 zusjes, 1 broertje (na de oorlog werd nog een zusje geboren) en zijn toen 71-jarige opa Stunnenberg.

Sigarenwinkel Gademan

Sigarenwinkel Gademan

Moeder had daar een sigarenwinkel, vader werkte in Hotel de Bilderberg, waar hij chauffeur/huisknecht was.
Je zult het misschien niet willen geloven, maar de oorlog was voor mij eigenlijk vooral een groot avontuur. Mijn ouders hadden zorgen, ik niet. Ik ging naar school, speelde met mijn vriendjes en beleefde van alles. Ik vind het zelf ook wel een beetje vreemd als ik dat zo zeg.
Na de oorlog spraken we er niet zo veel meer over. Toen was het aanpakken geblazen. We moesten van alles weer opnieuw opbouwen. Niet veel praten en achterom kijken. Sommige dingen waren wel anders in de oorlog, dat zag ik ook wel. Je hoorde Duits praten, je zag veel Duitse uniformen op straat. Veel bleef echter ook hetzelfde. We gingen gewoon naar school. Af en toe ging die dicht, dan waren er geen kolen of de meester kwam niet. Als die niet terugkwam, omdat hij was opgepakt, daar stond je nauwelijks bij stil.
Wij kinderen waren met onze eigen dingen bezig en leefden onbezorgd verder. Een enkele keer kreeg ik een brief mee van meester Alfrink. Die moest ik direct aan mijn vader geven. Later hoorde ik dat daar een verzetskrantje in zat, de Zwarte Omroep, dat meester Alfrink uitgaf. Na de oorlog is daar, in combinatie met Hoog en Laag, een krant uit ontstaan.
Het enige waar ik echt op moest letten was dat ik sommige mensen niets mocht vertellen.
Een vriendje van mij had een Duitse moeder. “Je mag wel bij ze spelen, maar niets vertellen”, drukte mijn moeder mij op het hart. Zij voelde heel goed aan wie wel en wie niet te vertrouwen was. Voor de oorlog al kwam er een ‘Reichsdeutscher’ naast ons wonen. “Dat is een spion”, zei mijn moeder. “Hij gaat elke zondag op de fiets naar de Grebbeberg”. Achteraf bleek dat ze gelijk had. Deze man heeft tijdens Dolle Dinsdag, 5 september 1944, het hazenpad gekozen. Ook de Duisters in de Bilderberg zijn toen allemaal vertrokken. Daar had de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt (N.S.V.) zwangere vrouwen uit het gebombardeerde Ruhrgebied ondergebracht. Daarom sprak men in Oosterbeek in die tijd over hotel de Buikenberg of over de BBC, de Bolle Buiken Club.

We hebben de hele dag in de kelder gezeten
Gerard Gademan ging op zondag 17 september 1944 met zijn vader naar de kerk. De dienst wordt vanwege het enorme kabaal van het bombarderen en schieten snel afgemaakt. Iedereen vlucht naar huis. De wegen worden door de jagers vanuit de lucht schoongeveegd.
Wegkruipend achter bomen en hard lopend komen we thuis. Als Vader hoort dat de stichting in Wolfheze is gebombardeerd gaat hij er direct naar toe. Weer thuis gekomen vertelt hij er weinig over. We slapen die nacht op de vloer in de huiskamer; boven is het te gevaarlijk. Het eten (rode kool met konijn en appelmoes) staat nog op tafel. Van de zenuwen eten we allemaal maar weinig.
Moeder houdt het hoofd koel en vult alle pannen en potten met water. De dagen daarna zijn heel verwarrend. Nieuwe landingen van Engelse militairen en allerlei militaire spullen, jeeps, wapens, munitie, maar ook voedsel en vouwfietsjes. Er zijn veel gewonden. We zien Duitsers hun dode kameraden wegvoeren in een kinderwagen.
We praten met Engelsen, die ons hoop geven. Steeds maar weer schieten: Kogels en granaten. ’s Nachts blijven we in de kelder. Elke nacht komen er meer mensen, zoals de familie Otten met acht kinderen.We zitten nu met 23 mensen in een kelder van pakweg 2,5 bij 3 meter. Al vanaf 17 september is er geen licht meer. Naarmate de tijd vordert neemt de hoop op een goede afloop af. Vrijdag hebben we bijna de hele dag in de kelder gezeten.
We moeten water halen bij slagerij van Roekel op de Paul Krugerstraat 45, een paar straten bij ons vandaan. Bij zijn huis staat nog een ouderwetse dorpspomp die nog altijd werkt. Behalve regenwater is dit de enige manier om in die dagen aan water te komen.
Ook zaterdag en zondag brengen we de hele dag en nacht in de kelder door. Zondagmiddag komen Engelsen een verschansing maken in ons huis. Ze gebruiken de etalage van onze winkel als standplaats voor hun mitrailleur. Het blijken geen Engelse maar Poolse militairen te zijn. Zij raden ons dringend aan om het huis te verlaten. De gevechten worden steeds heviger, er wordt gevochten van huis naar huis.
De Duitsers zitten alweer dichtbij, maar volgens de Polen is het Tweede Leger onderweg vanuit de Betuwe.

