Een dapper opoetje

Het was 18 of 19 september 1944, na de luchtlanding Operatie Market Garden. Achter onze bovenwoning aan de Raapopseweg nummer 90, stonden twee kleine houten schuurtjes; Om bij ons schuurtje te komen moesten we de voordeur uit, over het trottoir, langs de kruidenierswinkel, daarna door een smal steegje. Mijn vader en de buurman besloten de schuurtjes in de grond te laten zakken om een veilige schuilplaats te creëren. De mannen waren voor het zware graafwerk, de vrouwen en kinderen zorgden voor eten en drinken. We gingen af en toe door het steegje om te kijken of het werk al vorderde.  Mia BeukemaMijn zus, Mia, was achter wezen kijken naar de vorderingen. Op de terugweg naar huis toen ze het steegje weer uitliep, kwam er net een Duitse patrouille door de straat.
Hun commandant gebood haar mee te gaan. Mia, toen 17 jaar oud, was natuurlijk doodsbang maar ze kon niet weigeren en ook niemand waarschuwen. Ons opoetje 75 jaar, die bij ons inwoonde, kwam net de voordeur uit. Zij zag wat er gebeurde. Zij holde onmiddellijk achter de stoet aan en sloot zich aan bij de patrouille. De commandant was hier niet gelukkig mee. “ Die Oma musste mall weg gehen”. “Dat is goed”: zei opoetje, “als mijn kleinkind met me mee mag”.”Nein”, was het antwoord, zij moet “Kartoffeln schälen”. “O, maar dan ga ik mee”; zei ze dapper,” want ik kan ook aardappels schillen”. Bij de kazerne gekomen werd ze weer gesommeerd om weg te gaan. Maar ook nu weer, ik kan ook aardappels schillen en ik ga pas weg als mijn kleinkind met me mee mag. Waarschijnlijk was de patrouillecommandant een beetje bang dat “die Oma” een geweldige stennis zou maken in de kazerne en hij alsnog aan het kortste eind zou trekken. Als het echt alleen maar om aardappels schillen ging, leek het ook heel moeilijk om uit te leggen waarom die Oma dan niet mocht blijven. Zijn bedoelingen zag hij niet gehonoreerd worden, dus zei hij tenslotte dat ze samen weg konden gaan. Niemand was ongerust geworden, we dachten dat Opoetje en Mia achter het huis waren, ze kwamen veilig thuis. Familie Heero metMia en Heero
Enkele dagen later werden we geëvacueerd naar Velp, waar we liefderijk werden opgenomen. Na 14 dagen, trokken we te voet verder naar Beekbergen. Na een maand bij een keuterboertje, gingen we weer verder en bleven tot mei 1945 bij familie in Apeldoorn. Opoetje heeft alles lopend meegemaakt.

arbeidsbevel 

Heero Beukema 2015

Heero Beukema 2015


Zwaaien naar Jopie

Dit verhaal is in het kader van de Maatschappelijke Stage 2013 bij het airborne Memories project geschreven door Byron Schluter en Courtney Cooke, derdejaars scholieren aan het Dorenweerd College in Doorwerth.
Zij zijn in gesprek gegaan met Bob Bakkenes.
Bob had geen contact met vrienden en familie want telefoons waren er niet en brieven en dergelijke konden niet worden bezorgd.
De twee oudere broers van Bob zaten in Utrecht ondergedoken, vandaar dat zijn ouders ook die kant op gingen.
Contact met familie en vrienden was er niet, dus toen de oorlog was afgelopen kon je alleen maar hopen dat iedereen nog leefde.
Vervoer was er ook niet, als je evacueerde moest je lopen of met de fiets, en soms had je geluk dat je mee kon liften.
Toen hij na de evacuatie terug kwam in Arnhem, was er niks meer over van zijn huis, of van zijn hele wijk. Van iedereen waren spullen weg, dus ze begonnen te jatten uit andere huizen.
In zijn buurt zag hij een jongetje lopen met een jas die zijn moeder ooit voor hem had gemaakt.
En zijn vader vond een lamp aan het plafond van iemand anders.
Wat er te pakken viel, werd mee genomen door sommigen voor eigen gebruik.
Iets wat Bob altijd bij is gebleven is toen hij op het dak van zijn huis zat en zwaaide naar een jongetje die hij als Jopie kende.
Toen Bob naar binnen werd geroepen om te eten, viel er een bom op het huis van Jopie, niemand had het overleefd.
Jopie was ook niet zijn echte naam, het was zijn schuilnaam want later bleek dat het een joods jongetje was die daar ondergedoken zat, zijn echte naam was Benjamin Nathans.
Een jaar na de oorlog moest Bob met 200 andere kinderen naar Engeland omdat ze uitgehongerd waren en moesten aansterken.
Hij werd daar opgevangen door de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers.
De Engelsen hadden geen idee wat zo’n oorlogskind had meegemaakt,  want ze gaven ze bij aankomst snoep maar die magen waren daar niet meer aangewend.
De enigste keer dat hij heimwee had in Engeland was op Kerstavond.
Bob lag toen helemaal alleen op een bed in een ziekenbarak terwijl alle zusters op de gang kerstliedjes zongen.
Aan het einde van het interview zei Bob: “Uiteindelijk telt een oorlog alleen maar verliezers”.
Daar waren wij het allemaal mee eens.

Ons huis stond in de gevechtslinie

September 1944 en 1984

Tijdens de slag om Arnhem zaten we in de kelder van ons woonhuis met banketbakkerswinkel op de Utrechtseweg 160 ter hoogte van het huidige “La Dame”, dat huis is nu weg.
In de kelder zat ik naast mijn vader, dat was mijn vader. Ik was niet bang.
Die kon je van alles beschermen? Waarschijnlijk wel.
Ik vond het ontzettend gênant als kind, als ik moest plassen op een ton daar in die kelder.
In die tijd spraken volwassenen nog geen Engels. Ons huis was echt in de gevechtslinie aan de oostkant , dus afwisselend Duits en Engels. Mijn vader was op een gegeven moment zo boos, wat voor een kloteherrie is het daar boven. Hij sprong de kelder uit en op dat moment waren er drie Engelse jongens in ons huis. Ze waren hun onderdeel kwijt, ze waren in ons huis op zoek naar collega’s waar ze mee verder konden. Later hoorden we dat ze behoorden tot de 156 batallion, die vochten eigenlijk op Dreijen. (Oosterbeek hoog)

Precies voor “La Dame” stopt hij, kijkt rond en zegt hier stond jouw ouderlijk huis

En nu spring ik veertig jaar later. Ik zit in Schoonoord. Toen ik getrouwd was hebben we met de herdenkingen in september, iedere keer Engelsen in huis gehad. We zitten in Schoonoord en een man in uniform zit ontzettend te kijken, te staren naar me. Daar houd ik niet van, dus ik ga met de rug naar hem toe zitten. Ik praat met mijn gasten en dan komt mijn dochter binnen, ze lijkt ontzettend op mij. Ze zoent me en op dat moment komt die veteraan naar ons toe. Hij verontschuldigt zich dat hij zo staarde, hij zag dat ik dat niet op prijs stelde. Hij vraagt is dat uw dochter. Ik zeg: “Ja”.
Hij zegt dan heb ik uw vader gekend. Ik zeg de goeie man is in 1967 overleden, dus dat lijkt me sterk. Nee zegt hij in de oorlog. Nu dat geloofde ik niet. Toen werd hij boos en zei: Trek je jas aan, dan zal ik je laten zien waar je woonde. Ik zeg tegen de anderen: “Let even op mijn koffie, ik ga even met deze meneer mee”. Precies voor “La Dame” stopt hij, kijkt rond en zegt hier stond jouw ouderlijk huis.
Het was één van de drie jongens, die mijn vader gezien had in ons huis in september 1944.
Ik lijk erg op mijn vader en mijn dochter ook. We hebben gepraat, ik ben met mijn dochter bij hem geweest in Manchester. Hij woonde in een verzorgingsappartement, hij was niet zo goed te pas.
Wij sliepen in een logeerkamer van zijn verzorgingshuis. Zijn kinderen wilden niks van de oorlog weten. Het was bijzonder dat na zoveel jaar zo’n man ons herkent. Zijn naam is Harry Boardman. Die jongens waren natuurlijk doodsbenauwd, ze waren hun onderdeel kwijt.

