Ik had een fototoestel in mijn hoofd

Bep Te Dorsthorst (Arnhem, 1940) is als evacué uitstekend terechtgekomen, bij een boerenvrouw in Hamersveld.
Maar de weg erheen was een verschrikking.
Een brandbom vernielde de ouderlijke woning, annex melkwinkel, aan de Arnhemse Nieuwstraat.
Er volgde een angstige tocht.
Ze was nog maar vierenhalf jaar, maar herinnert zich nog veel en levendig. “Ik had een fototoestel in mijn hoofd”.
Zondag 17 september 1944 keert Bep, gewaarschuwd, terug naar huis van de mis in de Walburgiskerk.
Onderweg ziet ze ‘poppetjes’ in de lucht: Parachutisten.
Na vier dagen schuilen in de kelder verwoest een brandbom het huis. Met haar ouders en twee jongere zusjes strijkt belandt Bep bij grootouders in de Tweede Spijkerdwarsstraat. Voor even.
Met opa en oma erbij begint een lange, angstige tocht, met de ponykar van de melkwinkel.
Moeder is zwanger van haar broertje.
Laag overvliegende oorlogsvliegtuigen beschoten de mensen.
“Ik zag blauwe vlammetjes”.
Nog lang na de oorlog roept het geluid van een vliegtuig angst op bij Bep.
Via een wasserij in Loenen gaat het verder naar Hamersveld.
Bep’s vader, een boerenzoon, kwam uit die buurt.
Op 5 december arriveert het gezin er bij ‘Moeder van Daatselaar’, een weduwe met zeven thuiswonende kinderen.
Daar, in boerderij De Mossel, was het leven goed.
Terug in Arnhem riep ik: “Ik wil terug”.
In september 1945 betrekt het gezin, verrijkt met broertje Gerard, een gehavend ‘nieuw’ huis in de Hugo de Groostraat.
Bep, inmiddels aan één kant helemaal doof, moet weer naar school. Ze is veel ziek.
“Mijn jeugd was niet vervelend, maar ik ben op school wel gepest en uitgescholden voor dove”.
Bep gaf de pestkoppen van katoen. “Ik was niet bang”.
Ze leert voor kapster en werkt zeven jaar in een kapsalon in de binnenstad.
Ze ontmoet er mensen van het verzet en Joodse overlevenden, naar wie ze veel luistert.
Ze trouwt op haar 22ste.
In 1963 en 1965 worden haar zoons geboren.
De beschietingen laten hun sporen na: Angst en eenzijdig gehoorverlies.
Maar ook zegt ze rijker en wijzer uit de oorlog te zijn gekomen.
“Ik ben minder gehecht aan spullen en meer aan het leven”.
En ze heeft geleerd niet snel te oordelen over anderen.
Duitse soldaten zag ze niet als dreiging of slecht.
“Mijn ouders hadden wel de pest aan NSB-ers die anderen aanbrachten, zoals Joodse en verzetsmensen; afschuwelijk”.
Bep kreeg na de oorlog nog zware klappen te verwerken, zoals een ernstig auto-ongeluk en het recente verlies (februari 2014) van haar 50-jarige oudste zoon.
Maar ze is nog zeer levenslustig, gesterkt ook door haar geloof.

Op straffe des doods

Ook al lag Velperweg 128 een eind van het strijdgewoel af, de familie Tromp Meesters kreeg toch een behoorlijke tik mee van de landingen op 17 september 1944.
Er waren in de buurt van de Menno van Coehoornkazerne goed hoorbaar bommen gevallen en de schrik zat er dus goed in. Omdat Willem’s vader in januari van dat jaar was overleden, stond zijn moeder nu alleen voor alle zorg. Willem’s oudste broer Jan (23) was een goede steun voor moeder.

represailles zouden zeker niet zijn uitgebleven

Toen in de nacht van 15 op 16 september 1944 het viaductje van de spoorlijn nabij de wijk Plattenburg de lucht in vloog, bleek dat een voorbode van wat komen ging. Niemand besefte dat nog op dat moment. De ondergrondse had zijn werk gedaan en represailles zouden zeker niet zijn uitgebleven als zich de zeventiende september niet had aangekondigd. De Duitsers hadden, middels grote aanplakbiljetten, laten weten dat de daders zich voor 17 september moesten melden op straffe van ………….. Om niet als gijzelaars te worden opgepakt, zijn Willem en zijn oudere broer met hun fiets en vluchtkoffertje naar Velp gereden. Dezelfde middag al gingen ze weer terug omdat de kust veilig bleek.
De overvliegende geallieerde bommenwerpers en jachtvliegtuigen, waren voor de broers het teken dat het menens was. Er speelde zich daarginds iets meer af dan een routine-aanval vanuit de lucht..
De volgende dag belde moeder haar oude vriendin Tilly, die ik het centrum van de stad woonde. Van haar hoorde zij dat er rond hun woning zwaar gevochten werd tussen Engelse para’s en de Duitsers. Tilly zou uit de stad vertrekken zodra de omstandigheden dat zouden toelaten.
Telefoonverkeer werkte gelukkig nog, maar voor hoe lang? Het werd nu ook duidelijk dat de represailleplannen, die de Duitsers hadden met betrekking tot het gesaboteerde viaduct, niet door gingen. Toen ook bommen vielen in de Ernst Casimirlaan, kwam het gevaar wel heel erg dicht bij.
Een ingekwartierde Duitse kolonel kwam zwetend met een zware koffer de trap af vroeg om hulp bij het dragen. Toen hem dit werd geweigerd, zeulde hij zelf met het zware ding naar het station.
“Toen wij ’s avonds vanuit de bovenste verdieping uit ons raam keken, zagen we de binnenstad branden”, vertelde Willem.

Wir mussen auch etwas zu fressen haben

De vader van Willem Tromp Meesters had vlak voor zijn overlijden, in 1942, een geheime kelder laten bouwen onder het huis. Het plan werd opgevat om geen gehoor te geven aan het evacuatiebevel en te proberen in die kelder de periode te overleven tot de bevrijding. Na 25 september zag Willem op de overvolle Velperweg rijen vluchtelingen richting Velp trekken. Ook moeder vond het, bang gemaakt door de Duitsers, toch raadzaam te vertrekken en werd er bij goede kennissen in Velp onderdak gezocht. Vijf dagen bleven ze daar tot het plan werd gesmeed terug te gaan naar huis. Willem fietste ’s morgens met zijn moeder vooruit en moesten twee plunderaars uit hun keuken verjagen. Later kwam ook Jan thuis.
Meer mensen uit de wijk Plattenburg keerden terug, Een aantal dagen brachten we samen met de buren door in de kelder.

een Duitse SS-officier, die Willem met getrokken pistool woest uitschold

Rond 9 oktober vond moeder dat we weer weg moesten en ze ging alvast vooruit op de fiets naar Velp,
Jan en Willem volgden later nadat het huis was afgesloten en de nodige spullen op een bakfiets waren geladen. Fietsend over de Velperweg kregen de jongens de kans om zich te laten voorttrekken door een wagen van Gendt en Loos; althans dat dachten ze. Na een tijdje draaide de voerman van de, door paarden voorgetrokken, wagen zich om en ze zagen een Duitse SS-officier, die Willem met getrokken pistool woest uitschold voor alles wat lelijk was. Willem schrok zich een ongeluk en kon de Mof nauwelijks verstaan. Gelukkig wist Willem ’s broer, met verwijzing naar de jeugdige leeftijd van Willem, zich met allerlei excuses te verontschuldigen en kon de tocht naar Velp gelukkig ongeschonden worden voortgezet. Daar werden zo’n twee nachten doorgebracht.
Tussendoor fietste Willem ’s avonds nog even terug naar huis waar hij door het keukenraam een hand met een kaars zag bewegen. Geschrokken ging hij naar de buren, die met hem mee gingen. Bij het openen van de keukendeur zagen ze twee Duitse militairen, die zich verontschuldigden met de woorden: “Wir mussen auch etwas zu fressen haben”.
Willem’s moeder was, nadat zij weer eens thuis waren, ziek geworden; waarschijnlijk was het buikgriep.
Willem’s broer is naar Bronbeek gelopen, waar hij medicijnen kreeg van een dienstdoende arts.

De schouders eronder

Het kon niet uitblijven; het gezin van Willem Tromp Meesters moest nu echt evacueren. Het was de bedoeling richting Oldemarkt in de kop van Overijssel te gaan, maar ze zijn in Brummen blijven plakken. Ze kwamen terecht in de Gelderse Toren in Spankeren. De gastheer vertelde voedsel genoeg in huis te hebben voor een maaltijd voor het gezin Tromp Meesters. “Na het eten praten we verder”, zei hij. Hij nodigde Willem’s moeder uit naar buiten te gaan en op enige afstand van de woning vertelde hij dat de SS’ers voor half twee die middag een van hen gestolen pistool terug moesten hebben op straffe van doodschieten als het ding niet boven tafel kwam. Meteen werden de fietsen gepakt en we trokken verder naar een goede bekende van de familie in Brummen. Moeder kende de familie goed en het gezin werd gastvrij ontvangen. Toch werd het om de een of andere reden geen langdurig verblijf, want na enige tijd moest wederom worden verkast.

hij werd gearresteerd op verdenking van spionage

 In Brummen hebben ze op verschillende adressen gescheiden geslapen. Willem kwam terecht op boerderij ‘Halfvasten’. De zoon van de familie werd bij een fusillade met gummiknuppels bont en blauw geslagen omdat hij te jong was om doodgeschoten te worden, vonden de Duitsers dat hij na deze marteling weg mocht. Ook Willem’s broer ontkwam niet aan de Duitsers. Hij werd op de boerderij waar hij vertoefde gearresteerd op verdenking van spionage, maar later weer vrij gelaten wegens gebrek aan bewijs.
De bevrijding heeft Willem in Brummen gevierd. De familie werd kort erop herenigd en moesten toen ervaren, dat hun huis ‘bezet’ was door de Canadese MP, die daar hun hoofdkwartier had gevestigd. Je kon ze er niet zomaar uitzetten natuurlijk en ook al was het huis zwaar beschadigd, zij hadden het weer bewoonbaar gemaakt. Van de meubelen was wel wat over, maar er bleek ook het een en ander verdwenen te zijn in de open haard. Omdat moeder nog een huis in Zwolle bezat, werd besloten de bakens te verzetten en Arnhem te verlaten. In hun Zwolse onderkomen kon het leven opnieuw op poten worden gezet; zonder frustraties of trauma’s ten gevolge van de achterliggende dramatische jaren.
De schouders er onder.
Tot besluit liet Willem een deel van de granaat zien, die in mei 1940 in het huis was ingeslagen toen de Velperweg onder vuur lag. Een grimmige herinnering.
Nee, echt vergeten is er niet bij.
Nooit.

Het oorlogsdagboek van Christien Vermaas – 17 sept 1944

In 1944 woont het gezin Vermaas buiten het centrum van Huissen in Huize “Binnenveld”. Vader, Moeder en vijf kinderen, Christien is de jongste 18 jaar.

1 October 1944
Even tijd om de gebeurtenissen van de laatste weken op te schrijven. Net met tussenpozen gegeten, want steeds vliegen er granaten door de lucht en daarbij het lawaai van het afweergeschut, dat naast ons huis staat. Nu zit ik in de kelder te schrijven. Ik zal vooraan beginnen te vertellen.

Zondag 17 September
De hele familie uitgezonderd Moeke, mijn neef Theo en ik, zijn in de stad Huissen naar de kerk of bij mijn tante. Tegen 11 uur vliegtuigen; in groepen van 6. Het is verschrikkelijk, het afweer knalt en overal horen wij bommen vallen. We waren niet erg bang, want we stonden buiten te kijken. Ook zagen we racketbommen vallen en een verschrikkelijk gedreun. Het huis schudde en ze bleven maar vliegen.
’s Middags kwam de rest van de familie thuis, allemaal erg bang en dodelijk verschrikt. Moeke en ik waren niet bang, maar of we wilden of niet, we moesten mee de kelder in. We waren heel niet bang en terwijl we eerst buiten stonden te kijken moesten we nu in de kelder zitten.