De Duitsers schoten als ze iets zagen bewegen
Gerard gaat met de hele groep uit de kelder naar de timmerloods van aannemer Berendsen. Als er een granaat door het dak gaat verdelen we ons over de kelders van de buren. Bij Van Lent (Nassaulaan 3) valt een granaat bij het keldergat en we moeten weer weg. Niemand van ons is tot nu toe gewond.
Wij horen dat Bijtje van der Veen (Nassaulaan 11) door een granaatscherf is getroffen en enkele dagen later is overleden, pas 16 jaar oud.
Vader gaat tussen de gevechten door naar ons huis en merkt dat de Polen weg zijn. We gaan weer terug naar onze eigen kelder. De situatie is er niet beter op geworden, want ook het water is op. Als je de kelder uit moet, doe je dat plat op je buik, want de Duitsers schieten dwars door de voordeur als ze in huis iets zien bewegen.
De nacht van zondag op maandag is vreselijk. Maandagmorgen de 25e moet er water komen. Karel, de verloofde van mijn oudste zus, Gert en Henk Berendsen gaan met een grote wasketel naar de pomp bij van Roekel. Ze dragen een witte vlag bij zich. Een gevaarlijke onderneming, want de Duitsers zitten al weer aan de overkant van de straat. Als de ketel vol is en ze naar huis gaan, worden ze door de Duitsers beschoten. De ketel is lek en Henk wordt in zijn hand geschoten, maar ze komen toch nog met wat water in de ketel in de kelder terug. De wond wordt verbonden; Henk bibbert van de pijn.
Die nacht is er een constante beschieting met kanonnen uit de Betuwe. Je hoort de granaten afschieten en enkele seconden later ontploffen. We mogen niet in slaap vallen; moeder komt af en toe met een pollepel met water. We moeten onze ogen nat maken en wakker blijven. Al die dagen zijn we niet uit de kleren geweest en heeft niemand zich kunnen wassen. Alleen Jetje van 1 jaar is zo goed als mogelijk verschoond.
De Engelsen trekken zich die nacht onder dekking van hevig granaatvuur terug over de Rijn. Wij weten dan nog niet wat er aan de hand is. We zijn verdoofd door het lawaai en blij dat iedereen nog leeft. Dinsdagmorgen 26 september komen we weer uit de kelder en horen dat de Engelsen zich hebben teruggetrokken en dat iedereen Oosterbeek onmiddellijk moet verlaten.

We sliepen in bakken met stro
De familie Gademen ging om 8 uur ’s-morgens bepakt en bezakt op pad, samen met een grote stroom mensen, lopend, in noordelijke richting naar Otterlo. In Otterlo was een opvangcentrum, waar wij werden doorgestuurd naar de Harskamp.
Ons eerste adres was bij een boer, de familie Onderstal aan de Tepelenburgweg. Hele hartelijke mensen, die maar liefst drie gezinnen tegelijk onderdak moesten zien te geven: Familie Otten, weduwe Van der Kracht met vijf kinderen en wij als familie Gademan. Dat was wel heel gezellig, maar te veel voor meer dan één nacht.
We hebben geloot wie mocht blijven en wie weg moest. De familie Otten mocht in de boerderij blijven en de familie Van der Kracht ging naar boerderij De Harskamp. Wij vertrokken naar een dubbele garage in het dorp. Die garage was helemaal leeg: Geen toilet, geen verwarming, niks. Er werd een tussenschot in geplaatst; aan de ene kant wonen en aan de andere kant slapen. We sliepen in bakken die op de grond getimmerd waren, met stro erin. Ik sliep samen met opa, daarnaast een paadje; dan mijn zussen op een rij en aan het eind onze ouders. Om de ligplaatsen van vader en moeder hing een gordijn, zodat zij, als enigen, een beetje privacy hadden.
Als er een onderduiker was, dan kon die in de kamer slapen, op de bank. Boerderij De Harskamp was het middelpunt van het dorp. Daar was een soort centrum voor evacués ontstaan.
Ook onze eigen pastoor uit Oosterbeek, pastoor Bruggeman, was in de Harskamp terecht gekomen. Hij verzorgde niet alleen de kerkdiensten, maar deed nog veel meer voor de kleine gemeenschap die we daar hadden. Hij was erg muzikaal en heeft ter gelegenheid van Pasen het hele lijdensverhaal op muziek gezet. Ik weet nog goed dat we dat met z’n allen in Hotel de Harskamp hebben gezongen. Ook maakte hij nieuwe liederen op bestaande muziek, die we in de kerk zongen. Vaak teksten die de Duitsers een beetje sarden, zoals over de vlucht van de Joden uit Egypte. Jammer dat die niet bewaard zijn gebleven. Na de oorlog heeft pastoor Bruggeman ook veel teksten voor de Rijnrandrevue geschreven, waar het kerkkoor in meedeed en de toneelclub Ernst en Luim.