Terug in de puinhopen van Oosterbeek

Nou toen we terug kwamen was het een zooitje natuurlijk. Mijn vader had een banketbakkerszaak en dan heb je glasramen, die niet van glas zijn, maar van hout met een stukje cellofaan ervoor.
Je zei niet tegen je ouders dat je zere tenen had, je wist wel iedereen had het moeilijk. En de zaak ging voor een kind met kromme tenen.
Ik weet nog mijn eerste lange broek, die werd gemaakt van een paardendeken. Nou dat gun ik niemand, want je krabt je ongelukkig, dat ding jeukte verschrikkelijk. Dat ding was gewoon elastiek hier en zuuullke pijpen, maar het was warm.
De veldgraven in onze tuin zijn een poosje later pas geleegd. We kwamen uit school op de Wilhelminastraat, daar zaten we tijdelijk, de Paasbergschool moest nog opgeknapt worden.

Ik weet nog mijn eerste lange broek, die werd gemaakt van een paardendeken.

We gingen altijd door de poort achterom, maar die dag zagen onze ouders ons aankomen uit school en toen moesten we door de winkel. Het stonk heel erg naar carboleum, ze waren de vijf lichamen aan het opgraven in onze tuin. Ze hadden van die pakken aan en grote handschoenen. Wat we roken was een ontsmettingsmiddel. De jongens van; van de Wart mochten niet evacueren, die moesten graven delven, dat weet ik nog wel.

Foto Airborne Kerkhof Wil RiekenDe soldaten werden op het Airborne kerkhof herbegraven. De schoolkinderen gingen bloemen leggen in september. En je kreeg allemaal een graf te verzorgen.
Op “mijn”  graf stond: W. Edmond. Hij was verloofd met een meisje, daar heb ik een poosje contact meegehad. Zijn moeder is nog een keer met een bus met ouderen geweest. Toen zijn ze bij onze winkel gestopt. Maar de moeder is overleden en dat meisje kreeg nieuwe verkering en die jongen vond het niet nodig om contact te houden. Je schreef brieven in het Engels met een woordenboek, maar het verwaterde. Toen ik later eens in het Airborne museum kwam, zag ik aan de wand een foto van zijn veld graf met zijn naam en zijn helm.

 

 Ik heb het parelmoeren hertje nog

IFoto Wil Rieken Paarlemoeren hertjek was kabouter bij Scouting en dan kwamen er pakjes van de Scouting in Amerika voor ons. In een bruin/beige geruit zakje met een touwtje zat een parelmoeren hertje, een broche en een klein koperen hertje, dat was een ringetje voor de scarf (sjaaltje) en een bloemetje met koper. Ik heb het nog, het touwtje klopte niet het was blauw met groen.

wil_rieken_204x120_1.jpg

Pa kreeg wit brood met tomaat en chocolade!

Zondagmiddag 2 uur behalve het donderend lawaai van vliegtuigen was het doodstil. Vliegtuigen met lange kabels en daarachter grote vliegtuigen. Onze bevrijders dat begrepen we wel. Er was niemand op straat de angst voor de moffen zat er goed in. Overal hingen vlaggen uit maar toch was het riskant, er waren nog Duitsers en deze waren uiterst gevaarlijk en tot de tanden bewapend.

Overal hingen vlaggen uit, maar toch was het riskant

Pa ging naar de hei; wat hij zag was geweldig; de tanks, jeeps en soldaten rolden uit die grote vliegtuigen.
En alles lag vol parachutes. Pa kreeg wit brood met tomaat en chocolade! 20.00 was spertijd en Pa was niet thuis, ik zat er goed over in, eindelijk kwam hij thuis. Doodstil was het die nacht, maar in de morgen zagen we aldoor rondkijkende Engelse soldaten op de weg.

Onze zoon Adrie was 8 maanden, ik spoelde de luiers in de Renkumse beek, ineens achter mij geschreeuw. Ik keek achterom en zag in een afgraving allemaal Duitse soldaten liggen met het geweer in aanslag, die waren uit Tiel naar Renkum naar de Laan van Oranje gestuurd. We zaten dus midden in de oorlog; Duitsers achter ons huis en Engelsen in de wei en op de weg voor ons huis.

We pakten de kinderwagen vol met pakken havermout en kleren

De bevrijdingsvreugde was gauw voorbij. Zandzakken op het keldergat en je waagde je niet buiten!
Adrie sliep in de spekbak, daar hadden we stro ingelegd. Ik sliep ’s nachts niet veel vanwege het vuren vanuit de Betuwe door de Engelsen; bonk, bonk in de verte en een seconde later sloegen de granaten in. Veel inwoners van Renkum trokken weg, in de buurt was geen ruit meer heel en de koeien lagen dood in de wei. We besloten ook te gaan, pakten de kinderwagen vol met pakken havermout en kleren; Adrie er bovenop hij zat boven tegen de kap echt ongemakkelijk. Pa had z’n goeie pak aan, want we dachten het duurt niet lang dan zijn we weer thuis. Net op weg moesten we plat op de grond vanwege de fluitende kogels en granaten. Ik kwam toch veilig op de Willibrordweg, daar zat de hele familie bij elkaar. De volgende morgen haalden we brood en toen hoorden we opeens luidkeels roepen van de moffen, we moesten allemaal voor 9 uur Renkum uit. Iedereen slachtte zijn konijnen of ander vee en vertrok. Waar heen? We wisten het niet, dachten alleen als we deze hel maar uit zijn.

Familie Roelofsen met Adrie 1944

Familie Roelofsen met Adrie 1944

We waren geëvacueerd bij de familie Wouters in Ermelo. Mijn man’s moeder en vader, mijn man, ik en onze baby Adrie.
Aanvankelijk ging het goed, moeder deed erg haar best, maar voor Wijn was alles te zwaar.
’s Morgens vroeg de trekkers, die op doortocht waren om voedsel te verkrijgen, van brood voorzien en dan de hele dag vreemden om je heen. Wijn werd ziek. Moeder wilde graag blijven en toen mochten we de eendenschuur hebben als woonruimte, er was ook een stookgelegenheid. Pa ging op stap voor een kacheltje, zo’n klein duveltje daar kon je alles in stoken tot dennenappels aan toe.
Hij scharrelde overal en tikte een ouwe canapé, een tafel met stoelen en ledikanten op de kop.
Zo werd het een huisje, je kon alleen niet naar buiten kijken, de raampjes waren te hoog, maar dat gaf niets. We hadden eten genoeg; spek, groenten en aardappels van de familie Wouters.
Op het grote eendenbedrijf liepen rails met wagonnetjes tot aan het bos. Opa en pa hakten bomen om en maakte er generator hout van. Dat verhandelde pa met schippers voor paling. Die paling ging in een grote teil met brokken landbouw zout, daarna werden ze schoongemaakt en boven de schoorsteen gerookt.