René bracht een zieke vrouw in veiligheid, toen kon hij zelf de schuilkelder niet meer in

Er waren 3 bombardementen aan het Looveer (pontveer tussen Huissen en het dorp Loo gemeente Duiven). Na het eerste bombardement ging papa, Ruth, Ber en Mia naar het Looveer.
Papa en René lagen aan de veerkop ergens, terwijl de anderen halfweg de Veerweg lagen langs de heg. Ze waren verschrikkelijk geschrokken en waren op van de zenuwen. Papa en René hebben het derde bombardement ook nog meegemaakt, terwijl de anderen direct naar huis gingen. Papa was naar de koeien gaan kijken en toen kwam het derde bombardement. Er waren 30 koeien en een heel stel paarden dood. Bij het eerste bombardement werden 3 mensen gedood. Op het arkje langs de veerkop van Drijfvogel 3, waarbij één van de Peters, van de overkant.
Bij het derde bombardement; 20 doden, bijvoorbeeld een huisgezin, een vader en 7 kinderen van de familie Eerden. De moeder en een jongen bleven over. Ook nog 4 kinderen. Van een andere familie weer 4 dood en zo verder. René had geholpen de gewonden te verbinden. Hij was op weg naar de schuilkelder, omdat men zei, dat daar gewonden waren, maar dat bleek toen niet het geval te zijn.
Toen René bij het huis aankwam, weer Tommies in de lucht. Alle mensen holden de schuilkelder in. René bracht een zieke vrouw in veiligheid, toen kon hij zelf de schuilkelder niet meer in. Hij ging achter een appelenboom liggen, nu viel er een bom midden op de kelder. De appels regenden om zijn oren, maar hij was ongedeerd. Hij heeft met dr. Bosman de gewonden verbonden en de doden eruit gehaald. Toon Tonk, van de brandweer, die kwam helpen, was ook gedood. Het huis van Oom Willem en meerdere huizen in elkaar. Bij Oom Willem geen doden.

’s Maandags 18 September
Een verschrikkelijke verwarring bij de Duitsche troepen. De pont in Huissen en Pannerden waren gezonken. De Rijnbrug was in handen van de Patriotten en de Engelsen.

Dinsdag 19 September
Om half 10 uitvaart van de getroffenen. De brandweer droeg Antoon Tonk. De blokhoofden en andere mensen, de rest van de kisten. Het hout van die kisten was bij ons gevorderd, wat wij eindelijk hadden gekregen voor de huizen, die gebombardeerd waren in 1942. Veel mensen uit Huissen waren weggetrokken naar het Zand, vanwege de troepen in Huissen  en de Tommies in de lucht. Het was heel treurig op het kerkhof. Om nooit te vergeten een eindeloze stoet.
Ik zag Pater Meijer, we vroegen juist aan elkaar waar Riet en Nel gebleven zouden zijn,
want in Arnhem Zuid werd verschrikkelijk gevochten. De meeste mensen waren al naar Huissen geëvacueerd. Ondertussen had ik gehoord, dat Riet en Nel in de Hoeve waren bij van Gellecum.
Nel was erg moe, ze was met de bakfiets gekomen, met een lekke band. De Duitsers waren fietsen aan het vorderen, dus liet ik de fiets in de schuur staan. Laat ze nu door de ruit de fiets zien staan! Toen hebben ze Ma bedreigd met de revolver, ze moest  de sleutels afgeven. Rare gewaarwording, ik zag dat mijn fiets weg reed.

Vandaag Ma jarig. Natuurlijk geen feest, veel Tommies

Woensdag 20 September
Eén warboel bij de Duitsers; ze geven alles weg: Jenever, ham, smaut, sigaren en sigaretten. Mijn neef Jos is bij het Looveer gedwongen de Duitsers over te roeien. Ze zwommen naar de overkant, gingen daar de roeiboot halen, want wie eenmaal aan de overkant was, dacht niet aan zijn kameraden.
Ook zagen wij heel veel parachutisten dalen. Eerst namen de jagers duikvluchten op de Rijksweg  en afweergeschut , daarna kwamen de transportvliegtuigen, een prachtig gezicht. Helaas werden verschillende vliegtuigen neergeschoten.

Donderdag 21 September
Naar het Looveer geweest met Jan. De Duitsers waren weg. Wij het huis van Oom Willem binnen en verschillende dingen gered. De Duitsers hadden alles geplunderd en stuk gemaakt. Toch was het wel een beetje avontuurlijk. Opeens kwam er een Duitser aan. Jan ging vlug de zak tussen het riet verstoppen. Hij had Jan nog niet gezien, maar mij zag hij wel, hij begon vlugger te lopen en te roepen. Ik was wel even bang. Hij dacht zeker, dat ik voor hem kwam. Ik riep Jan en toen hij die zag draaide hij zich pardoes om. Vandaag Ma jarig. Natuurlijk geen feest, veel Tommies.

Vrijdag 22 September
Naar Riet en Nel geweest en naar de schoenmaker, deze was alles in de grond aan het stoppen. Ik was op een herenfiets gegaan, een heel oud beestje met stuka’s (harde stukken rubber). Had René  van een Duitser gekregen en nu fietst iedereen er zo’n beetje op. Ik kon er haast niet op komen. Toen ik naar huis ging kwamen de Tommies weer. Ik begon hard te trappen. Vlakbij ons huis hoor ik ineens een fluitend geluid en daarna een harde slag. En zo een paar keer achter elkaar. Van schrik wist ik niet hoe gauw ik van die fiets af moest komen. Ik probeerde het, maar ik bleef halfweg steken, dus trapte ik maar door. Toen kwam er weer zo’n ding aan en het ging reuze goed, ik was er in één sprong af. Ik ging langs een huis staan schuilen en keek eens rond, toen bleek ’t dat alle mensen gewoon op straat bleven lopen, dus schijnbaar niets bijzonders, terwijl ik dacht, dat ’t bommen waren. Ik op een holletje naar huis en daar vertelde ik het. O, dat zijn granaten niets bijzonders dus; is de hele dag al zo geweest. Daar was ik nu zo van geschrokken.

Zaterdag 23 September
Ruth gaat met de stuka van Puni naar Huissen; en daar pakken ze hem de fiets af. Veel mensen trekken weg. Bij Wies Linsen geweest, want ik verveelde mij erg. We stonden voor het huis en daar kwamen heel laag Engelse transportvliegtuigen aan. Ze raakten haast de bomen, we staan nog en lachen. En ik zeg, ik ga achter deze boom staan, een boompje van 10 cm en opeens vliegt er een kogel in ’t huis tegenover ons. We maakten wel dat we weg kwamen.

Zondag 24 September
Allemaal stille Heilige Missen om 9.30 naar de kerk geweest. Vrij rustig uit de Heilige Mis.

Maandag 25 September
Niet goed geslapen. We slapen met ons allen (13 pers.) in de kelder. Eerst een tijdje in de keuken geslapen, maar ’t was niet te houden. Het ging er zo hard op, dat je dacht, dat er een bom op je huis viel. ’s Middags een tijdje naar boven om te slapen of liever gezegd te rusten. Ik lig net 10 minuten alles te overdenken, ineens een slag, een gerinkel van ruiten. Ik vloog naar beneden. Overal glas, waar je liep of keek. Ik dacht, dat er een bom in de hof gevallen was. We stonden allemaal met doodsbleke gezichten halverwege de keldertrap. Toen de eerste schrik over was, gingen we de schade eens op nemen. Bijna 40 ruiten stuk en 6 met hout en al eruit gevlogen. Overal en overal glas. In de buurt was ’t meegevallen. Wij hadden wel de ergste stoot, maar even naderhand bleek dat er in Huissen ook allerlei huizen stuk waren, tenminste de ruiten. Alles werd bij ons dicht gespijkerd.
‘s Middag samen  met Riet naar Pater Meyer geweest, vragen of hij naar Nel wilde gaan. Deze was veel erger ziek, half verlamd, geworden. Even bij Nel geweest. Veel vliegtuigen, parachutisten.

Ik holde vlug de kelder in, ik werd zo bang, dat ik mij niet durfde wassen of naar de W.C. en van schrik geen eten lustte.

’s Morgens hebben Duitsers de torens van de brandweer in de lucht laten vliegen

Dinsdag 26 September
Een dag met veel sensatie. ’s Morgens hebben Duitsers de torens van de brandweer in de lucht laten vliegen. De brandweerkazerne en het huis van Groenehout helemaal aan de grond. Groenehout was niet thuis en helemaal niet gewaarschuwd, dus niets uit ’t huis kunnen halen. Toen het gebeurd was, kwam er bericht, dat het niet doorging, maar toen lag het al aan de grond. Het puin lag over de hele markt en nu werd Fin Siepman, als gijzelaar gesteld; er moest om zo laat opgeruimd zijn. Zo niet, dan werd hij doodgeschoten. Alle huizen langs de dijk opgeblazen. De toren van de Paterskerk werd ook opgeblazen, maar dat ging niet goed de toren bleef staan. Maar het gewelf in elkaar. Een tijdje later brandde de kerk, maar deze waren ze spoedig meester. ‘s Middags werd er gezegd, dat ’t Patersklooster ook de lucht in zou gaan. De andere huizen langs de dijk waren al weg. Half Huissen hielp mee uitslepen. Woensdagmorgen om 7 uur zou het gebeuren.

Woensdag 27 September
’s Nachts slecht geslapen; veel gemier en gerommel. Ineens roept Moeke: “Papa”!  Ik kijk ook naar buiten; daar komen vier tanks het Binnenveld oprijden, afweergeschut. Eén voor in de hof, één haast tegen het huis onder de perenboom en twee langs de uitweg. Terwijl ze rijden beginnen ze al te poffen, er zijn natuurlijk Tommies in de lucht. Ik schrik me een hoedje, ik zag het vuur uit de loop komen, een lawaai, je werd er gek. Ik holde vlug de kelder in, ik werd zo bang, dat ik mij niet durfde wassen of naar de W.C. en van schrik geen eten lustte.
Om twee uur, toen er even geen vliegtuigen waren, ging ik naar Huissen (centrum). Ik wilde niet langer thuis blijven. Je werd er stapelgek. In Huissen hoorde je het niet zo erg. Miep Leenders was ook in Huissen, die waren het huis uitgezet. ’s Avonds om half acht kwam Theo, hij vertelde, dat het geschut, dat tegen het huis aan stond weg was en dat de andere ’s nachts niets deden, dus ging ik  maar weer mee naar huis. We liepen bij de tuinbouwschool en daar kwam een rood balletje aansuizen. We keken het allebei na en even voorbij ons hoofd sprong het uit elkaar. Het was een granaat, die ontsprong; of we schrokken! ’s Nachts wel wat geslapen, de volgende dag minder bang.

Iedereen sleepte, zelfs de gordijnen en vloerkleden gingen er uit

Donderdag 28 September
De huizen aan het Looveer zijn ook opgeblazen en ’s middags de kerktoren, een vreselijke slag. Bij Miep Leenders een granaat in het huis. ’s Avonds allemaal lichtjes, rode balletjes en lichtkogels. Die nacht veel granaten in de Bredestraat Hoeve. Een paar Duitsers dood.

Vrijdag 29 September
Niet veel bijzonders, alleen de gehele dag Tommies, granaten vliegen door de lucht. Het afweergeschut is niet zo erg meer. Koos Derksen, de buurman met z’n vrouw en kind komen ook in onze kelder.