We moesten dode Engelsen begraven
In het centrum van Harskamp was de gaarkeuken, waar we eten konden halen. Na een paar maanden was er geen eten meer, dus moest iedereen er zelf voor zorgen. Dat viel niet altijd mee. Af en toe kreeg ik wat geld van moeder om melk en eieren te kopen. Wij op stap in de barre winterkou.
Mijn zuster Leida is een keer zo bevangen geweest door de kou, dat ze het maar ternauwernood heeft overleefd. We hadden natuurlijk weinig kleren, dus waren extra vatbaar. Ik ging het liefst met mijn zus Annie op pad, want zij kon zo’n zielig gezicht trekken en ze zag er ook leuk uit. Ik bleef op een afstandje wachten, totdat de boer of boerin iets te eten meegaf. Soms kwamen we thuis met wel een hele liter melk. Echt honger hebben we niet gehad. Er kon altijd wel wat geritseld worden. Wat groente uit het moestuintje van de buren of vader bracht iets extra’s mee uit de Bilderberg. Het was goed dat vader tabakswaren had meegenomen, want die konden goed worden geruild tegen etenswaar. Op een of andere manier wisten we dat in het westen wel honger werd geleden. Daarom zijn mijn twee oudste zussen eens lopend met een kinderwagen vol aardappelen naar Hilversum gegaan om bij familie eten te brengen. Ik ben met mijn vader op de fiets naar Hilversum gegaan met een grote zak aardappelen achterop. We hadden het geluk dat vader af en toe een Ausweis van de Duitsers kreeg. Hij zei tegen de Duitsers: “In de Bilderberg zitten jullie kameraden, ik moet daar voor de installaties zorgen”.
Met een Ausweis konden we nog naar ons huis om spullen op te halen. Zelfs onze piano, verstopt onder een grote berg bieten, die we met boer Jansen in Oosterbeek hadden opgehaald. Geld en zilver werden begraven in de tuin. Het verliep niet altijd rimpelloos als we naar Oosterbeek gingen. Een keer werden vader en ik bij de Bilderberg door Duitsers tegen gehouden. “Ausweis”, klonk het bars. “Kein Ausweis, dann helfen; hier warten”. We moesten omgekomen Engelsen begraven. Toen even niemand keek, zei vader zachtjes: “Wegwezen”. Ik heb nog nooit zo hard gefietst. Tijdens de evacuatie werd er niet of nauwelijks gewerkt. Op een of andere manier kregen mensen wel een uitkering van de gemeente. Dat was niet veel, maar je had ook niet veel nodig.

Ich komme herr Gademan ein gruss bringen

Midden april 1945 begonnen de Duitsers zich terug te trekken, ook uit Harskamp.