Vrijerij was er niet bij

Goop,  Pa’s broer was in een lege wagon gekropen en na veel omzwervingen ook in Ermelo aangekomen. Hij zat stik onder de lijfluis, die zaten op hun kop in je lichaam. We waren de hele dag bezig;  Goop moest ontluist worden, we hadden zo’n schaamte gevoel, dat we dat deden als Willem naar huis was.

De slaapplaats achter een gordijn in de woonkamer was krap. Wij sliepen in een éénpersoonsbed, Goop op een soort campingbed en daarnaast stond een tweepersoonsbed voor Opa en Opoe en daarvoor een ledikantje met Adrie allemaal strak tegen elkaar geschoven, vrijerij was er niet bij.

Coen Viegen kwam langs op een fiets met harde banden, hij had wol en sajet (sokkenwol) om te ruilen voor eten. Hij was zo mager als brandhout en doodop, hij keek zijn ogen uit, want we hadden te eten, in Veenendaal was niets meer. Die nacht sliep hij op de canapé, de volgende dag vertrok hij met een volle maag en volgeladen met aardappels, brood, eieren, en paling.

Zo leefden we in Ermelo. De moffen werden intussen verder terug geslagen. Op een dag trokken de Engelsen en Canadezen binnen, het was nu echt feest.

 Je kon op je vingers na tellen dat het in Renkum een grote bende was

De moffen werden verder terug geslagen, ze vluchtten via Harderwijk naar Amsterdam, maar het was hopeloos voor ze! De volgende dag trokken de Engelsen en Canadezen binnen, het was nu echt feest. Moeder wilde zo gauw mogelijk naar Renkum terug, maar dat kon zomaar niet. We zaten goed in Ermelo en hadden nergens gebrek aan. Je kon op je vingers na tellen dat het in Renkum een grote bende was en gevaarlijk met landmijnen en besmettelijke ziekten met dat dode vee.
Een paar weken later ging Pa een vergunning vragen. Omdat hij in militaire dienst geweest was, mocht hij gaan kijken op eigen verantwoordelijkheid. Op een fiets ging hij naar Renkum, het was een spookdorp. Het waaide en regende, er was niemand en ieder ogenblik klapte er een kapotte deur dicht. Pa vond het gewoon eng, er was geen huis meer heel en het dode vee lag in de wei. Overal paaltjes daar moest je dan omheen, want daar lagen landmijnen. Pa had het gauw gezien en was blij dat hij daar weg was. Maar zijn moeder bleef maar zeuren, die wilde naar huis. Na een paar weken kregen we een vergunning en toen gingen we naar huis!

Ik moest eerst mijn bed op halen in de wei

Willem Wouters bracht ons met paard en wagen. Het ledikantje van Adrie werd op de kop gezet en diende als hok voor de twee schapen, die we gekocht hadden. Ik had aardappels geschild en in een emmertje gedaan samen met erwten dan konden we thuis erwtensoep koken dacht ik.
Het was een hele rit eindelijk waren we bij de Neder Veluwe in Bennekom. Daar moest het paard de berg op, maar daar had hij geen zin in, hij begon te steigeren. Ik werd bang en ging van de kar af.
Er reden van die grote legerwagens langs ons. Ik liep met Adrie op de arm. Vader en moeder bleven zitten. Eindelijk kwamen we in Renkum aan, het was mooi weer.

Thuis!

Heintje Roelofsen-van Viegen 1944

Heintje Roelofsen-van Viegen 1944

Ik moest eerst mijn bed op halen in de wei. Ik heb twee lakens aan elkaar genaaid en in de wei kapok erin gedaan. De pannen waren beschimmeld en moesten eerst uitgekookt. Het fornuis stond bij de overburen, door de moffen uit de schietlijn gezet.  De ratten en muizen waren kind aan huis bij iedereen.

Van lieverlee kwam er hulp om al het kapotte heel en dicht te maken voor de winter. Die winter van 1945-1946 was stormachtig en alles lekte.

Boerenbedrijf in oorlogstijd

Tijdens de slag om Arnhem was ik zestien jaar. We woonden op een boerderij op de grens van Oosterbeek en Arnhem.  Zondag 17 september vond de luchtlanding van de Engelsen plaats. We schuilden in de kelder van een grote villa tegenover onze boerderij.

Mijn broer Willem en mijn vader molken zoals gewoonlijk de koeien die aan de oostkant van de spoorlijn in de wei  liepen. De boerderij was aan de westkant van de spoorlijn Arnhem Nijmegen.
Op een dag mochten ze ineens niet terug naar de boerderij van Duitse soldaten. De Engelsen zaten aan de andere kant van de spoorlijn. Mijn broer Willem werd boos en had een grote mond tegen die Duitser, die pakte gelijk zijn pistool, dan houd je je mond wel. Toen hebben ze twee nachten bij boer Johan Dales geslapen, die woonde aan de oostkant van het spoor.

Bij thuiskomst na de evacuatie hadden we niks meer; onze boerderij was helemaal afgebrand

Zondag 24 september moesten we evacueren.
Een ouwe loods was in elkaar gedonderd en we hadden pas 7 jonge hennen gekocht, die zaten bekneld en waren gekneusd.  Anneke was er een halve dag mee druk geweest kippen geplukt en had er soep van gekookt. Niemand heeft de soep gegeten, we moesten plotseling weg uit Oosterbeek. Met een paar mensen van de villa gingen we weg uit Oosterbeek. Het peerd was nog niet gaan pleiten, het hek was kapot.

De “Duitse” soldaten: meest bejaarden en vaders

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Mariendaal tunnel onder het spoor 2015

Toen met peerd en een handkar volgeladen met dekens, pot eigen teelt tabak, slippers en allerlei spullen op weg over Mariëndaal, ik denk dat we de Schelmseweg niet op mochten of misschien was het viaduct over het spoor al kapot.
Die soldaten, die de spoorbrug bewaakten waren meest Oostenrijkers, geen NSB’ers hoor, meest bejaarden en vaders, geen jonge broekies. Van die “gasten”; (de “Duitse” soldaten) bij ons in de buurt , mochten wij van alles meenemen op zondag 24 september 1944.
Ter hoogte van Mariëndaal waren we de bewoners van de villa al kwiet, het was zo’n chaos van mensen. En er doken Engelse vliegtuigen op af, het knetterde. Mijn zuster scharrelde met één van Rombout, die woonde op de Fangmanweg, die wilde bij ons schuilen, dus die gingen ook mee. Die Rombout dook bij Mariëndaal de kelder in, zo schrok hij van het vuren.
We konden al langer niet over de Schelmseweg, ik heb zelf daar ook nog bieten gehaald, we hadden daar een puntje land, toen ging ik ook over Mariëndaal. Bij de Dreijenseweg kon je over het spoor onder het viaduct door, daar gingen ook veel mensen langs.
In Schaarsbergen kwam een man ons tegemoet, we vroegen hem ken je boer Baars. Ja zeker, het was een onderduiker die ook bij boer Baars was. We vonden onderdak bij boer Baars in Otterlo. We gingen af en toe terug naar Oosterbeek, na drie weken hebben we onze koeien opgehaald, dat was erg ver lopen voor die dieren.