Zaterdag 30 September
In alle vroegte kwam Annie bij ons ze zei: dat ze het huis uit moesten. Ik ging vlug helpen. Alles ging eruit. De Paters die daar sliepen moesten nu ook weg, zij gingen weer naar het klooster, want dit was nog niet opgeblazen. Iedereen sleepte, zelfs de gordijnen en vloerkleden gingen er uit en werden in de buurt opgeborgen. Die nacht sliepen we met nog meer man in de kelder. Natuurlijk in alle vroegte wakker.

Het oorlogsdagboek van Christien Vermaas – 1 t/m 4 Okt. 1944

Zondag 1 October 1944

We konden niet naar de kerk, de kerken waren de lucht in. Het was een akelige dag. Niets geen Zondag. Ik had de moed niet, een andere jurk aan te trekken. We hadden nu al 14 dagen de kleren niet uit gehad. Dien dag druk met slachten, we hadden Woensdag geslacht en we durfden niet eerder wat te doen, omdat die Duitsers kwamen, maar deze waren geschikte lui, ze kwamen alleen binnen om water te halen. Het was erg op dien dag, de hele tijd granaten, pantserslagen en afweergeschut. ’s Morgens waren er 3 tanks gekomen, ze stonden tegen het huis en de schuur.

We dachten allen: ons laatste uur is geslagen. Toen konden we bidden

Maandag 2 October
Een verschrikkelijke dag. In alle vroegte al Tommies. Als er bommenwerpers kwamen, dan schoot het afweergeschut niet, daar waren ze bang voor. Walter, één van die Duitsers, een geschikte vent, had tegen René verteld, dat als de jagers rode strepen achterlieten, er een bombardement volgde.
Ineens komt René binnen: “Blijf in de kelder, er is gevaar”. Toen kwam hij: “Het is voorbij”. Een ogenblik later: “Blijf in de kelder”. Daar begon het, een bombardement van jawelste. We dachten allen: ons laatste uur is geslagen. Toen konden we bidden. In de kelder sprong een ruit, de ruiten van het huis en het hout dat er voor getimmerd was, vlogen er ook uit. De grond die trilde, de muurtjes in de kelder gingen heen en weer. We zaten met de handen aan het hoofd, de vingers in de oren, sommige met het hoofd in de kussens. Het leek of er geen eind aan kwam. Eindelijk kwam de verlossing. René kwam zeggen, dat ze voorbij waren, dat er honderden bommen gevallen waren; in Huissen op ’t Zand en op de Pol. Mia en ik gingen naar Lamers; de buren. Daar was het gewoon verschrikkelijk; de dakpannen eraf, de ruiten er allemaal uit, één stof rommel van jawelste. Alle huizen zagen er zo uit. Het Klaphek was in elkaar, de smid had ook de helft van zijn huis verloren. Van de Zandse kerk af waren de meeste huizen weg. ’t Huis van Miep Leenders dat was ingericht als Rode Kruis post voor de Duitsers, was ook getroffen, de gewonden lagen te kermen. Bartje Westenend met z’n vrouw waren dood, het kleine kindje leefde nog. Als je richting Huissen keek, zag je één brand, ’t was vreselijk.

Vanaf 17 september 1944 werden Huissen en het Looveer, regelmatig getroffen door bommen en granaten. Meer dan 200 mensen kwamen om, vooral bij een groot bombardement op 2 oktober 1944. (Redactie)

We gingen weer naar huis, we hadden genoeg van de ellende gezien. Het brandde nog erg in Huissen. René en Jos waren daar al weer naar toe. Toen die terug kwamen en alles vertelden, kon je ’t haast niet geloven. Het huis van Piet Schrijver afgebrand, zijn vrouw en twee kinderen dood.
Nel en Bertha Lamers dood en hijzelf zwaar gewond. René had hem nog verbonden. De huizen van Hendriks, Giesbers en Huisman afgebrand, maar wonder boven wonder geen doden. De huizen van Jan Lamers, Vliem en Oldenjunink in elkaar. Deze twee laatsten waren net ’s morgens in alle vroegte vertrokken. Jan Lamers en een kind gewond. Het huis van Siepman en van Steijntjes van voren in elkaar. Vlak bij het gemeentehuis een zware bom. Bij Wout Kersten en Rik van Dalen, de boel in elkaar, maar daar ook geen doden. Op de pastorie één bom; de Pastoor, de twee meiden, twee paters, een meisje van Brons en een meisje van Nijenhuis, allemaal dood. De doofstomme van Nijenhuis bleef over. Bij Berends; Toon, de vrouw en drie kinderen, de oude Berends en vrouw dood in de kelder. Abeling en de vrouw en zuster Wisseling dood. Achter de gracht de huizen in elkaar.Thé Bodéwes dood en dan nog allen die we niet weten. Van Lentjes de moeder van vijf kinderen enz. Tante Anna kwam bij ons, helemaal overstuur; die had er precies middenin gezeten. De huizen om haar heen waren getroffen. De mensen waren allemaal de polder ingevlucht. ’s Avonds om 7 uur komt H. Jeurissen bij ons en vertelt, dat hij met z’n broers de volgende morgen vertrekken en komt vragen of wij meegaan. Dat bracht allen op ’t idee weg te gaan. Alleen Ma en Wim hebben niet veel zin, maar na lang praten zijn die ook overgehaald. Toch vond ik het verschrikkelijk om weg te gaan. Al m’n dierbare dingen kwamen voor m’n geest. ’s Morgens zou er een wagen gehaald worden uit de Bredestraat en dan zouden we om 6 uur vertrekken. De gehele nacht niet geslapen. Granaten en panterslag niet van de lucht. Ik zat te piekeren, wat ik allemaal mee moest nemen.

Op de brug aan de Arnhemse kant lag het vol uitgebrande en gebombardeerde auto’s, tanks. De huizen langs de brug allemaal hetzelfde lot, tot en met het Buitensingel.

Dinsdag 3 October Eindelijk op de vlucht
5 uur op. Aangekleed was je al. Iedereen sleepte, pakte in. Af en toe, als een granaat insloeg, holde alles naar de kelder. René en Jos bleven thuis, die zouden ’t vee en alles blijven verzorgen. Gert Lamers kwam afscheid nemen, hij was erg droevig, geen wonder, drie zusters dood, een zwager, neefje en nog gewonden.
Voor mij liepen Stien en Mia met de kinderwagen. Ik moest Tante Lies en Oom Willem, die dien nacht op het klooster geslapen hadden waarschuwen en Pater Meyer zeggen dat zijn jas nog bij ons hing. Een  Frater zei dat hij de gehele nacht geholpen had met gewonden en nu even rustte.
Huissen zag er verschrikkelijk uit, de straat vol puin, al die vernielde huizen en geen mens op straat.. We moesten door Huissen, over de dijk lagen bomen. Overal kwamen mensen met kinderen uit de polder, daar hadden ze de nacht doorgebracht. Door de tanks was op sommige plaatsen de weg heel erg slecht.
In Arnhem Zuid zag je weer tekens van de strijd, zoals dode paarden langs de weg, die heel erg naar roken. Ook waren verschillende straten weggebrand en gebombardeerd. De Duitsers waren aan ’t plunderen. Ons kreupel paard trok best. Op de brug reden de Duitsers nog. Toen we midden op de brug waren, kwam er een grote Tigertank aan, de brug onder ons trilde en beefde en een lawaai, dat horen en zien je verging. Vanaf de brug zag je overal punten en masten van opgeblazen schepen.
De prachtige “Wilhelmina” lag ook doormidden.

Op de brug aan de Arnhemse kant lag het vol uitgebrande en gebombardeerde auto’s, tanks. De huizen langs de brug allemaal hetzelfde lot, tot en met het Buitensingel. Je kwam er geen mens tegen, alleen Duitsers. Een uitgestorven stad. Even buiten Arnhem kwamen de Tommies weer laag over. Een spervuur werd geopend en de schrik sloeg ons om ’t hart. Stien zat al achter een hek.

In Velp was alles gewoon, je kwam er van bij, mensen liepen op straat, je zag een melkboer. Gelopen tot Rheden, toen een eindje gefietst tot Dieren. Het was slecht weer, gehele tijd regen. We kwamen veel Duitsers tegen: langs de IJssel zag het zwart van mensen, die aan de linie moesten werken. We reden allen met witte vlagjes, het teken van evacués. In Zutphen bracht ons een Rode Kruisman bij een boer, daar konden we in ’t stro slapen.

Woensdag 4 October
We trokken verder naar Nijverdal. Ik kon niet ver lopen, want mijn schoen was doormidden gebroken. Onderweg nog last gehad van fietsen vorderen, een omweg gemaakt en zo de dans ontsprongen. We kwamen in Nijverdal bij Van de Wilk. Daar kregen we lekkere koffie, dat smaakte ons best. We sliepen naast Van de Wilk in een prachtig huis. ’t Paard had onderweg nog even kuren gehad, het wilde niet vooruit; we schrokken allen erg. Moeke was erg moe. Dien nacht steeds een Engels vliegtuig, griezelig, ook bommen gevallen. De volgende morgen  vertrokken we om ongeveer 8 uur.

Donderdag 5 October
Ma en Tante Anna verdwalen, maar komen toch goed terecht ten leste. Dien dag met Henkie, tevens zijn moeder en zuster, de gehele dag gelopen; ongeveer 45 km. Onderweg toch nog wel gelachen. Jan heeft ook haast helemaal meegelopen, maar had last van een spijker in z’n schoen. Mijn schoenen waren in Nijverdal gelukkig gemaakt. ’s Avonds in ’t donker kwam Coevorden in zicht. We kwamen nog Duitsers tegen, die ons vroegen, waar we vandaan kwamen, enz. Ze waren erg nieuwsgierig. We kwamen kwart voor 8 binnen, om acht uur moest iedereen binnen zijn.
Tante Anna, Papa, Bertus, Wim, Tante Lies en Oom Willem bleven in Hardenberg bezig met het paard, dat niet verder kon komen. ’s Nachts geslapen bij Sluyters met Anny Martens.

De volgende dag Vrijdag 6 October kwam om 12 uur de rest van de ploeg. Erg druk met overal bedden te maken. Anny, Mia en ik sliepen met z’n drieën op de grond.

Deze mensen bleven de rest van de oorlog in Coevorden bij familie, er was daar eten.  Er werd zelfs een keer een koe geslacht. Ook werd er minder gevochten dan in de buurt van Arnhem.
Van oktober 1944 tot juni 1945 was de gemeente Huissen geëvacueerd. Geen Huissenaar was dus getuige van de bevrijding op 2 april 1945. Daarbij waren naast Britse en Canadese ook Belgische militairen betrokken. (redactie)

 

De Duitse soldaat werd van de motor geschoten

Tjakko Nuninga woonde tijdens de slag om Arnhem in de wijk Lombok aan de Zuidelijk Parallelweg nr.11 in een bovenwoning. Hij kende als jongetje van 11 jaar de buurt en de mensen op zijn duimpje en weet nog vele namen te noemen. Toen het zware vliegtuiggebrom en oorlogsgeluiden op die mooie zondag de lucht vulden, stond hij al met een aantal buurtbewoners op de Oranjebrug naar de lucht te turen en zag in de verte de parachutisten naar beneden komen. Een overweldigende aanblik die bij iedereen een opgewonden stemming veroorzaakte.