Kerstverlofkaart Gademan

Kerstverlofkaart Gademan

De troepen verlieten het kamp met alles wat maar rijden kon. Het was een armoedig en ongeregeld zooitje. Bij gebrek aan benzine gebruikten ze paarden om de auto’s te trekken. In het groot huis van de familie Kröller-Müller was de Ortskommandatur gevestigd. Omdat vader nogal eens een Ausweis was komen halen, kende de Ortskommandant vader wel.
Op een gegeven moment kwam er pantserauto bij ons het erf op. De Ortskommandant was erg vrolijk om niet te zeggen stomdronken. “Ich komme Herr Gademan ein gruss bringen und auf wiedersehen wunsen. Als ich zurück komme, wird Herr Gademan der Bürgermeisterr von Harskamp”.
Tot onze stomme verbazing kwam een poosje later, toen we in de verte het schieten al hoorden, diezelfde pantserwagen weer terug om te vragen of de Ortskommandant wellicht zijn handschoenen had laten liggen. Een paar dagen later kwamen er al wat oudere Duitse militairen naar ons toe en vroegen of ze zich bij ons mochten verbergen. Ze wilden niet meer vechten en graag levend weer thuis komen. Vader vond het goed en stuurde ze naar het kippenhok achter op het erf. “De wapens moeten jullie inleveren, anders ga je er toch weer mee vechten”. Als het dan zover is, zal hij de wapens inleveren en hun aan de bevrijders overdragen. Ze gingen er graag op in.
Op 16 april 1945 kwam het schieten zo dichtbij dat we onze toevlucht in de kelder van de buren hebben genomen. De volgende dag kwamen de Canadezen het dorp binnen en ook langs ons ‘huis’. Vader zei tegen hen: “Er zitten een paar ongewapende Duitsers in het kippenhok. Hier hebben jullie hun wapens”. De Canadezen hebben de Duitse militairen als krijgsgevangenen meegenomen.
De Duitsers waren vader erg dankbaar dat ze het er levend van hebben afgebracht.

Hotel Bilderberg als tijdelijk gemeentehuis

Dienstauto hotel de Bilderberg

Dienstauto hotel de Bilderberg

Na de bevrijding op 5 mei werd Hotel de Bilderberg tijdelijk ingericht als gemeentehuis. Vader moest komen helpen, want hij was verantwoordelijk voor de technische installaties en daarnaast werd hij chauffeur van de burgemeester, Mr. Ter Horst, die na de oorlog is benoemd als waarnemend burgemeester. Vader ging overal met de burgemeester naar toe, naar Den Haag, naar de Wederopbouw en haalde en bracht ook veel buitenlandse militairen en andere gasten naar en van Oosterbeek.
In het dorp ging de burgemeester vaak op de fiets. Al snel na de bevrijding zag Mr. Ter Horst op de Stationsweg een grote zwarte limousine rijden met een buitenlands nummerbord. Nieuwsgierig wie dat wel zou kunnen zijn, hield hij de auto staande door zijn fiets dwars op de weg te zetten. In de auto zat een delegatie met o.a. Generaal Urquhart, die naar Oosterbeek kwam om ter plekke verslag op te maken voor zijn koningin over de gebeurtenissen in Arnhem en Oosterbeek. De burgemeester was verrast en vereerd dat Generaal Urquhart naar Oosterbeek kwam. De generaal daarentegen schrok dat iemand hem tegenhield.
Hij nam aan dat dat was omdat de luchtlandingstroepen in september 1944 zoveel ellende in Oosterbeek hadden gebracht, in plaats van bevrijding! De burgemeester kon hem gerust stellen dat de bevolking in Oosterbeek de troepen juist erg dankbaar was voor hun inzet en hun moed. De burgemeester zond vader met de auto naar Amsterdam om een krat Bols te halen. Hij nodigde de generaal uit om een borrel te komen drinken in diens oude hoofdkwartier en zo werd in de kelder van het verwoeste Hotel Hartenstein , bij een goed glas jenever, niet alleen gesproken over de aanleg van de Airborne Begraafplaats, maar werd ook de eerste herdenkingsdienst op het kerkhof gepland als onderdeel van de eerste ‘Pilgrimage’! Het bijzondere is daarbij dat eigenlijk aan de orde van deze dienst, de Airborne Memorial Service, zoals we die kennen, nooit meer iets is veranderd.
Een week later stond de burgemeester voor boekhandel Romijn. Hij werd op de schouder getikt door Pater Nol Dijker die zei: “Zeg Jan, die begraafplaats is nog een kale zandwoestenij. Zou het een idee zijn om schoolkinderen tijdens de dienst op 17 september bloemen op de graven te laten leggen”? Dat is een beroemde zeer gewaardeerde traditie geworden. Er waren toen nog geen bloemenwinkels dus plukten de kinderen hun bloemen in eigen tuin.

Weer thuis
Op 30 mei 1945 waren we, als een van de eersten, weer terug in Oosterbeek. We zijn meteen weer in ons eigen huis getrokken, al kon je dat nauwelijks bewoonbaar noemen. De meeste ruiten waren kapot of eruit en alle deuren waren eruit gehaald. Die waren gebruikt bij het bouwen van de stellingen, die Oosterbeek moesten verdedigen bij een aanval van de geallieerden vanuit de Betuwe. Er werden loopgraven gemaakt, die weer werden afgedekt met deuren, waarop grond werd aangebracht. Wij zijn, net als vele anderen, bij de stellingen onze eigen deuren gaan zoeken en hebben die ook gevonden. We namen ze mee naar huis, waar ze weer zo goed en zo kwaad als het ging op hun plaats werden gehangen.
De eerste tijd was er geen nieuw glas voor de ruiten. We hebben de ramen met planken dichtgespijkerd met hier en daar een opening voor een ruitje van de broeikassen van de J.P. Heyestichting, waar de ruiten grotendeels heel zijn gebleven. Pas ruim een jaar later kregen we echt glas uit België. Voor mij was het een heerlijke tijd.