daar waren we zo weer uit, want dat stro daar zat een bietje vee in

Op een dag fietsten mijn zus Anneke en ik van Otterlo naar Oosterbeek, we wilden appels van onze boom halen, op dat moment was het rustig in Oosterbeek en wij realiseerden ons niet hoe gevaarlijk het was. Met een zak appels op het frame van de damesfiets, waar ik op reed,  terug naar Otterlo. Onderweg zagen we Ome Jan Bongers die aardappels aan het rooien was.
Rond de Kerst moesten we weg bij boer Baars; we zwierven richting Loenen en kwamen terecht bij een boer. We vertelden hem dat we ook koeien hadden, die waren nog in Otterlo, nu haal die maar op, dan kun je je eigen melk drinken en boter karnen voor de ruilhandel. Toen hadden we zelf profijt van onze koeien.
Ik heb ook een tijd in het Kröller Müller museum doorgebracht, waar toen een noodziekenhuis van gemaakt was. Ik had Difterie*.  Daar hadden ze weinig te eten soms kregen we een dag soep van koolbladeren en de volgende dag soep van de koolstronken. Gelukkig kwam mijn zwager Henk me af en toe een boterham brengen.

Ik was veel wijzer en ouder

De 6de juni 1945 kwamen wij terug van de evacuatie, met peerd en kar naar Oosterbeek.
Onze boerderij was afgebrand en in puin. Vader en Wim waren al eerder terug geweest om te kieken hoe het hier was. Alles was kort en klein, je kon niet eens fatsoenlijk over de weg komen. Langs de Utrechtseweg sting een lindenboom. Er lagen verschillende doden achter de bomen; doodgeschoten.
We kwamen lopen vanaf Nijkerk met de koeien, onderweg hebben we overnacht. We wilden slapen in de hooiberg bij een boerderij, daar waren we zo weer uit, want dat stro daar zat een bietje vee in (luizen).
Het stro was afkomstig van de jute zakken met stro waar de evacués op geslapen hadden.
We mochten toen een vierkanten barak op de kazerne in Deelen op halen om in te wonen.

alleen direct naast de kachel was het warm

Dat waren houten schotten die je op kon zetten. Veel boeren in Oosterbeek hadden zo’n barak.
Met noordoosten wind verrekte je van de kou in die barak, alleen direct naast de kachel was het warm.
In de herfst hebben we een noodstal voor de koeien gemaakt we van de puinhoop en wat eerst de keuken was, daar hebben we een dak opgemaakt dat werd het hok voor de varkens.
En omdat de barak maar één vertrek had, waar we met zijn allen (mijn vader, mijn drie zussen, mijn drie broers) sliepen, hebben we een dak op een stuk van het huis gemaakt dat werd de mannenkamer.
Mijn moeder was in 1942 op 52 jarige leeftijd overleden aan kanker, mijn tweede zuster die later naar Canada emigreerde verzorgde ons. Voor de evacuatie gingen we ook wel melk venten. Anneke was de oudste zus, op maandag werd er gewassen en dan moest ze opschieten want tussen de middag werd er warm gegeten. Dan ging ze wel eens koffie drinken op de van Deventerweg en vergat ze de tijd.
Na de oorlog kreeg ik drie jaar uitstel van Militaire Dienst.

Ets Borgerhoeve

Ets Borgerhoeve

Ik was nodig op de boerderij. Mijn broer Wim was in Indië. En nog één in dienst vond een kennis op het gemeentehuis niet nodig.
Toen ik in dienst ging was ik 21 jaar en veel wijzer en ouder dan de andere dienstplichtigen.

 

Hendrik Bongers Boerderij 2013

Hendrik Bongers Boerderij 2013

Met een week zou de oorlog wel voorbij zijn

We woonden destijds op Onder de Linden in Arnhem en hebben een rustige tijd in de oorlog beleefd.
Tot september 1944.
Ik was 15 jaar en als braaf meisje in die tijd nog helemaal op mijn ouders gericht. Ik zat op school op het Willemsplein bij de nonnen. Wij hebben niet veel te lijden gehad van de oorlog. De saamhorigheid was groot. De winkels waren bijna leeg, maar er was geen honger. We hadden, met één oudere zus, een klein, maar ontzettend goed gezinnetje.

Mijn vader zei: “We gaan niet sjouwen, ze willen dat wij weg gaan, dan moeten ze ook voor ons zorgen

Mijn vader werkte bij Vroom & Dreesman en restaureerde antiek. Hij was best wel kunstzinnig. Mijn vader schilderde in zijn vrije tijd op linnen van Vroom & Dreesman.
Die week in september 1944 was best wel heftig. Wij waren blij dat we weg konden, want we waren bang.
Onder de Linden was dicht bij de grote kazerne met Duitsers. Wij waren bang dat die ook gebombardeerd zou worden. We hoorden ook af en toe bommen inslaan. Heel angstig. Een groot gevoel van onveiligheid. Een buurtwacht kwam rond om te vertellen dat we moesten evacueren. Het werd te gevaarlijk. We hadden even om in te pakken en dachten dat het heel kort zou duren.
Mijn vader zei: “We gaan niet sjouwen, ze willen dat wij weg gaan, dan moeten ze ook voor ons zorgen”.
Hij heeft nog wat spullen onder de kolen in de kolenkelder gestopt, maar vond het eigenlijk niet nodig.
We zouden immers zo weer terugkomen. Mijn vader dacht we met een week weer thuis zouden zijn. Dan was de oorlog voorbij. We zijn met de familie, wij met vier en het gezin van mijn oom en tante, lopend naar de Woeste Hoeve gegaan. Daar moesten we verzamelen. De tocht ging best. We moesten wel af en toe in de berm, omdat er vanuit Engelse vliegtuigen een bom werd gegooid of geschoten. Er liepen veel Duitsers mee die naar het noorden wilden en dachten dat zij tussen de burgers veilig waren. Er waren ook goede Duitsers bij hoor, die gedwongen waren om aan de oorlog mee te doen. Onderweg kregen we drank aangeboden. De mensen waren blij dat ze ergens kwamen waar het veilig zou zijn.

Herenboeren hebben karren met luchtbanden

Bij de Woeste Hoeve moesten we wachten, tot we mee zouden kunnen met de mensen waar we zouden worden ingekwartierd. Er kwamen veel boeren met karren, die begaan waren met de mensen uit Arnhem en die best een week voor onderdak wilden zorgen. Ze hadden ons gezegd: “Herenboeren hebben karren met luchtbanden”. Ik zie die boer nog aankomen, hij kwam niet eens de kar af, hij zit zo te kijken en toen zegt ie: “Gief mien die vier maar”. Dat waren wij.
Mijn vader zei: “Moet je eens luisteren, wij zijn geen vee, wij zijn nog steeds mensen”. Moet je net bij mijn vader aankomen. Maar goed, dus wij gingen op die kar. En hij reed fijn, hij hobbelde niet. Er zaten luchtbanden onder. Apeldoorn door en wij kwamen in Wenum, nooit van gehoord, een rijk boerendorp, net ten noorden van Apeldoorn.

Ik wou boerin worden

De boer had vijf kinderen, waarvan één dochter, Mies, net zo oud als ik, en twee iets oudere jongens, Driekes en Hendrik. We kregen het opkamertje, het zondagse kamertje, daar mochten we overdag huizen. We sliepen boven de koeien. Daar had mijn moeder de bedden opgemaakt. We hadden het goed. We kregen drie liter melk en voor ieder een appel per dag. We mochten mee-eten. Er waren voldoende aardappelen. Alleen groente was er weinig. Ik ging mee de koeien melken. Mijn moeder maakte boter en karnemelk van de melk. Het was een goede tijd.
Ik wou boerin worden. Het was gezellig gewoon. We hebben ons nooit naar gevoeld daar: Een goede sfeer, ook met de andere kinderen en die moeder. Als het luchtalarm ging moesten we naar een prachtige schuilkelder in de appelbongerd. Binnen was van alles, fruit enz. De boer heeft altijd goed voor ons gezorgd.

Met tante Mien in Wenum

Tante Mien was ook in Wenum terechtgekomen, bij een boer een eindje verder. Daar gingen we wel eens naar toe. Verder hadden we in Wenum geen contact met andere evacués. Ik ging ook wel eens te voet met Mies naar Apeldoorn, om boodschappen te doen met distributiebonnen.
Mijn vader ging nog wel eens met de fiets van de boer naar Apeldoorn. Hij was oud genoeg om niet in de Arbeitseinsatz te hoeven.

Er was in Wenum een uitkijkpost met nog drie Duitse soldaten

Wenum was heel fijn gereformeerd. Op zondag mocht de jeugd niks. Niet fietsen of wandelen. En dan gingen ze, als ze verkering hadden maar samen naar het hooi. Weet je wel. Dat mocht dan wel. Dan zei mijn vader: “Je kunt ze beter laten lopen en fietsen dan…”. Dat snapten wij nou niet.
Er kwamen wel Duitse gedeserteerde soldaten door Wenum, die op goed geluk op eigen houtje naar Duitsland wilde lopen. Maar die zijn, voor zover ik weet, allemaal doodgeschoten. Op het laatst waren er bijna geen Duitse soldaten meer over.
Er was in Wenum een uitkijkpost met nog drie Duitse soldaten, die durfden niet weg. Het was gewoon zielig. Later is mijn vader nog gaan kijken. Toen was het leeg. Misschien zijn ze wel door de Engelsen doodgeschoten. Het was de vijand toen hè.
Vlak voor de bevrijding hoorden we dat Arnhem weer veilig was. Mijn vader is eerst met de fiets van de boer, met de houten banden, wezen kijken. Er was nog een dressoir. De rest, veel door mijn vader gemaakte meubels, was meegenomen. Ook onze grote poppen en al de poppenkleren, groot genoeg voor een baby.

Mies is 10 jaar geleden nog langs geweest, met haar dochter. Kerngezond

Het gewone leven begon weer.
Mijn vader heeft geholpen V&D weer op te bouwen. Ik kreeg werk bij een chique modezaak: Maison des nouveautes, in de Roggestraat.
In 1947 leerde ik mijn man kennen, die na drie weken naar Indië moest. Na die tijd zijn we getrouwd en altijd in Arnhem en omgeving blijven wonen.
We hebben nog heel lang contact gehad met de boerenfamilie uit Wenum. Mies is 10 jaar geleden nog langs geweest, met haar dochter. Kerngezond; ik was lang zo fit niet. Vlak daarna is Mies overleden. Alsof ze afscheid kwam nemen.
Wij hebben het getroffen met de evacuatie. Het was jammer dat het voorbij was. Het was nadien moeilijk om dat aan andere evacués gedetailleerd te vertellen.
Die hadden het vaak veel slechter gehad.

Mijn opa kocht een keer brood voor 800 gulden

De tocht van Ede naar ons evacuatieadres in Hilversum was erg chaotisch. De Duitsers hielden mannen aan om voor ze te werken. Alleen de oudere en jongere mannen werden met rust gelaten. Mijn vader viel net buiten de boot en zou dus opgepakt worden. Gelukkig had hij een band om zijn arm gedaan van het Rode Kruis. Hierdoor lieten de Duitsers hem met rust. Toch zijn we tijdens de razzia de buren Meulenbeek, mijn opa en oma en vader kwijtgeraakt. Ik liep alleen met mijn moeder en mijn zusje lag in de kinderwagen. Het was gevaarlijk. Later hebben we elkaar allemaal weer gevonden. We verbleven bij de familie van onze buren Meulenbeek familie bij familie Jopper Boekhandel in Renkum. We hebben daar ongeveer een paar maanden gewoond en daarna hebben we onze eigen woonruimte gekregen. Het was op de Merelstraat 74. Ik weet ook niet waarom ik dat nog weet.

 een schaap, dat gewoon schaamteloos werd geslacht in de keuken

We hebben daar gezeten tot de bevrijding in mei 1945. In die tijd hebben we wel honger geleden, maar mijn opa wist altijd wel weer met iets thuis te komen. Op een gegeven moment kwam hij met een schaap thuis, dat gewoon schaamteloos werd geslacht in de keuken. Soms hadden we geen licht. We keerden dan de fiets om en door aan de trapper te draaien konden we ’s avonds toch zien. Iedereen hielp elkaar tijdens oorlogstijd. Je zocht elkaar op. We werden gemoedelijker en probeerden elkaar te helpen in deze moeilijke tijden. We deden ook veel stiekem. Ik weet nog dat alles ontzettend duur was. Mijn opa kocht een keer brood voor 800 gulden!
In die tijd waren we erg bang, vooral voor de luchtaanvallen. Ik heb in die tijd ook verzetkrantjes rondgebracht, die deed ik dan onder mijn blouse en ging bezorgen. Als het spertijd was, dan moest je voor acht uur binnen zijn. Je moest zorgen dat een mof je niet zag als je de krantjes in een brievenbus deed. Ik weet niet hoe ik aan dat baantje kwam, maar denk dat mijn opa iemand kende. Kinderen werden minder snel opgepakt dan volwassenen. En als kind zag ik ook geen gevaar. Ik weet nog wel dat we geen hout of kolen meer hadden. Mijn opa, vader en ik gingen dan stiekem het bos in om bomen om te hakken. Ik moest dan op de uitkijk staan.

Tijdens de oorlog en na de bevrijding

Dit huis heeft veel meegemaakt, zegt Gretha Kelderman, terwijl we koffie drinken aan de keukentafel.
Mijn overleden man Henk woonde hier in de oorlog. Ik kwam hier pas in 1950 wonen, dus ik was er niet bij, maar kan wel in grote lijnen vertellen wat er is gebeurd.

De vlaggen gingen uit

Henk woonde hier met zijn ouders Jet en Geurt en twee zussen Zus en Dien. Vader Geurt overleed in 1943. Zo kwam het dat Henk op 23 jarige leeftijd het timmermansbedrijf overnam.
Toen de Engelsen Oosterbeek binnenkwamen was er eerst grote blijdschap.
De vlaggen gingen uit. Eerst voelden we ons bevrijd; daarna was alles uitzichtloos. Dan dacht je weer dat het zou lukken, dan was alle hoop weer weg.
“Ik heb me in korte tijd 5 keer bevrijd en 5 keer bezet gevoeld”, zei Henk altijd.
Dit huis lag midden in verschillende vuurlinies en op een gegeven moment werd er van vier kanten geschoten. Tijdens de slag hebben Henk en zijn familie kunnen schuilen in het souterrain van Dennenoord hiertegenover, de grote villa die inmiddels is afgebroken. Ze waren daar met 40 mensen.
Er werden ook gewonde Engelse militairen binnengebracht die nog door zijn zus Dina verzorgd zijn.

Het was lente, maar je hoorde nog geen vogeltje

De evacuatie vond Henk het allerergste. Het huis achterlaten in het oorlogsgeweld. Weg moeten gaan en niet weten waarheen! Via Veenendaal vonden ze uiteindelijk onderdak bij tandartsgezin in Ermelo.
Ik werkte bij die tandarts en zo heb ik Henk leren kennen. In 1947 kregen we verkering en in 1950 zijn we getrouwd. Toen ben ik hier komen wonen.
Henk mocht vlak na de bevrijding als één van de eersten terug naar Oosterbeek, omdat hij timmerman was en dus kon helpen met de wederopbouw.

Benedendorpsweg

Benedendorpsweg

Hij heeft me vaak verteld over de vreemde sfeer toen hier in het benedendorp. Overal puin en kapotte huizen.
Het was doodstil. Het was lente, maar je hoorde nog geen vogeltje. Dit huis stond er nog, maar was erg gehavend. Voor de reparatie van het dak heeft hij de nog gave pannen van de kapotte kerk gebruikt.
Luiken en deuren moesten worden teruggehaald bij de Westerbouwing waar ze gebruikt waren om de loopgraven te versterken. In augustus van dat jaar kwamen zijn moeder en zussen weer terug in dit huis.

De koffer

Een Joodse familie had hier in dit huis tijdens de oorlog een koffer vol brieven en foto’s  in bewaring gegeven. Die mensen zijn, op een dochter na, allemaal omgekomen. De dochter  kwam vlak na de bevrijding die koffer ophalen. Helaas ontstond er ruzie. Zij beschuldigde de familie van diefstal en daar was mijn schoonmoeder zo boos over dat ze haar de deur wees. Toen is die vrouw onverrichterzake weer weggegaan. Zonder koffer. Er is verder nooit meer iemand voor gekomen.

Op een dag zei hij: “Ma, ik ga die koffer terug brengen”

Het heeft mij lange tijd dwars gezeten, dat die koffer maar steeds hier op de zolder stond. Een paar jaar geleden ben ik ervoor gaan zitten en heb ik een paar brieven gelezen. Heel aangrijpend was dat, de verschrikkelijke zorgen die, die mensen gehad hebben. Van Duitsland zijn ze destijds naar Nederland verhuisd, terwijl ze hier natuurlijk evenmin veilig waren. Mijn zoon Dik zat het ook dwars.
Op een dag zei hij: “Ma, ik ga die koffer terug brengen”. Hij heeft vervolgens veel moeite gedaan om het adres van die vrouw te achterhalen. Ze bleek in Zweden te wonen. Onlangs is hij met de motor naar Stockholm gereden om de koffer bij haar thuis af te leveren. Ze was een vriendelijke en pittige dame geworden van in de negentig. Ze was totaal niet boos of verbitterd; alleen maar heel erg blij. Spontaan nam ze Dik mee uit eten.
Hij is gewend om de touwtjes in handen te hebben, maar ze zette hem naast zich in haar auto en sjeesde naar het centrum van Stockholm om hem te trakteren.

Van woningnood tot het ontvangen van Veteranen

Vanwege overlijden van z’n moeder Jet en het vertrek van z’n zussen Zus en Dien was mijn man vanaf  1950 de enige bewoner van hun oudershuis. Dat was niet toegestaan, want er was grote woningnood. In maart kreeg hij bericht van de gemeente dat hij plaats moest maken voor een gezin.  “Greet, we moeten trouwen”, zei hij toen tegen mij en in mei van dat jaar zijn we getrouwd. Vervolgens heb ik hier altijd gewoond. Onze drie kinderen zijn hier geboren en opgegroeid.
Daarna heeft ons huis altijd opengestaan voor veteranen. Vanaf 1950 zijn ze hier ieder jaar komen logeren. Wel tweehonderd in totaal. Het waren mooie tijden, ieder jaar weer. Ik heb veel dierbare herinneringen. Bij het afscheid waren er in ons huis altijd ‘farewell parties’. Veteranen en geheide Oosterbekers samen, dicht opeen tot in de gang aan toe.
Sommige veteranen zijn onze beste vrienden geworden. Een soort familie of zelfs meer dan dat.
Harry Turner, Don Hardman en hun vrouwen en kinderen natuurlijk.
Don is getuige geweest op de bruiloft van onze jongste zoon.
Hun kinderen en onze kinderen kennen elkaar goed en ook de kleinkinderen gaan met elkaar om.

Ik zag bolletjes in allerlei kleuren

17 september 1944. Ik herinner me vliegtuigen boven Arnhem, er kwamen bommen uit; van die cilinders. Mijn ouders waren erg van slag, mijn moeder zei “Och Piet je ouders”. Zij hadden een kruidenierszaak in het centrum van Arnhem. ‘s Middags kwam er een man met een heel wit pak de straat op, dat bleek de kok van Royal te zijn. Die man was helemaal de kluts kwijt en mensen haalden hem binnen, want hij wist niet wat er gebeurd was.

 Duitse vrachtwagens met Engelse krijgsgevangenen, die zwaaiden stiekem toch en maakten een V teken

Café Restaurant Royal Arnhem

Café Restaurant Royal Arnhem

De Willemskazerne was platgegooid en Restaurant Royal aan het Willemsplein raakte in brand. Je mocht niet voor de ramen kijken op de Amsterdamseweg vanwege de Duitsers, maar we gingen boven op het platte dak kijken. Richting Oosterbeek zag ik allemaal vliegtuigen, eruit kwamen al die bolletjes (parachutes) in allerlei kleuren en af en toe ging er één niet open, die zag je vallen. Mijn ouders zeiden: “ Goh wat erg er valt iemand naar beneden”. Op een gegeven moment zag je bij ons allemaal Duitse soldaten langs de huizen met geweren. De volgende dag zag je Engelse soldaten richting stad. Later kwamen Duitse vrachtwagens met Engelse krijgsgevangenen, die zwaaiden stiekem toch en maakten een V teken. Als kind kon ik de uniformen wel herkennen, de Duitsers hadden sombere uniformen, de Engelse uniformen waren echt groen. Wij hadden wel telefoon, maar er was geen contact met mijn grootouders, later kwamen ze bij ons. We konden schuilen bij de beneden buren in het souterrain, ik had geen idee wat er eigenlijk gebeurde. De gevechten vonden hoofdzakelijk Onderlangs plaats bij de Rijn. Na de luchtlanding hingen overal formulieren dat Arnhem verlaten moest worden. De 26ste zijn we weggegaan. Opa en mijn vader reden een fiets en moeder achter de kinderwagen. Het konijn voor de Kerst stond in een doos op de kinderwagen. We verzamelden bij het Vitesse terrein daar waren nog meer familieleden. Met een grote colonne gingen we richting Dieren, langs het kanaal naar Eerbeek. Daar waren we in een huisje vlak bij de spoorlijn.

Mijn vader had mijn leven gered

Ik was buiten aan het spelen, toen hoorde ik een vliegtuig heel laag. Ik keek verwonderd, op eens werd ik beet gepakt en weggesleurd om de hoek van het huis, een vreselijke klap, een bom precies naast de spoorlijn, een enorme krater, alle dakpannen van de huizen. Mijn vader had mijn leven gered. Tot 2 januari 1945 zijn we op twee adressen in Eerbeek geweest.

Een stadsjongen op klompen

Op 2 januari 1945 vertrokken we vanuit het evacuatie adres in Eerbeek richting Deventer, lopend plus bagage. Af en toe mocht ik een stukje op een platte kar meerijden. Daar hebben we een nacht in een school geslapen. Toen leerden we dat er V1’s (raketten) over ons heen kwamen, een vreselijk geluid, als van een straaljager. Toen begon ik angst te krijgen, er werd gezegd als er aan de voorkant vuur uit kwam, dan begon hij te vallen en zou hij exploderen. De vlam uit de achterkant was veilig. Dat geluid heb ik de hele evacuatie bij me gehouden, ik sliep met mijn vingers in de oren. Gelukkig wel samen met mijn opa in één bed. We zijn naar Broekland bij Raalte getrokken, daar zijn we tot juni 1945 bij de dorpssmid gebleven. Het was voor mij een heel andere wereld als stadsjongen, ik moest wennen aan de spraak en de kinderen liepen op klompen, die kreeg ik later ook. Ze deden ook rare spelletjes; ze vingen meikevers en maakten fluitjes van vliertakken. Ik ging er na een poosje naar school. Maar ik kreeg pech, er stond een pan melk op de potkachel te koken, die wilde ik eraf pakken, hij was te zwaar, kokende melk over mijn benen. Toen kon ik niet naar school, ik zat ingepakt in zwachtels.

Rupsvoertuig Bren Carrier

Rupsvoertuig Bren Carrier

Rond mei zijn we bevrijd door Canadezen die trokken binnen met Brencarriers, van die platte tankjes met rupsbanden. Ze werden feestelijk onthaald, vlaggen kwamen tevoorschijn en iedereen kwam naar buiten, de bevrijders waren er. Op het pleintje bij de smid werden vrachtwagens en de brencarrier neergezet, iedereen ook de kinderen liepen er rond. Je verstond niks natuurlijk. Opeens een vreselijke klap, ik werd onder zo’n wagen getrapt door een militair en dat was mijn redding. Op die Brencarrier was een militair een fosforgranaat aan het controleren en die explodeerde. Een regen van fosfor vonken was het gevolg en overal waar die neerkwamen veroorzaakte het brand. De militairen hadden hun mouwen opgestroopt en die fosfor brandde hele gaten in hun armen, dat vreet helemaal in. Het kon niet geblust worden met water, maar met een bepaald poeder. Die man die de granaat in zijn handen had, had een heel zwart gezicht.

Een regen van fosfor vonken was het gevolg

Toen het donker werd ging die fosfor licht geven in zijn gezicht; ook op straat, overal op die plekken waar fosfor terecht was gekomen zag je licht. Ze hebben zand op die plekken gegooid, maar als er water op kwam begon het opnieuw te roken. Pas na een paar weken was het opgeruimd.

Arnhem spannend speelterrein

Terug in Arnhem werden we geconfronteerd met het feit hoe de stad door de slag was gekomen. Ons huis had een gat in het dak en ramen eruit, verder redelijk. Maar de Burgemeester Weertstraat was helemaal in puin. Dat was voor ons kinderen een prachtig speelterrein, ook gevaarlijk, want de kelders stonden vol water; van regen en sneeuw en van gesprongen waterleidingen. Het was één grote bende in de zijstraten van de Amsterdamseweg. Ze hadden barricades opgeworpen, zodat je de straten alleen te voet in en uit kon. De barricades waren gemaakt van rechtop staande bielzen van de spoorwegen met dwarsplanken betimmerd en gevuld met puin, stenen en zand.

Mijn vader had alle spiegels die we in huis hadden aan de achterkant schoongekrabt

Het centrum was helemaal plat, daar gingen we dus ook heen, je liep over puinhopen, de straten kon je niet meer zien. Als kind vond ik het alleen maar spannend. Er was enorm veel te doen om zo’n stad weer op gang te krijgen.
Ons huis was niet helemaal leeggehaald zoals veel huizen. We woonden op de eerste etage en een bedspiraal dat ze weg wilden halen zat klem tussen de muur en de leuning. Voordeel je kon niet meer naar boven. Mijn vader was in mei teruggeweest met een permit, dan mocht je kijken of je jouw huis bewoonbaar kon maken. Mijn vader had alle spiegels die we in huis hadden aan de achterkant schoon gekrabd. En in onze ramen werden dat kleine ruitjes met planken eromheen, zodat we wat licht hadden en konden verwarmen en het huis afgesloten was.
Er was niks te koop, wel kon je spullen krijgen van de HARK ( Hulp Organisatie Rode Kruis) en alles was op de bon. Bij de HARK kon je ook goederen aanbieden die je over had, dan kon het gebeuren dat je jouw klok terug zag op de schoorsteen bij kennissen.
Ik had pijn aan mijn voeten, mijn schoenen waren veel te klein, geen schoenen te koop. Later kreeg ik zelfgemaakte sandalen een houten plankje met gehaakte bandjes.
Na de oorlog heerste er kinkhoest*, toen kregen we een neefje van drie in huis, die had kinkhoest.
Hij had een nieuw zusje gekregen, dus moest hij ergens anders onder dak. Als dank kreeg mijn moeder dit boek aangeboden “Arnhems Kruisweg” door Louis Frequin van de Gelderlander en Henri Knap van de Ondergrondse.
Ik heb veel boeken over de oorlog, altijd interesse in gehad. Ik heb 32 jaar op de Ploegseweg in Oosterbeek gewoond. In mei zie je veel Airbornes. Die zeggen altijd hoe bestaat het, dat we zo onthaald worden, de boel in puin geschoten, niets bereikt en toch als helden onthaald.

* Kinkhoest is een infectieziekte van de luchtwegen, zeer gevaarlijk voor babies. Tegenwoordig is er een vaccinatie tegen kinkhoest.

Huis Amsterdamseweg Arnhem 2014

Huis Amsterdamseweg Arnhem 2014

We woonden op de eerste etage en een bedspiraal dat ze weg wilden halen zat klem tussen de muur en de leuning. Voordeel je kon niet meer naar boven om spullen weg te halen.

Fam. Schepers ok 002

 

 

We halen het nooit

Mijn vader was al lang voor de oorlog overleden. In 1944 was ik 24 en ik voelde me verantwoordelijk voor mijn moeder en 10 jaar jongere broer en zus.
De Duitsers lieten me in de oorlog met rust. Ik hoefde niet naar Duitsland in de Arbeitseinsatz, omdat ik voor het provinciaal bestuur werkte, als ambtenaar op de griffie in het provinciehuis, op een steenworp afstand van de Rijnbrug.
Na dolle dinsdag 5 september werd het onrustig in Arnhem. De Duitsers kwamen uit het zuiden in paniek over de Rijn, maar ze herstelden zich. Op zondagmiddag 10 september is vliegveld Deelen zwaar gebombardeerd. Ik wandelde toen met mijn verloofde op de Schelmseweg en zag het gebeuren. De volgende dagen moest een aantal Arnhemmers, waaronder ik, zich melden voor de reparatiewerkzaamheden, maar ik ben de dans ontsprongen. Een NSB-er vroeg op het meldpunt op het Willemsplein naar mijn papieren. Toen ik zei dat ik die niet had, vroeg hij: “Wat doe je dan hier”? Ik ben meteen weggegaan, ben een paar dagen ondergedoken en daarna weer gewoon naar kantoor gegaan.
Op 17 september had ik wachtdienst. De wachtdienst was ingesteld om het provinciehuis te bewaken. ’s Ochtends waren er gerichte Engelse bombardementen op de kazernes en een magazijn achter de schouwburg. Je hoorde het wel, maar we voelden ons veilig, omdat het provinciehuis een heel zwaar bouwwerk was.
Nadien hebben we nog gepraat met de commissaris van de Koningin in een zijtuin van het provinciehuis; het was prachtig weer. Hij had telefonisch bericht gehad dat er in Groesbeek parachutisten waren geland.
Om 12.30, na mijn wachtdienst, ging ik met de fiets naar ons huis aan de Klarenbeekstraat, hoog boven in Klarendal. Op het Velperplein zag ik al drie Duitse tanks aankomen. Ik dacht: “O jee, die zijn er nog”.
Toen ik thuis aankwam zeiden ze dat er gevechten waren bij de brug. Ik zei: “Kom nou, daar kom ik net vandaan”. Maar vanuit de zolder kon je zien dat er een grote donkere wolk bij de brug hing. Toen geloofde ik het wel.
Ik heb het provinciehuis niet meer teruggezien. Na een week moesten we, mijn moeder en mijn broer en zus uit Arnhem weg, met een bakkerskar van schoonfamilie. Eerst naar Velp, waar we in een leegstaande villa zijn getrokken. Maar in Velp was niet genoeg eten voor alle evacués en we besloten verder te gaan naar Apeldoorn, waarheen familie al was geëvacueerd. De tocht was vreselijk. Op de Schelmseweg lagen allemaal brokken puin, waar je met de bakkerskar nauwelijks langs kon.
“We halen het nooit”, dacht ik, maar op de Apeldoornseweg werd het beter. In Beekbergen hebben we eerst een week gebivakkeerd bij een gezin. Daarna trokken we in een leegstaande school. Mijn oom en tante zaten al in een lokaal met vijf kinderen. Wij kregen het kamertje van de hoofdonderwijzer. Daar konden wij met vijf man wel in. Idioot, hè.
Hout voor de kachel en voor het koken haalden we door bomen uit het bos te kappen. We hebben daar een redelijk rustige tijd beleefd. Er was weinig voedsel, dus ik ben regelmatig met de fiets op strooptocht gegaan. Naar boeren en kennissen. Ik had wat geld, omdat het salaris van ambtenaren werd doorbetaald via de Nederlandse Handelsmaatschappij (een voorganger van de ABNAMRO). De Duitsers wilden het provinciaal bestuur vanuit Warnsveld voortzetten. Maar dat was een NSB-bolwerk.
Ik heb mij daar dus niet gemeld. Je moest het hebben van relaties, zo ontmoette ik eens vrienden van de padvinderij en andere ambtenaren uit Arnhem. Dan kreeg je wat tips waar je wat kon kopen of ruilen. Een echte hongerwinter hebben wij niet meegemaakt. Je zag in Apeldoorn op de hoofdstraat van Oost naar West wel regelmatig mensen uit het Westen van Nederland die helemaal naar Apeldoorn waren gekomen om voedsel te bemachtigen.
Een keer heb ik een strooptocht gemaakt van vier dagen vanuit Apeldoorn naar een kennis in Giesbeek, en naar boerenfamilie van onze huishoudelijke hulp in Duiven en Oud-Zevenaar. Met de tassen vol vlees, kippen, rijst, aardappels, spliterwten en de kapotte voeten kwam ik terug. Ik ben ook twee keer terug in Arnhem geweest. Een andere keer kwam ik bij een boerderij in de IJselstreek, waar de boer en boerin toevallig stiekem een varken in een pot stopten. Ik kon voor 20 gulden een paar pond vlees kopen. Ik kreeg er van de boerin de varkenskop gratis bij. Van die kop hebben wij tot de bevrijding geleefd; erwtensoep getrokken, samen met die spliterwten uit Duiven.
Al die tochten waren natuurlijk verboden, maar ja, je moest wel eten hebben en dus……. Het risico was ook niet zó groot. De Duitsers waren soms bij een razzia fanatiek aan het controleren. Als je dan in de val liep, was je het haasje. Maar na een dag was de controle weer over en interesseerde het ze niets meer. Heel merkwaardig. Ik was me wel bewust van de verantwoordelijkheid voor mijn moeder en broer. Ik mocht niet opgepakt worden. Als ik onraad rook, draaide ik meteen om en ging een andere kant uit. Het was natuurlijk wel gevaarlijk, maar ook best wel spannend. Ik was tenslotte 24.
Mijn verloofde, waar ik later mee ben getrouwd, was ook geëvacueerd en woonde met haar familie in Brummen bij een boer. Ook daar ben ik verschillende keren naar toe gefietst.
We zijn tot na de bevrijding in Apeldoorn gebleven. De bevrijding was een onvoorstelbare opluchting; dat vergeet je nooit meer.
We kregen exotisch eten, Australische biscuits, Schotse haring en zo, uit de nu overtollige legervoorraden van de soldaten. Het geallieerd bestuur had dat heel snel, heel goed geregeld.
Terug in Arnhem in de Klarenbeekstraat, bleek dat er praktisch niets meer in huis stond. De Duitsers hadden de stad systematisch leeggeroofd. Alles van waarde, gasfornuizen en meubels en zo, was op transport naar Duitsland gezet.
Ik ben snel weer aan het werk gegaan. Omdat het provinciehuis gedeeltelijk was ingestort is het gemeentelijk en het provinciaal bestuur tijdelijk ingetrokken in het gebouw van Sacré Coeur (een voormalig meisjesinternaat) aan de Velperweg. Daarna vertrokken we naar de gebouwen aan de Eusebiusbuitensingel. Het bestuur kwam weer op gang.
Ze zeggen wel eens dat Arnhem is verwoest in september 1944. Dat is natuurlijk niet zo. Het was heel plaatselijk. Het centrum, de Bakkerstraat, de Koningstraat stonden er allemaal nog. De strook langs de Rijn en bij de Rijnbrug, daar was vrijwel alles kapot.
Voor mij was de evacuatie geen drama. Een mens heeft een enorme veerkracht. Het was een harde tijd, maar ook wel avontuurlijk. Ik heb wel geluk gehad dat ik niet opgepakt ben. En het heeft echt wel geholpen dat ik ambtenaar was, helemaal geen hoge hoor, en relaties had bij de padvinderij.
Zonder familie of relaties was het zwaar. De oorlog heeft me niet beschadigd. We hebben er later in ons gezin gewoon over kunnen praten. Wel heb ik altijd een ander gevoel over voedsel overgehouden. Mijn dochter liet laatst wat eten in de thee vallen en ze wou het weggooien.
Belachelijk! Uitstekend voedsel, niks mee mis. Ik heb het natuurlijk gewoon opgegeten.