Die avond werden de eerste Para’s in de achtertuinen van de Lombokkers gesignaleerd

Tjakko’s broer van 20 en zijn zusjes waren inmiddels ongerust geworden omdat de ouders naar de vroege mis waren gegaan in de Oosterkerk en nog niet terug waren. Rond half twee die middag kwamen vader en moeder eindelijk thuis. Lopend van portiek naar portiek en dicht langs de huizen schuifelend hadden ze tot ieders opluchting de woning en de angstig wachtende kinderen bereikt. Er gingen geruchten dat Oosterbeek al bevrijd was en dat de Engelsen onderweg waren naar Arnhem. Veel mensen gingen opgewonden de straat op om hierover te praten. Tegen half acht die avond werden de eerste Para’s in de achtertuinen van de Lombokkers gesignaleerd. Vanaf de overkant van het spoor op de Heijenoordseweg schoten Duitsers op alles wat bewoog en het puin en scherven vlogen op een gegeven moment door de woning, waardoor iedereen naar de achterkant van het huis vluchtte. Voor de veiligheid werden de matrassen op de grond gelegd bij opa en opoe.
Zondag rond 1900 uur kwam een Duitse motor de straat afrijden. Tjakko, die boven aan de Oranjestraat stond, zag dat die Duitser door een Engelse para van zijn motor werd geschoten. Hinkelend en strompelend probeerde de Duitser de Oranjestraat omhoog te komen. Hoe het verder met hem is afgelopen weet Tjakko niet zo goed. Het gebeuren heeft op Tjakko diepe indruk gemaakt.
In het informatieve boek ‘De Zwarte Herfst’ schrijft C.A. Dekkers en L.P.J. Vroemen hier over: De aangeschoten Duitser hinkelde weg met een tas onder zijn arm. Herman Koch schrijft in zijn boek: ‘Eindelijk oorlog’ over het zelfde voorval: Achter een vuilnisauto zaten een paar Engelse para’s die met een handgranaat een einde aan het leven van de Duitser maakten.
Maandagmorgen tegen tienen werd het huis van de buren in puin geschoten, omdat de Duitsers een vrij schootsveld wilden.

De buurman had een karretje georganiseerd

Er zijn beelden die bij Tjakko Nuninga nooit meer van het netvlies zijn gegaan zoals: Aan de overkant van zijn huis loopt een Duitse soldaat met een emmer. Kennelijk had hij zeer hoge nood, want op een gegeven moment staat hij stil, trekt zijn broek naar beneden en doet op de stoep zijn behoefte in die emmer. Ook al vloog er een kogel vlak langs zijn gezicht, het risico van die emmer afgeschoten te worden nam hij op de koopt toe.
Tjakko zat op de Lombokschool. Bij hem in de klas zat een Wagenings meisje dat als gast bij de buren was ondergebracht. Hij kende haar goed en kan niet vergeten dat zij bij de ontstane strijd tussen de Engelsen en de Duitsers het leven heeft gelaten. Misschien een verdwaalde kogel? Tjakko weet dat niet precies meer, maar hij ziet haar nog steeds voor zich, ondanks het feit dat hij haar naam niet meer weet.
Ook herinnert Tjakko zich goed dat een buurman van twee huizen verderop werd doodgeschoten terwijl hij in de deuropening stond.
Vrij snel kwam het bevel de huizen te verlaten. Eerst gingen ze naar de school, waar we een nachtje hebben geslapen en ’s-morgens, toen het in de buurt even rustig was, zijn ze weer naar buiten gegaan.
Eerst heeft de familie thuis wat spullen opgehaald, waarna ze samen met de buren naar de Geitenkamp zijn gelopen. Dat moest natuurlijk zoveel mogelijk buitenom, omdat zijn oudste broer een kwetsbare “Arbeitseinzatz” leeftijd had.
Op de Geitenkamp heeft de familie een weekje, maar het kan langer of korter zijn geweest, dat weet hij niet precies meer, bij een oom onderdak gekregen. Drie families onder één dak werd toch wat veel, zodat ze vervolgens naar Velp zijn gelopen. De buurman had een karretje bij zich; vermoedelijk georganiseerd in het Openlucht Museum, meent Tjakko nog te weten. Hierin werden de meeste spullen vervoerd. Ze kwamen terecht bij de familie Moes, een groenteboer in de Kerkallee, maar daar zijn ze maar kort gebleven. Op de bonnefooi zijn ze weer verder getrokken en kwamen uiteindelijk bij Terlet uit de bossen tevoorschijn. De juiste route kan hij zich niet zo goed meer herinneren, maar ze zijn meegelopen met de stroom vluchtelingen richting Apeldoorn.

De families werden definitief gescheiden

Bij de afslag Loenen besliste de vader van Tjakko Nuninga om daarheen te gaan. Bij de eerste de beste boerderij konden ze alleen nog maar in het kippenhok slapen, omdat de andere plaatsen al bezet waren door andere evacuees. De volgende dag werd er doorgelopen naar Klarenbeek waar de twee gezinnen werden opgevangen in het parochiehuis van de Katholieke kerk. Ze kregen te eten en onze buurman ging op zoek naar een overnachtingsadres in de buurt.

De boerderij werd omsingeld door een grote groep Duitsers die op zoek waren naar een of twee Engelse vliegers

Hij bleef uren weg en eindelijk kwam hij tegen de avond terug met de mededeling dat hij twee boerderijen op een steenworp afstand van elkaar had gevonden. Voor elke familie dus een verblijfadres. Hier werden de families definitief gescheiden van elkaar. Onze buurman is een paar weken later met vrouw en dochter naar Friesland gelopen.
Echte oorlogshandelingen heeft hij daar niet meer meegemaakt en echt honger hebben de Nuninga’s ook niet gehad. Vader kluste wat voor de boer en zal daarmee wel een beetje de kost hebben verdiend.
Tot aan de bevrijding zijn ze daar gebleven.
Wel weet Tjakko zich te herinneren dat op een gegeven moment de boerderij werd omsingeld door een grote groep Duitsers die op zoek waren naar een of twee Engelse vliegers die met een parachute uit een aangeschoten toestel waren ontsnapt. Iedereen moest naar buiten komen met de handen omhoog. Echt bang is Tjakko toen niet geweest, maar het was natuurlijk wel erg spannend. Als elf jarige zie je het gevaar nog niet zo erg, maar vader en moeder echter zagen natuurlijk wel het nodige gevaar. Na een uitgebreid onderzoek, waarbij niet werd gevonden waarnaar werd gezocht, gingen de moffen weer weg.
Toen ze eenmaal weg waren haalde de familie opgelucht adem.
De bevrijding door Canadese tanks, die van verre hoorbaar waren, ging vrijwel ongemerkt voorbij.
Met een legerwagen konden zijn vader en zijn broer Fré vanuit Deventer, waar ook nog een korte tijd bij familie werd doorgebracht, Arnhem bereiken. Daar hebben ze het huis weer bewoonbaar gemaakt voor de terugkerende familie. Van diefstal uit de ouderlijke woning weet Tjakko zich weinig te herinneren, maar het zal niet veel zijn geweest.

Het souterein was tamelijk volgepropt

Riek Leenen begint haar verhaal : “Hoe ervaar je als jonge vrouw van 20 jaar een oorlog en in het bijzonder de slag om Arnhem waar je niet om hebt gevraagd”?
Zeker de eerste jaren van de oorlog ging veel van de zorgen, die de ouders wel hadden, aan de jongeren voorbij. Waarom zou je ook? Riek werkte bij de toenmalige AKU en ging dagelijks naar haar werk op de Kleefse Waard. Routinematig zwierde zij dan op haar fiets bergaf, vanaf haar ouderlijk huis aan de Leoninusstraat, op weg naar haar werk.
En dan ineens is het op 17 september 1944 afgelopen. Goed beschouwd merkten we niet eens zoveel van wat er gaande was. Riek was de oudste van de vijf kinderen van het gezin Elbers. Pas nadat we op straat werden gewaarschuwd, dat er iets in de lucht gebeurde, vlogen we bij de buren de trap op, om op hun platte dak de para’s in de verte te zien landen. Een adembenemend schouwspel, waarvan de consequenties nog lang niet tot het kijkende groepje doordrong.

Waar we naar toe gingen wist niemand

Toen de volgende dag oom en tante met vijf kinderen en hun hele hebben en houwen bij ons aanklopten, begreep vader Elbers dat het menens was. Met veertien personen in het souterrain was het tamelijk volgepropt. Van echte gevechtshandelingen rondom het woongebied was geen sprake, omdat ze te ver van het stadscentrum woonden. Een nieuwsgierig fietstochtje richting de Hommelsepoort werd door de Duitsers onmogelijk gemaakt.
Het zal rond de 25e september zijn geweest toen het bevel tot evacuatie kwam. De aanwezige fietsen werden volgepakt met de meest waardevolle spullen, kleding en etenswaarden en vervolgens hebben we aangesloten bij de grote colonne evacuees op de Apeldoornseweg. Waar we naar toe gingen wist niemand. Onderweg werden allerlei comités gevormd, die beschikten over mogelijke verblijfsadressen.
Hierdoor werd één en ander toch in goede banen geleid.
De moeder van Riek en drie kinderen konden gelukkig op een wagen met paard mee rijden. Zij gingen eerst naar Ugchelen, waar oom en tante nog kennissen hadden en waar de eerste twee nachten werden doorgebracht. Hier zijn beide families uit elkaar gegaan.
Wij vertrokken naar een boerderij ten oosten van Apeldoorn, waar een alleenstaande boerin met haar knecht woonde. De spoorlijn vlak bij de boerderij werd regelmatig gebombardeerd.
Hierbij zijn drie of vier kinderen van de familie Makrander, die een bakkerij op de Klarendalseweg hadden, omgekomen.

Lusten jullie ook gebakken muisjes?

De familie van Riek Leenen is ongeveer veertien dagen op deze boerderij gebleven om vervolgens weer een nieuw evacuatieadres te vinden. Nu gingen we gepakt en gezakt richting Garderen.
Daar hebben we één nacht in een school geslapen en daarna zijn we doorgelopen naar Putten. In de buurt van Putten hebben we een paar dagen op een boerderij doorgebracht.
Op zekere morgen vroeg de boerin: “Lusten jullie ook gebakken muisjes”? Gebakken muisjes?
Toen tot grote hilariteit de boerin verbaasd vertelde dat zij er gebakken piepertjes mee bedoelde, lustte iedereen wel wat.
Daarna moesten we weer vertrekken en we kwamen terecht bij een stoffeerderij. Mijn vader, moeder en mijn twee jongste zussen bleven daar en ik en mijn andere zus werden ergens anders ondergebracht. Mijn broer kwam weer ergens anders terecht. Alle adressen waren gelukkig wel dicht bij elkaar.

De gastheer, waar mijn ouders vertoefden, is wel omgekomen

Echt honger hebben we niet gehad.
Aan de beruchte koolsoep uit de gaarkeuken heeft Riek geen nare herinnering. Het gastgezin heeft goed voor mij en mijn zus gezorgd. Mijn zus Dorien en ik hebben vrijwillig in het noodziekenhuis gewerkt. Naast het ziekenhuis was een school speciaal ingericht voor mensen die op hongertocht waren vanuit het westen naar het oosten van het land. In het ziekenhuis deed Riek voornamelijk verstelwerk en Dorien werkte in de keuken. Mijn vader en mijn broer werkten op een evacuatiekantoor.
Er zijn veel mannen tijdens de beruchte razzia in Putten omgekomen. De man van ons gastgezin was tijdig gevlucht via het weiland achter het huis. De gastheer, waar mijn ouders vertoefden, is wel omgekomen. De mannen, die wel werden opgepakt, zijn een verschrikkelijk lot overkomen.
Op 18 april 1945 zijn we bevrijd; een datum om nooit te vergeten. Toen de Canadese tanks het dorp binnentrokken, was het pas zeker. Een imposante aanblik die Riek nooit meer is vergeten. Met legerwagens zijn we in juni teruggebracht naar Arnhem. Mijn vader was met de fiets al eerder terug gegaan om een en ander te herstellen. Van diefstal was niets te merken.

Gebed bij luchtalarm

Ik ben Jettie de Pont; woon in de Bakkerstraat nr. 7 in Arnhem met mijn ouders en vier broers tussen 12 en 20 jaar. Zelf ben ik in januari 1944 8 jaar geworden.

Henk, de oudste broer is al ondergedoken in Westervoort bij een boer, een klant van mijn vader. Wij hebben een schoenwinkel (Bernard de Pont, Bakkerstraat 7). Laten we zeggen, het is 1 september, we gaan weer naar school, derde klas op de Agnesschool [1] aan de voet van wat nu de John Frostbrug heet. Er is al geregeld luchtalarm. Dan moeten we allemaal vlug in de hal samenkomen bij een groot heilig hartbeeld en dan gaan we bidden. Mijn vriendin Anneke kent het gebed nu nog van buiten, zonder haperen.

Gebed bij luchtalarm

Oh Maria, al uw kleintjes
komen heden voor uw troon
En zij vragen om de vrede
aan U en Uw lieve Zoon
Heel de wereld is zo droevig
Het verdriet van mensen is zo groot
Moeder, Koningin van vrede
Help de mensen uit de nood
Wil toch aan uw kindje vragen
Dat hij luistert naar ’t gebed
Van zijn kleine lievelingen
Dat hij toch de wereld redt
Oh Maria, Koninginne
Vredes Koninginne teer
Bid vandaag voor al uw kleintjes
Geef de wereld vrede Heer
Amen.

Vlak voor 17 september gingen we niet meer naar school. Het begon al behoorlijk te spoken. Mijn vader (47 jaar) – en ik bewonder dat nog steeds – nam mij wel eens mee, drie hoog in ons huis, naar de ‘meidenkamertjes’. Daar liet hij me zien hoe de moffen vanaf de Eusebiuskerk schoten naar de Engelsen in/op de Walburgkerk. Tegen de tijd dat de kogels om je oren vlogen, gingen we gauw weer naar beneden. Ik was niet bang (of werd niet bang gemaakt). Toen op 17 september alles in brand stond, ook de kazerne op het Gele Rijdersplein (heb ik gezien), zette mijn vader de winkeldeur open en een aantal gillende, huilende mensen uit de brandende straten rondom de Eusebiuskerk hebben toen in onze winkel geslapen.

St. Agnesschool 1944 vlak bij DE BRUG

St. Agnesschool 1944 vlak bij DE BRUG

 

[1] Katholieke school onder leiding van de Zusters van Liefde van Insula Dei (a.k.a. ‘Krengen van Barmhartigheid’)

 

Ik vond een prachtig ding; het was legergroen, eivormig, met gegroefde ruitjes

De volgende dag moesten we allemaal evacueren; mijn vader wilde niet weg, maar als je niet ging, pakten ze je op en zat je zo in Duitsland om voor de moffen te werken. Er was dus niets te willen! Eerste adres: Zypendaalseweg bij een klant. Daar logeerden we hooguit een of twee dagen. Ik had heel veel luizen. Ze liepen zelfs over m’n armen. Dat werd slapen met in petroleum gedrenkte lappen om je hoofd, daarna luizen kammen en neten knappen, nog dagenlang.
Tweede adres: Hoogkamp, aan het eind van de Bakenbergseweg met afweergeschut als direct uitzicht en nog onze kant op ook. Daar bleven we ook kort, misschien maar één dag. Toen naar Schaarsbergen in een mooie villa op zolder. Vader ging overdag de bossen in met een paar van z’n jongens om, zoals ze dat noemden, te ‘organisieren’. Dan gingen ze spullen zoeken van de luchtlandingen zoals mooie grote granaathulzen, een grote doos met nieuwe Engelse ansichtkaarten, ‘boetseerklei’, drank en parachutes, maar ook boobytraps!
Eén keer mocht ik mee en ik vond een prachtig ding; het was legergroen, eivormig, met gegroefde ruitjes en een ring met een touwtje eraan. Ik droeg het aan het ringetje en liet het aan mijn vader zien. Die vloog op me af, greep het uit mijn handen en gooide het heel ver weg. Pffff, dat was dus een handgranaat. Bijna dood dus. Ik werd naar huis gebracht en mocht nooit meer mee naar het bos. “Ga jij maar lekker spelen, bijvoorbeeld met die kaarten of de klei”. Ging ik lekker poppetjes kleien. Leuk! Eén stukje viel op de grond en “hap” zei onze hond. Binnen een uur was hij dood. Het was dus kneedbommenspul en dit gebeurde, terwijl er al een houtkachel brandde op die zolder. Wéér was ik van de dood gered.
Na drie dagen, het zal onderhand de 25e september zijn geweest, kwam er een auto vol schreeuwende soldaten met handgranaten in de aanslag. Ze joegen ons onmiddellijk die villa uit; of we toen nog iets konden meenemen weet ik niet meer.
Vader en moeder met broers Dolf (15) en Wik (12) en ik gingen lopend naar Otterlo. Leo van 18 was inmiddels ook naar Westervoort gegaan om bij de boer onder te duiken. De moffen hielden razzia’s en arresteerden steeds jongere jongens. In Otterlo hebben we in een school geslapen. Wat eten en drinken gehad.

 Bij oom Janus de Pont

Mijn vader had inmiddels geregeld dat wij in Driebergen-Zeist bij oom Janus de Pont mochten komen. Moeder, m’n broers en ik, want vader dook ook onder in Westervoort. Ze hebben daar flink de Duitsers gesaboteerd de rest van de oorlog.

In de tuin zocht ik rauwe spruitjes, het was eten!

Wij zaten met wel twaalf mensen in het huis van oom Janus. Er was heel weinig te eten. Anna, de huishoudster, maakte watersoep met stukjes aardappel, wortel en wat bruine boontjes. De kat van Anna kreeg lekkere hapjes in de kelder. Op een dag, heb ik die kat gepakt, de trap op en over de leuning getild aan z’n staart. Kat schreeuwen en net voor ik losliet verscheen daar Anna. Toen kreeg ik dus een paar dagen helemaal niks te eten. In de tuin zocht ik rauwe spruitjes, het was eten!
Op een dag zit ik met buikpijn op de WC. Ik kijk om en wat zie ik? Grote wormen uitgepoept. Ik heb het hele huis bij elkaar gegild.
Mijn broer van 15-16 jaar moest ook naar Westervoort, want elke mond minder scheelde. Het was eind oktober. We moesten naar school, lopend naar Zeist. Mijn schoenen waren te klein, ik kreeg klompen maar daar kon ik niet op lopen. Dus maar weer die oude schoenen aan met gaten in de tenen, gestopt met ijzergaren.

Honger
Met 12 mensen leven van de gezamenlijke bonnen bij ome Janus was onmogelijk. Ieder moest betalen; voor zwart gekocht brood. Opa Paijens (die begon te dementeren), hoorden we vaak zeggen als hij dan een extra stukje brood kreeg: ’t is maar al te waar, ’t is maar al te waar, als je geld hebt, dan ben je klaar’.

Met Sinterklaas heeft mijn vader het met broer Leo durven presteren om naar ons in Driebergen/Zeist te komen fietsen, op vehikels met van tractorbanden gemaakte dingen die met krammen vastzaten rond de velgen. Ze hadden een knoert van een donker roggebrood bij zich.
Mijn vader was Sinterklaas en Leo Zwarte Piet, ik zag het aan zijn overhemd. Ze hadden echte Sintkleren aan. Enige gezelligheid bleek dus nog steeds te bestaan in die dagen.

Verduistering
Ik ben vergeten te vertellen over de verplichte verduistering en de spertijd. Na 8 uur mocht niemand op straat en alle huizen en gebouwen moesten stikdonker zijn. Geen streepje licht mocht te zien zijn. Dit om de vijand – de bevrijders – te misleiden. Zodat ze hun doelen niet konden vinden.

De bevrijding
Wit brood, ohhh wat verrukkelijk, het leek wel cake!!!

In mei 1945: de BEVRIJDING. Wat een feest. Allemaal stonden we langs de Driebergseweg te zwaaien naar de Tommies. Vier of vijf villa’s verderop waren er diversen soldaten ingekwartierd en die gooiden chocola en brood naar ons. Alsof we vogeltjes waren. Wit brood, ohhh wat verrukkelijk, het leek wel cake!!!
In Westervoort waar mijn vader en mijn broers waren, was het ook bevrijding, ze wilden zo gauw mogelijk naar Arnhem, maar je moest wachten tot je mocht.
Ik werd in Tilburg bij een tante en oom “gestald”. De rest, vader, moeder en vier broers gingen terug naar Arnhem. Wat een ravage in de Bakkerstraat nr. 7. Het huis was heel, maar in de winkel was er geen schoen meer te vinden. Alles was totaal geplunderd en vernield. Mijn moeders gevulde weckpotten waren tegen de muren, kasten en bedden kapotgesmeten. Al dat goede eten, gewoon verkwist! Schimmel van tien cm dik, meubels, servies, kristal, bestek niks, nergens meer te vinden. Kleren, linnengoed, vergeet het maar. Verschwunden!
Je had niets meer, nog geen vork om te eten. De HARK bracht uitkomst in de allereerste tijd. Iets later heeft vaders grote familie uit Tilburg voor spullen en wat meubels gezorgd. Ik sliep nog heel lang in een groot bed met een veren schudbed en een dikke gestikte legerdeken. Net vrouw Holle, alleen moest ik het zelf opschudden.
In de maanden na mei 1945 was het op straat ook heel verschrikkelijk. Bergen puin en afval en achteraan in de Bakkerstraat waar alles kapot was, zwommen de ratten bij bosjes in de ondergelopen kelders. Niet even, maar wel een jaar. Niet een ideale veilige plaats voor kinderen dus.
Inmiddels moest die schoenenwinkel ook weer op poten. Vader kon wat schoenen op extra bonnen inkopen, maar alles was nog schaars. Dus schoenen verkopen kon alleen als je de bonnen van je klanten ook kréég, anders kon je niet inkopen. Eén paar schoenen per bon.
Mijn vader kende, net als iedereen in de stad veel NSB-ers en op een gegeven dag had hij ergens wat meubels van ons bij ”foute”mensen in huis zien staan. Dat deed de deur dicht. Hij was al erg getraumatiseerd van de onrechtvaardigheid van die verdomde oorlog, hij had die moffen immers niks gedaan en nou, alles kapot, gestolen, vernield, geplunderd.  Het werd zo erg dat hij in het Gemeenteziekenhuis terecht kwam voor therapie: “Elektrisch shocken”, vreselijk.

 In die kwaaie dagen heeft hij een ingezonden stuk in de krant gezet

Ze dachten daarmee de oorlog uit je kop te rammen. Vele keren onderging hij die ‘behandeling’ tot hij zo tam was als een zombie. Mijn o-zo-leuke, fantasievolle en creatieve vader van 48 jaar. Ik heb de vader van voor de oorlog, zoals onze jongens hem kenden, niet echt meer gekend.
In die kwaaie dagen (voor of na het shocken, dat weet ik niet meer) heeft hij een ingezonden stuk in de krant gezet. Tjonge, jonge de honden lustten er geen brood van, maar schrijven dat kon hij altijd al en als hij woedend was zeker. Luister en huiver.
Later, veel later, in 1991 had Burgemeester J. Scholten van Arnhem het plan opgevat om samen met de Duitsers na 50 jaar de oorlog te gaan herdenken.
Er was veel commentaar. De president van Duitsland kwam niet, nog niet en dat was “wegen damals”. In het boek “Arnhem 1944″ ” slag van de tegenslag” van Bert Kerkhoffs stond de voornoemde brief van mijn vader afgedrukt om het waarom kracht bij te zetten.

Wat doet zo’n oorlog met gewone eerlijke burgers? Het moet gezegd worden, steeds weer!

Pas toen ik 59 was ben ik me voor de eerste keer gaan realiseren dat ook Duitsers mensen waren, die ook hun geliefden verloren

En Jettie?

Jet Berkhof-de Pont 2014

Jet Berkhof-de Pont 2014

Wat deed die oorlog met een kind van 8 (en het kind van déze vader). Gelukkig was mijn moeder de grootste, liefste, zachtste schat van Europa en omstreken. Jarenlang krijg je haatinjecties van je vader.
Pas toen ik 59 was, las ik in het vliegtuig naar mijn broers in Amerika, het boek “De Tweeling” van Tessa de Loo. Naast mij zat een aardige Noord-Duitse vrouw. Toen ben ik me voor de eerste keer gaan realiseren dat ook Duitsers mensen waren, die ook hun geliefden verloren. Die bang waren voor Hitler en zijn trawanten en gedwongen werden oorlog te voeren etc. Ik heb beide broers ook De Tweeling laten lezen. Voor ons was het een verzoeningsmissie, al was het wat laat.
De Duitse vrouw en ik hebben de halve nacht zitten praten. Zij had veel goed gedaan voor Groningse mensen die in Noord-Duitsland te werk gesteld waren, in de eerste jaren van de oorlog. Haar dochter was zelfs later met een Groningse jongen getrouwd.

Oorlogstrauma

Deze brief stond kort na de oorlog in de krant,
Enigszins ingekort door zijn dochter Jet

INGEZONDEN
(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie)

GEEN DUITSERS IN ARNHEM

Het bestuur van het Elisabeth Gasthuis heeft aangekondigd, dat de Duitse zusters de verpleging in dit ziekenhuis weer op zich zullen gaan nemen, met toestemming van de Aartsbisschop van Utrecht.
Waarom daar nou niet eens mee gewacht tot onze ergste zielenwonden genezen zijn, dan wel de ergst getraumatiseerde mensen, zoals ik bijvoorbeeld, overleden zijn.
Ik moet er niet aan denken om mij daar te laten behandelen; ik sterf nog liever als een hond, dan dat ik door een moffin verpleegd zou worden. Neen 1000x neen voor den mof of moffin.
Ik geef gaarne toe dat het niet erg christelijk is om haat, wraak en vergelding te prediken en dat de bisschoppen de plicht hebben om verzoening te bewerken, maar het moet mij van het hart dat de RK kerk hier wel wat hard van stapel loopt.

Immers: vanaf het eerste begin van het Christendom is de geijkte leerstelling geweest, dat de zonde pas vergeven kan worden indien er een behoorlijk berouw is. De tweede conditie: herstel van het onrecht. Van Duits berouw heb ik nog niets gemerkt en van teruggave van geroofde goederen nog minder!
Die Duitse bandieten troep ligt nog steeds in onze zachte bedden, vermaakt zich met onze radio’s, fietsen etc. draagt onze kleren en vreet zich vol met van ons geroofde levensmiddelen. En dan zullen wij die arme afgedwaalde Duitsertjes moeten vergeven? Zeker Eerwaarde Heren dat willen wij, maar dan alleen met het zwaarste vergif. Goed o.a. Amsterdam heeft ons geholpen, als ook andere milde gevers.
Maar als eerste pleister op de wonde moeten de Duitsers onze spullen terug geven en dan kan er ooit misschien eens, een zogenaamde onmisbare mof of moffin hier toegelaten worden.

B.H.C. de Pont

Een geitenkamper

Theo van Binsbergen woonde in de Geitenkamp boven bakkerij Ceres.
In tegenstelling tot de Katholieke gezinnen hadden we geen groot gezin; we waren toen met z’n drietjes.
De Geitenkamp had drie wijken: Een Katholieke, een Protestantse en een rooie’ wijk.
Theo bezocht in de eerste oorlogsjaren de zogenaamde ‘Witte School’ en speelde veel op straat. Daarnaast deed hij op zijn jongensfiets boodschappen voor zijn vader zoals meel wegbrengen naar de bakker in Rozendaal en later het gebakken brood weer ophalen. Waar zijn vader het meel iedere keer vandaan haalde heeft hij hem nooit gevraagd.

Hij zag dagelijks mensen bepakt en bezakt het Marktplein aflopen

Eigenlijk was de Geitenkamp een op zichzelf staand dorp, zo ver van het centrum af. Dat heeft duidelijk een rol gespeeld tijdens de evacuatieperiode.
Van de landingen nabij Oosterbeek en de slag om de Arnhemse Rijnbrug op die 17e september was in de Geitenkamp weinig bekend. Natuurlijk hoorden we in de verte wel dat er gebombardeerd en geschoten werd, maar we wisten niet dat daar hevig gevochten werd. Wel herinnert hij zich dat er allemaal ‘verbrande papiertjes’ uit de lucht dwarrelden.
Theo speelde in eerste instantie nog op straat, maar werd toen toch naar binnen gehaald omdat zijn vader het niet vertrouwde. De berichten en de omvang van de gebeurtenissen drongen daarna wel door naar de bevolking, maar van direct gevaar was nog geen sprake.
Binsbergen 3 Hij zag dagelijks mensen bepakt en bezakt het Marktplein aflopen. Wat was er aan de hand?
Er kwam een moment dat iedereen weg ging of al weg was en dat zijn vader en moeder besloten om ook maar te gaan.
Theo begreep het eerst niet, maar toen zijn oom en tante vanuit de binnenstad kwamen en lieten blijken mee te zullen gaan, werd het plots menens.
Mijn ouders pakten zoveel mogelijk spullen op de fietsen en we liepen met neef Carel en nicht Wies richting Velp.
Binsbergen 4We kwamen terecht in de Jansstraat bij een soort boerderij.
In een schuur konden we in het stro slapen.
We zijn daar ongeveer een week gebleven.
Tijdens een razzia zijn mijn vader en oom in de Hoofdstraat van Velp gevangen genomen.
Op een goed moment zijn ze gevlucht in een willekeurige openstaande huis.
De vrouw des huizes, die alles had gezien, opende meteen de achterdeur, zodat ze via de tuinen te kunnen ontsnappen.
Thuis gekomen werd besloten meteen te vertrekken richting Hoenderlo.
Oom en tante besloten naar Utrecht door te lopen; de hongerwinter tegemoet.

 

Wat ons was overkomen was de straf van God

Theo van Binsbergen weet niet meer waar de geit vandaan is gekomen, maar plotseling werd dat beest door vader aan een touwtje meegevoerd. Waarschijnlijk van de boerderij waar we waren.
In Hoenderlo werd we opgevangen op weer een boerderij. Het was een grote ruimte en ook hier werd op stro geslapen. Hier zijn we ongeveer een week gebleven.
Na een dag of drie was de geit verdwenen en Theo wist niet waar het beest gebleven was.
Wel was het hem opgevallen dat de waterige soepjes, die de gaarkeuken normaal gesproken in de lege pannetjes schepten, plotseling erg veel vlees bevatten.
Binsbergen 2Hoenderlo was niet het einddoel van de vlucht, want Theo’s ouders besloten naar de Bilt te vertrekken.
Hij weet het niet zeker meer, maar volgens Theo is de familie gaan fietsen.
Ook staat Theo een Rode Kruis auto voor de geest.
Ze werden ingekwartierd bij een slagersgezin, waar we werden behandeld als schooiers. Wat ons was overkomen was de straf van God, was daar de stelling.
Theo weet dat zijn vader en de gastheer beslist niet goed met elkaar door een deur konden.
Wat zich allemaal heeft voorgedaan tussen die twee is Theo niet bekend en zijn vader wilde er na de oorlog niet meer over praten.
Half december 1944 werd besloten terug te gaan naar Arnhem om te zien of het toch niet mogelijk was het oude huis terug te krijgen. Zonder noemenswaardige problemen onderweg is de familie teruggefietst en troffen de oude woning vrijwel ongeschonden terug. Onze wijk werd door de Duitsers gebruikt om mensen ‘met een papiertje’ en deelnemers van de Organisation Todt en andere werkenden onderdak te verschaffen. Zo’n 3500 mensen verbleven er de gehele oorlog tot aan de bevrijding in de achtergelaten woningen. Velen werkten voor de Duitsers in de stad, maar ook tewerkgestelden uit andere delen van het land verbleven er met hun gezinnen. Een beetje voedsel, medicijnen etc. kwam van de verlaten winkels en apotheken in de binnenstad. Elektriciteit was er gek genoeg nog. Water werd onderaan de van Maerlantstraat gehaald. Als tijdens het sjouwen de helft uit de emmer was geklotst, bleef er toch nog genoeg over om aan de behoefte te voldoen.

Go home to mum and dad

De vader van Theo van Binsbergen werd samen met een oom te werk gesteld bij de Kema met de opdracht machines te ontmantelen. Officier ‘Fritz’, die de leiding had, was een begripvol en beleefd persoon. Er waren ook wel goeie Duitsers.
Theo’s vader sprak nooit over de oorlog en hulde zich voor het overgrote deel in zwijgen. Hij was echt niet de enige die later de oorlog op die manier ver achter zich liet. Bij de nabestaanden zijn nog steeds tal van vragen.
Ook een schooltje in de Geitenkamp werd in die periode weer opgestart. Theo heeft daar geen gebruik van gemaakt, want hij vond het mooier om al ‘schumend’ zoals het op z’n Arnhems klinkt, te ontdekken of er wat te eten was in leegstaande huizen. Weckpotten hadden vooral zijn aandacht en een struik gedroogde bruine bonen leverde hem een week lang bruine bonensoep op. Ook kolen werden niet vergeten en dat kwam goed van pas tijdens de strenge winter van 1944/45. Naast het dwalen door de lege straten, struinde hij ook de landerijen op zoek naar waterknolletjes. Daar heeft hij zoveel van gegeten dat hij die smaak nooit meer zal vergeten.
Met zandzakken voor het kelderluik wachtte het gezin, in de kelder van buurman de bakker op de granaten, waarvoor werd gewaarschuwd. Plotseling trok iemand een zandzak bij het luik weg en riep: “Ze zijn er, ze zijn er”. In de bevrijdingsroes fietste Theo opgewonden over de Rozendaalseweg ter hoogte van de Kerk toen een granaat vlakbij ontplofte. Een Canadese soldaat greep Theo, gooide hem op de grond en boog zich ter bescherming over hem heen.
“Go home to mum and dad”,  zei de soldaat.
De hevig geschrokken Theo hoort die woorden nog steeds in zijn oren. Ook nooit meer vergeten!
Wat later hoorde hij dat de Canadezen, die laatste schietende Duitsers op de Schelmseweg te pakken hebben genomen.

naar Engeland gestuurd om na vijf zwarte oorlogsjaren weer een normaal kind te worden

En zo werd Theo als toch wel vermagerd en een wat losgeslagen jungske met 400 Arnhemse lotgenootjes korte tijd later naar Engeland gestuurd om na vijf zwarte oorlogsjaren weer een normaal kind te worden.
“Dat is wel gelukt”, besluit hij zijn verhaal.

Die scheisse krieg

Voor de evacuatie
We woonden aan de Passavantlaan 42 in het bovenhuis. In 1938 zijn we vanuit Rotterdam naar Arnhem verhuisd in verband met het werk van mijn vader.
Mijn lagere school op de Hommelseweg werd gevorderd door de Duitsers. De schooltijd heb ik verder doorgebracht op de Nijhofstraat.
Mijn vader was inspecteur bij verzekeringsmaatschappij Providentia. Hij werkte veel in de Achterhoek.
Mijn vader was een goed verteller; ik zat vaak aan zijn mond gekluisterd.
Wat de meeste indruk op mij gemaakt heeft? Wij hadden joodse buren, de familie Cohen, ze hadden een dochter en daar speelde ik mee. Ik geloof dat ze Mirjam heette.
Mijn vader vertelde tegen buurman Cohen dat hij genoeg onderduikadressen kende. “Doe dat nou”, drong mijn vader aan. “Nee”, zeiden de buren, “wij gaan naar het oosten en gaan daar een heel nieuw bestaan opbouwen”. Ze liepen daar met Jodensterren.
Op een dag zat ik op het balkon naar beneden te kijken en voor het huis stopte een Duitse overvalwagen en de hele familie werd als beesten in de wagen gestopt.

De hele familie werd als beesten in de wagen gestopt

Ik heb ze nooit meer gezien! Het heeft een grote indruk op me gemaakt dat die mensen zo als beesten in die wagen werden gestopt.
Wij zijn tijdens de oorlog met een stoomtrein naar Winterswijk geweest. Bij de grens stond een slagboom. Mijn moeder zette haar voet op Duits grondgebied en die Duitsers keken wel, maar deden niets. “Nou ben ik toch even in Duitsland geweest”, zei ze!
Dat treintje redde het niet bij een heuvel omdat die helemaal afgeladen was. Wij moesten toen een stukje lopen en konden daarna weer met de trein verder.
Ik heb veel kattenkwaad uitgehaald, ik was meer buiten dan binnen.
Mijn vader kwam altijd uit de Achterhoek met boter. Tegenover ons woonde van Hagen van de gelijknamige bazaar, die op de Hommelseweg was gevestigd.
Ik speelde met de zoon en ik kreeg voetbalschoenen in ruil voor een pak boter!

Tijdens de slag om Arnhem
Toen de slag om Arnhem begon werden er zilverpapiertjes gestrooid door de Engelsen om de Duitse radar te storen.
Op de Apeldoornseweg probeerde ik die zilverpapiertjes op te pakken, maar er plotseling een schot af en de kogel ging rakelings langs me heen. Het is me niet duidelijk of dat van een Duitser is geweest.

De kogel ging rakelings langs me heen

We woonden nabij Sonsbeek en dat was eigenlijk te ver weg om vanuit mijn zolderraam te kunnen zien wat er bij de Rijn gebeurde. Wel hoorde ik schieten, kanonvuur en rook van ontploffingen maar daar ging je natuurlijk niet naar toe.
Die luchtlanding kwam voor ons ook onverwachts en het was in het begin niet duidelijk wat er aan de hand was. Later hoorde je dat natuurlijk wel.
Wij hadden geen radio, want die had mijn vader moeten inleveren bij de Duitsers. Radio Oranje hebben we nooit gehoord.
Tijdens de gevechten waren mijn vader en moeder de rust zelf.
Bij de Dalweg is een paadje omhoog naar het ronde bosje en daar stond een snelvuurkanon van de Duitsers. Dat kanon schoot op Nijmegen, want dat was inmiddels bevrijd.
Die knallen waren ontzettend hard en vooral s’ nachts schrok je daar erg van.
Tegenover dat bosje had Hagens Bazaar een schuilkelder laten bouwen voor de mensen uit de buurt. Mijn vader heeft daar volgens mij nog aan meegewerkt.
Wat veel indruk op me heeft gemaakt is dat mijn vader werd gevorderd door het TODT. Hij werd tewerkgesteld op het vliegveld Deelen. Daar heeft hij het bombardement meegemaakt. Er werden tijdbommen gegooid en dan wist je niet wanneer deze afgingen. Mijn vader moest in een kuil blijven liggen. Hij is hier heelhuids uitgekomen.

Ik schold hem uit voor vieze vuile NSB-er

Ik zat op de lagere school in de Nijhofstraat. Daar kreeg ik een keer ruzie met een jongen uit de klas. Ik gooide een steen naar zijn hoofd en schold hem uit voor vieze vuile NSB-er. De jongen liep woedend weg. Even later kwam de vader van de jongen bij mijn moeder aan de deur. De vader vertelde aan mijn moeder dat mijn vader naar de Utrechtseweg moest. Daar zat een soort verhoor annex martelinrichting.
Dat kwam niet zo zeer omdat ik die steen had gegooid maar omdat ik vieze vuile NSB-er had geroepen. Dat moest toch ergens vandaan komen! Mijn moeder reageerde heel adrem door te zeggen dat hij de affiches van de NSB voor zijn ramen had gehangen. En toen was het over.

Gedurende de evacuatie
De enige echte angst die ik heb gehad was voor de V1’s en dat was toen we van de Duitsers Arnhem moesten verlaten.
We hadden een buurman, Hamminga, die werkte bij de PGEM. Die had ondergrondse contacten. Bij de PGEM hadden ze een aparte telefoonlijn die ze gebruikten om berichten door te geven. Hij had familie in Velp en daar zijn wij in eerste instantie ook naar toe gegaan.
Het huis was echter te klein en daar konden we niet blijven. Toen zijn we via de Roosendaalseweg, daar stonden allemaal Duitse tanks, naar Ede gelopen.
Bij de Plankenwambuis zag ik Engelse vouwfietsjes en grote hopen, dat zouden gesneuvelde Engelse soldaten zijn geweest die daar tijdelijk lagen.
In Ede zijn we een lange tijd bij een zekere familie Veldhuizen in huis opgenomen geweest.
Mijn vader werd weer door de TODT gevorderd en moest waarschijnlijk werken aan de V1 installatie. Die V1’s kwamen over Ede heen en ik hoorde ze al van verre aankomen.

De V1’s hoorde je al van verre aankomen

Op een gegeven moment overdag kwam er een overvliegen en die begon te haperen. Dat was verschrikkelijk, want je wist niet of die door zou vliegen. Deze stortte neer op een huis op de Maanderweg of de Verlengde Maanderweg.
Mijn moeder stond voor het raam in het huis aan de Kamperfoelieweg en is door de vloer gezakt. Alle ramen waren kapot, behalve het raam waar mijn moeder voor had gestaan.
Mijn vader was die dag toevallig later thuis gekomen. Als hij op de normale tijd naar huis was gegaan was hij vermoedelijk dood geweest, omdat hij ook langs de Maanderweg moest.
Mijn vader vond het toen te gevaarlijk worden en we zijn toen naar een ander adres in Ede gegaan, bij Anton Markus de kunstschilder.
Hier hebben we een tijdje in huis gezeten.
Mijn vader kon toen niet naar buiten, want hij mocht zich niet laten zien anders zou hij tewerkgesteld kunnen worden.
Het was erg koud en ik herinner me dat ik toen houtjes heb staan hakken.
Op een gegeven moment is mijn vader ondergedoken en toen zijn we midden in de nacht richting het westen gegaan met de fiets en alle spullen. We hadden ook nog een hondje bij ons, Teddy, zo’n wit maltezer hondje.
We zijn in Houten terecht gekomen en hebben overnacht bij een boer. Daarna zijn we, een nacht of twee, verbleven bij familie in Jutphaas. Hij was huisarts.
Tijdens die verplaatsing kwamen we langs een Duitse wegversperring. Wat een grote indruk op me maakte was het moment dat een Duitser naar me toekwam, hij moest ons controleren.
Die Duitser streek me door de haren en zei: “Die scheisse krieg”. Ze waren niet allemaal slecht!

Die scheisse krieg

Uiteindelijk zijn we terecht gekomen in Tull en ’t Waal bij een familie van der Vlist, dat was een kruidenier. Daar hebben we de rest van de oorlog doorgebracht.
Ik ging daar bij een boer eten, Terlouw of van der Louw heette de familie. Daar kreeg ik boterhammen en boter. Ik heb daar ook nog op een boerenschooltje gezeten, liep op houten klompen want verder had ik geen schoenen. Veel aan de blaasbalg gezeten bij de smederij waar ik vaak langs liep.
Mijn moeder was een boerendochter, een dappere en struise vrouw. Midden in de nacht fietste ze vanuit Tull en ’t Waal via Scherpenzeel naar Arnhem, in spertijd, om thuis spulletjes op te halen. Mijn vader had van de ondergrondse een ander paspoort gekregen waarin zijn leeftijd verhoogd werd, zodat hij niet kon worden gevorderd door de Duitsers.
Mijn tante was huishoudster bij de directeur van een schoenenfabriek in Nijmegen.
Wij zijn een keer met een roeibootje, met behulp van de ondergrondse, de lek overgestoken om naar mijn tante in bevrijd Nijmegen te gaan. En daarna ook weer terug.
Het eten bij die boer was zo lekker dat ik vaak wat voor mijn ouders meenam.
In Ede kregen we van dat Rijks brood, dat was zo grauw en niet te pruimen.

Het Rijks brood was grauw en niet te pruimen

We werden geweldig ontvangen door alle opvangadressen. Met de familie Veldhuizen hebben we tot aan hun dood contact gehouden en ook nog met hun kinderen. We kwamen altijd op elkaars verjaardagen.

Terug naar Arnhem
In Tull en ’t Waal heb ik geen gevechtshandelingen meegemaakt. Van de bevrijding kan ik me niets speciaals herinneren.
Na de bevrijding zijn we eerst naar Nijmegen gegaan, want Arnhem konden we nog niet in.
We gingen uiteindelijk terug naar Arnhem met een militaire vrachtwagen vanuit Nijmegen.
Ik weet nog goed dat mijn vader de voordeur eigenlijk niet durfde te openen omdat de Duitsers op veel plaatsen boobytraps hadden geplaatst.
Op zolder had mijn vader de viool liggen. Hij was helemaal kapot getrapt, waarschijnlijk door de Duitsers. Hij speelde niet meer maar ik heb ‘m helemaal gelijmd. Mijn vader heeft nooit meer viool gespeeld! Dat was voor mijn vader een verschrikkelijke ervaring. Dat was wel even heftig. Iedere keer als ik naar de viool kijk denk ik: Oorlog!
Het huis was op een paar dingen na helemaal leeg gehaald. Op een gegeven moment zag je bij buren bijvoorbeeld onze gordijnen hangen. Die wilden ze niet meer teruggeven.
Ik speelde overal en kwam bij veel mensen binnen en dan zag ik weer spullen van ons. Na veel moeite kreeg je vaak wel wat terug, maar liever niet want die mensen hadden ook niets.
Ik sliep bijvoorbeeld op een spiraal tussen mijn ouders in. En toen kwam de HARK op gang.
Terug in Arnhem was een geweldige tijd voor mij. We hebben granaten ontmanteld, vuurtje gestookt met hulzen en kruit van kanonnen.

We hebben vuurtje gestookt met hulzen en kruit van de kanonnen

De Canadezen en de Engelsen hadden vrachtwagens staan op de Dalweg. Ik ging dan mee om vuilnis weg te brengen.
Het was een grote ravage in Arnhem en vuil was er genoeg.
Eigenlijk kwam alles vrij snel weer op gang en ik ging naar dezelfde school.
We kregen pakketjes uit Amerika met tandpasta, waspoeder en linnen schoenen.
De oorlog heeft erg veel indruk gemaakt op mijn vader. Toen hij op zijn negenentachtigste in het Diaconessenziekenhuis in Arnhem lag zag hij overal Duitsers en Duitse dokters. De oorlogsherinneringen kwamen weer terug op zijn laatste ziekbed.

Zij waren van de organisation TODT

De vader van Ad Nab was verpleger en beroepsmilitair. Hij was in mei ’40 gelegerd in Breda en is met de vluchtende Franse strijdkrachten, die daar in de omgeving waren, meegetrokken door België en Frankrijk. Hij is uiteindelijk met een hospitaalschip overgestoken naar Engeland. Wij hoorden dat 3 maanden later. In Engeland heeft hij de oorlog doorgebracht.

De trein naar Didam werd de Roggenbroodexpres genoemd

Ik was in mei 1940 elf jaar oud en heb de hele oorlog doorgebracht met mijn moeder en mijn twee, 6 en 7 jaar oudere, zussen, zonder mijn vader. Mijn moeder verdiende in de oorlog de kost als naaister. Zij ging vaak met de trein naar Didam, om daar bij de boeren om naaiwerk te vragen. Zij werd dan niet betaald met geld, maar met voedsel.De trein naar Didam werd de Roggenbroodexpres genoemd.
Het laatste oorlogsjaar voor de slag om Arnhem was voor mij redelijk rustig. Je kon je als jongen vrij bewegen in Arnhem. We liepen door het centrum en voetbalden in de buurt. Ook wel met de jonge Duitsers, knapen van onze leeftijd, bij het Duitse afweergeschut op het veldje bij het spoor. Zij waren van de Organisation Todt. Dat waren bouwvakkers met bruine uniformen, maar ingezet als soldaten. Kennelijk wegens gebrek aan mankracht. Van de oorlog merkte je niet veel. Wel waren er sinds 6 juni (D-day, landing in Normandië) geruchten over de oprukkende geallieerde troepen. Alsmaar geruchten.
In de zomer van 1944 was ik inmiddels 15 en net overgegaan naar de 4e klas van de Mulo (huidige Mavo). Omdat de school ging sluiten kregen wij allemaal een diploma zonder cijferlijst. Later in 1945 heb ik dat examen alsnog gedaan en wel een cijferlijst gekregen.
Mijn zussen waren in 1944 al volwassen en werkten. De één in een winkel en de ander in een confectieatelier. Wij woonden met z’n vieren in de Van Slingelandtstraat. De straat loopt parallel aan de Johan de Wittlaan in het Statenkwartier. Vanuit de straat heb je een goed uitzicht op de Eusebiustoren, die in het verlengde ligt.

We moesten met zwei Stunden vertrokken zijn

Op zondag 17 september 1944 was Ad Nab in de Klarendalse kapel (afgebroken in 1970). In de kerk hoorde je gerommel en toen we buiten kwamen was het duidelijk dat het mis ging. Ik ben via de Vosdijk naar huis gelopen. Daar werd net de riolering voor de AKU vernieuwd en er lagen overal dikke betonnen pijpen met een sleutelgatprofiel. Ik kon er zo doorheen lopen. Links en rechts werden bommen gegooid, voorafgaand aan de landingen, om het Duitse luchtafweergeschut uit te schakelen. Op het veldje bij het spoor, naast het kanon, lagen twee dode Duitse jongens. Die van het voetballen.
Wij hebben van de gevechten bij de brug niets gezien; wel gehoord. Wij hoopten dat de Engelsen ook naar ons kwamen. We dachten bevrijd te worden en wisten niet dat het om de brug ging.

De grote wijzer van de klok draaide doelloos rond

De eerste Engelsman die ik zag, dagen later op de Steenstraat, was gevangen genomen door de Duitsers.
Op 18 september was ik voor ons huis met een paar buurjongens, toen we in het oosten een plof hoorden, direct gevolgd door het gieren van een granaat, die met een daverende knal vooraan in de Karel van Gelderstraat in sloeg. Wij waren erg geschrokken en alert geworden. Even later klonk opnieuw een plof, maar nu zonder gierend geluid. We kropen ineen. Eén van de jongens wees ons op de Eusebiustoren, waar onder de klok aan de oostkant een gat was ontstaan.
De grote wijzer van de klok draaide doelloos rond. Het was vermoedelijk de eerste inslag op de toren vanuit een Duits geschut op het Rozendaalse veld. De volgende dagen zag ik ook aangeschoten brandende Engelse vliegtuigen die probeerden bevrijd gebied te bereiken door vanuit het westen naar Nijmegen af te buigen. Heel naar. Ik heb de rest van de week veel doorgebracht in de kelderruimte onder het huis. We durfden het huis niet uit.
Na een week kwam er een Duitse militair met zijspan. Helm op, schildje op de borst. We moesten met Zwei Stunden vertrokken zijn. Mijn zus stond met mijn kleine puppy-hondje aan een touw voor de deur. Zij was helemaal overstuur. Daar had je niks aan op zo’n moment, maar mijn moeder was heel kordaat.
Een sterke vrouw. Omdat zij een nicht had wonen op de Rozendaalselaan in Velp, trokken wij daarheen.
We dachten met 14 dagen terug te zijn.

 Een evacuatie liefde

Ad Nab vond het in Velp erg rumoerig omdat dagelijks na de gevechten Duitse tiger-tanks dekking zochten onder de bomen van kasteel Rozendaal. Engelse gevechtsvliegtuigen bestookten ze met raketten.
We schuilden dan in de kelder.

Bij zo’n razzia kropen wij onder de vloer bij de hoofdmeester

Op last en met dreiging voor de oorspronkelijke Velpse bewoners, moesten de evacués al snel verkassen. Wij kwamen terecht in het Nutsschooltje, 2 straten verder. In Velp werden daarna mannen en jongens opgepakt om te werken aan de IJssellinies.
Bij zo’n razzia kropen wij onder de vloer bij de hoofdmeester. Daar was een ruimte van zo’n 50 centimeter diep. Ik hoor nog de kokosmat op het luik vallen en daarna de tafel daar weer op. Daar heb ik mijn claustrofobie aan overgehouden. Helaas.
Na 10 dagen kregen we geen levensmiddelenbonnen meer. Daarom zijn we met de hele groep lopend vertrokken helemaal naar de Kokosfabriek aan de Reigersweg in Apeldoorn, omdat het beter leek over de Veluwe linksaf te slaan. Je kon ook naar rechts; naar Zutphen en de Achterhoek. Maar wij waren bang dat er een soort IJssellinie zou ontstaan en dat we dan achter de linie met het Duitse leger in Duitsland terecht zouden komen.
In de Kokosfabriek in Apeldoorn waren inmiddels voorzieningen voor de evacués getroffen. Over de vloer, met wat paden er tussen, was op het beton droge stro neergelegd. We waren daar met 40 à 50 mensen. Ik had mijn hondje niet afgegeven bij de dierenopvang in een hok naast de fabriek. Daar zaten ook grote honden, dus dat vond ik te gevaarlijk voor mijn puppy. Maar het mocht natuurlijk niet en als hij wat onrustig werd, hield ik in het stro zijn bek dicht.
Na een week trokken we verder; over de Veluwe. Uiteindelijk kwamen we terecht in Baarn; daar hebben wij 9 maanden doorgebracht. Eerst bij een melkboer in de Turfstraat, maar de vrouw van de melkboer kon er niet tegen dat ik altijd na de maaltijd de kruimels van de tafel op at. Maar ja, je had voortdurend honger. Er kwamen spanningen. Ook door het gebrek aan eten. Zij hadden zelf twee kinderen en hadden gedacht dat we een paar weken zouden blijven, maar het werden maanden. Dat ging wringen. Mijn zuster kreeg verkering met een buurjongen, een politieagent, en is daar gaan wonen. Later zijn ze getrouwd. Een evacuatie-liefde. Zij zijn niet meer mee terug gegaan naar Arnhem.

Verrek, dat is mijn vader!

Na een aantal maanden zijn we zelfstandig gaan wonen in Baarn. Ik heb daar vandaan nog een fietstocht gemaakt naar Ruinerwolde in Drenthe om eten bij elkaar te sprokkelen. Meer dan 100 km. Ik was 15, maar voelde me verantwoordelijk om voor eten te zorgen. Onderweg zag ik een man met zijn overleden vrouw op een handkar voorbij komen. Dat blijft je bij.
De fiets had geen banden, maar een stuk tuinslang. Het was bar koud. Verschrikkelijk. In de polder bij Eemnes was het erg koud door die koude wind uit het oosten. Eerst naar mijn buurjongen uit de Van Beuningenstraat in Arnhem, die naar Hattem was geëvacueerd. Toen samen naar Ruinerwold en terug. Onderweg was de tuinslang op. ’s Nachts, als ik slecht slaap, hoor ik nog wel eens het geknars van die velgen over het zand. Van een fietsenmaker in Doornspijk kreeg ik een nieuw voorwiel.

De oorlog had niet veel langer meer moeten duren of we waren van de honger gestorven

De honger in Baarn werd erger. Met mijn moeder maakte ik bedeltochten naar Amersfoort en Leusden. Alles te voet en het was een eind weg. Soms kreeg je wat. Meer bij de kleine boeren dan bij de grote overigens. De oorlog had niet veel langer meer moeten duren of we waren van de honger gestorven.
Op het laatst zei mijn moeder dat ik maar op bed moest blijven liggen, dan gebruik je het minste energie. De bevrijding kwam net op tijd. Na de capitulatie stonden wij in Baarn op 7 mei 1945 naar de Canadese intocht te kijken; net als enige Duitse soldaten met hun fiets. Zij waren nog niet ontwapend, dus met een geweer op de rug. Dat vond ik toch zo vreemd!

Perfecte administratie in oorlogstijd!

Op 8 mei stond ik in de tuin en kwam er een in mijn ogen Canadese militair langs mij heen. Ik groette hem met: “Good morning”. De militair zei ook good morning en ging door de geopende tuindeuren naar binnen en omarmde mijn moeder. Ik dacht toen: “Verrek, dat is mijn vader”! Wij hadden elkaar helemaal niet herkend. Ik was 16 en niet langer 11. En hij had een kaki uniform aan en niet zoals vroeger het groene Hollandse. Het was een rare, emotionele gewaarwording. Mijn vader was inmiddels bij de prinses Irene Brigade ingedeeld en lag met de Staf van Prins Bernhard in de Willem III kazerne in Apeldoorn. Op het gemeentehuis daar, konden ze hem ons adres in Baarn doorgeven.
Perfecte administratie in oorlogstijd!

Het duurde een tijd voordat die vreemde man weer mijn vader was

Toch heeft de oorlog het huwelijk van mijn ouders ontwricht. Mijn vader was 42 toen hij in Engeland aankwam. Het was een eerlijke man. Na de oorlog biechtte hij per brief bij mijn moeder op, dat hij in de oorlogstijd in Engeland een verhouding had gehad.

Hij was 42 en in den vreemde; morgen kun je dood zijn; leven ze in Nederland nog?

Nu zouden wij daar meer begrip voor hebben. Maar toen niet. Mijn moeders wereld stortte in en zij kon het hem niet vergeven. Mijn zusters en ik trokken natuurlijk partij voor mijn moeder waar wij de afgelopen 5 jaar zoveel mee hadden doorgemaakt. Wij hoefden hem niet meer. Wij hadden honger en narigheid meegemaakt en hij had daar een goed leven in Engeland.
Later toen ik zelf getrouwd was, dacht ik daar anders over. Hij was 42 en in den vreemde; morgen kun je dood zijn; leven ze in Nederland nog? Een feestavond; dansen en een pilsje. Ik kon het me wel voorstellen. Ik heb het hem zeker vergeven.
Vijf jaar is te lang voor een kerel om uit een huwelijk weg te zijn. Ook voor mij. Ik was de enige man in huis geweest en nu begon die vreemde man zich te bemoeien met bijvoorbeeld, hoe laat ik thuis kwam.
Het duurde een tijd voor die vreemde man mijn vader weer was. Het gevolg van de oorlog. Mijn ouders zijn wel bij elkaar gebleven.
Weer terug in de Van Slingelandtstraat heb ik met mijn vrouw in de vijftiger jaren, nog 8 jaar bij hen ingewoond. We hadden onderling een hele goede relatie. Ook mijn vrouw kon het uitstekend vinden met haar schoonouders. Mijn vader was vroeg gepensioneerd en was veel thuis.
Hij genoot van zijn twee kleinkinderen en ook van het volkstuintje dat ik voor hem geregeld had. Misschien was het wel een geluk voor mijn ouders dat wij daar inwoonden, hadden ze afleiding en waren ze niet voortdurend op elkaar aangewezen. Gehorig was het huis wel.
Als ik woorden had met mijn vrouw in de bovenkamer en ik moest via de huiskamer beneden naar mijn werk, dan kreeg ik van mijn moeder op mijn kop. Tussen mijn vader en moeder is het nooit helemaal goed gekomen. Bij het minste of geringste wierp mijn moeder hem het verleden voor de voeten.
Dat had die man niet verdiend.