Munitieopslag langs Utrechtseweg

Munitieopslag langs Utrechtseweg

We gingen op zoek naar spullen die de Duitsers en de Engelsen hadden achtergelaten: Munitie, pistolen, ander schietgerei, helmen etc. Een pistool kon je bijvoorbeeld weer ruilen voor iets anders en zo kon je van alles goed gebruiken en er weer andere zaken voor zien te krijgen. We moesten wel voorzichtig zijn, want er lagen nog veel landmijnen.
Er stonden bordjes MINES, met een doodshoofd erbij. Dan wist je dat je voorzichtig moest zijn, maar het bleef natuurlijk levensgevaarlijk totdat alle mijnen waren opgeruimd.
Op onze ‘strooptochten’ kwamen we eens lichamen van gesneuvelde militairen tegen. In een greppel langs de Kneppelhoutweg zagen we een Duitse koppelriem. Toen we met behulp van een prikstok, we kwamen nooit met onze handen ergens aan, wat beter gingen kijken, bleek er een lichaam te liggen, in een provisorisch eenmansgraf. We gingen dat aangeven bij het politiebureau en moesten dan later aanwijzen waar het lichaam lag. We zorgden er wel voor dat de politie ons kwam ophalen op een moment dat we op school zaten, dat vonden we natuurlijk prachtig.
De eerste maanden hoefden we nog niet naar school. Pas in september kwamen de scholen langzaam weer een beetje op gang. Veel gebouwen waren nog kapot, zodat bijvoorbeeld de ene school ’s ochtends les kreeg en de andere school ’s middags.

4 reacties
  1. Henk Reijenga
    Henk Reijenga says:

    Heb met heel veel belangstelling het verhaal gelezen van de familie, die zo dicht bij onze familie in de kelder schuilde voor het oorlogsgeweld.
    Wij zaten namelijk in de (even kleine) kelder bij de familie Eybersen, een paar huizen verderop, op de Steynweg 6.
    Bedankt voor dit verhaal, het maakt voor mij (ik was toen 6 jaar) een en ander duidelijker.

    Beantwoorden
  2. Kees Jan Schilstra
    Kees Jan Schilstra says:

    Mooi verhaal mijn schoonvader Joh van Veelen woonde destijds op 57 en mijn Schoonmoeder Zwaantje de Boer op 22. Ook zij zijn toen naar Otterloo geëvacueerd geweest.
    Mooi het verhaal ook om de kinderen bloemen neer te laten leggen op het Airborne kerkhof. Dit heb ik als kind op de lagere school ook jaren gedaan. Als je opgroeit in Oosterbeek besef je vrijheid beter, leeftijdsgenoten uit andere delen van Nederland zijn minder met de geschiedenis bezig.
    Dank voor verhaal.

    Beantwoorden
  3. J. Derksen
    J. Derksen says:

    Ook ik heb die zelfde situatie meegemaakt. Ik woonde in de toen nog hetende verlengde Paul Krugerstraat was 10 jaar toen de luchtlanding begon, ook wij zaten dagen lang met 11 mensen in een nauwelijks begaanbare kelder. Nadat ons huis door meerdere voltreffers geraakt was, moesten wij weg. Vader met een laken kruipend naar de weg. Toen stonden de moffen te beduiden dat we richting Steinweg moesten komen. Even hield het schieten op. Op de Cronjéweg aangekomen, waren de moffen al aan het plunderen. Ze haalden spullen weg uit reeds leegstaande huizen. Na 1 nacht in het andere deel van Oosterbeek geweest te zijn, moesten we Oosterbeek verlaten. We zijn met heel veel lotgenoten richting Apeldoorn gelopen, daar werden we door boeren uit de omgeving opgevangen. Na verblijf op diverse plaatsen hebben we in Zutpfen de echte bevrijding meegemaakt. In juli 1945 hebben we onze ruïne in Oosterbeek weer opgezocht. Met hulpmiddelen weer het huis iets bewoonbaar gemaakt, ook al onze deuren waren door de moffen als stellingen gebruikt, op de Johannahoeve. Wij hebben daar ook maar deuren gehaald en zo was het.

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *