Tien dagen zitten op strobalen

17 September 1944 zagen we de parachutisten naar beneden dwarrelen. Er stonden mensen op het platte dak bij horlogemaker Rijks, ze riepen: ” Jan kom eens kijken het is zo mooi; geel en wit en groen”.
Toen zijn we ’s zondagsmiddags in de schuilkelder gegaan in het Zweiersdal.

Zweiersdal achter huis van Lingen 2015

Zweiersdal achter huis van Lingen 2013

Mijn vader had met een knecht strobalen uit Arnhem gehaald en ze hadden een gang gegraven met een in en uitgang en allemaal zakken zand er tegen aan gezet en met zeil erop. Hier hebben we 10 dagen, zittend op de strobalen doorgebracht. We hadden letterlijk water en brood. Op ons erf was een waterpomp en onze buurman; de bakker had die dag brood gebakken. We zaten daar met de buren samen; 12 man. De Duitsers zaten in ons huis.

 

 moeder, ze eten al jouw weck op en de flessen gooien ze kapot op de stoep

We hadden een paard en wagen voor mijn vaders kolenhandel, de vrachtauto moest al bij de mobilisatie ingeleverd worden. Het paard moest gevoerd worden, dan ging hij ’s morgens naar ons huis, moest aan kloppen en netjes vragen of hij het paard mocht voeren. Dan kwam hij terug en zei: ” je moest eens weten moeder, ze eten al jouw weck op en de flessen gooien ze kapot op de stoep”. Toen moesten we evacueren spullen op de wagen en zo zijn we gevlucht. De Weverstraat op, Utrechtseweg, al die draden van de tramleiding lagen over de weg, toen  de Schelmseweg op, maar de brug over het spoor was opgeblazen; terug. Toen gingen we bij Mariëndaal de poort onder het spoor door en dan kom je op de Amsterdamseweg verder op de Apeldoornseweg verder naar Emst, daar zijn we 2 weken geweest. Toen zijn we doorgestuurd naar Vierhouten en daar hebben we negen maanden gewoond. We moesten eigenlijk naar een kamp “Mosterdveen”. Dat vond mijn moeder vies en die had een nette boerderij gezien.  We hebben daar aangeklopt dat was een rijke boer; ze noemden hem de keizer, we werden gemonsterd en hij zei: komen jullie maar hier, want ik moet toch mensen in huis nemen en nou kan ik kiezen. Wij hebben toen met 15 man op de deel geslapen en de boer zocht onderdak voor ons. Mijn ouders en ik op een boerderij, mijn oudste zus bij een andere en mijn tweede zus bij de “Keizer’” op de boerderij. Die tweede zus was dertien en deed werk als boerenknecht dat vond ze leuk.

DE VLUCHTWEG
Hoe lang deed U er over van Oosterbeek naar Apeldoorn?

daar lagen al die Tommies met verbrandde gezichten, allemaal zwart

Ik weet niet meer hoe lang we erover deden. Nou we hebben gelopen en iedereen riep: “van Lingen mag ik mee, mag ik op de wagen?” We hadden een paard en wagen bij ons. En puntje bij paaltje, hebben wij gelopen en de mensen zaten. Er zat nog een oude mevrouw Siep op de wagen, toen er een luchtaanval kwam op de Apeldoornseweg. Die verrekte jagers oh, Goh, daar komen ze weer aan. Mijn moeder riep nog: “ Vrouw Siep gooi die witte flanellen doek over je heen, want als ze wit zien, dan weten ze dat er iemand op de wagen zit”. Dat ouwe menske zat bovenop de wagen, wij waren in éénmansgaten gedoken. En een geschiet retteketettereket, nou ja, alles is goed gegaan en we zijn weer verder gegaan.
Op de Apeldoornseweg, dat heb ik lang bij me gehouden, daar lagen al die Tommies met verbrandde gezichten, allemaal zwart. Dat vond ik heel erg ze lagen aan de kant van de weg en allemaal dood.
En dan had je van die éénmansgaten, Annie sprong er in en schrok er lag een geweer in.
In Apeldoorn woonde een groothandelaar, waar mijn vader zaken mee deed. Daar hebben we thee gehad en wat eten. Voor mijn moeder was het ook te ver, toen zei mijn vader: dan moeten de vreemden ook maar eens even lopen. De Apeldoornseweg is wel lang.
We zijn eerst in Emst geweest, maar dat was te klein. Toen zijn we naar Vierhouten gereden met paard en wagen, daar die bossen doorgegaan, toen zag ik voor het eerst van mijn leven wilde zwijnen. Dat vond ik zo luguber. Het was oktober toen we van Emst naar Vierhouten gingen, daar heb je de Kroondomeinen, daar was het heel stil en nevelig en dan zag je die zwijnen lopen. Ik kroop helemaal tegen mijn vader aan.
De boeren zaten met het melkvervoer naar Nunspeet, ze waren bang. Toen vroegen ze: ” van Lingen, durf jij dat, mijn vader een bietje nuchter, nou dat wil ik wel”. Ben je niet bang: “Neu” zei mijn vader. maar ik wil geen geld, ik wil eten. Dat hebben ze gerespecteerd.
Nou ja, net voor het einde van de oorlog is het paard overleden. De stakker, ja we hadden geen eten. Die is daar gestorven.

TERUG NAAR OOSTERBEEK
De boer heeft ons teruggebracht met een mooi paard en dat vond ik zo leuk, de wagen hadden we nog. De boer had de sjees achter onze wagen gebonden en zo kwamen we Oosterbeek binnen. Dan kon hij met de sjees terug. Die boeren wisten ook niet wat ze zagen, potverdorie. Het huis alle pannen waren eraf. Mijn moeder een flinke vrouw; ging op de divan zitten in de keuken en ze zei:” ik moet eerst effen huilen”. Alles wat je oppakte was verrot. Toen mochten wij een paar weken bij een tante op Dreijen slapen, dan konden mijn vader en moeder de boel opruimen. Dreijen was niet zo erg kapot, dat huis was nog vrij goed. Er stonden ook drie grote tanks vlak bij ons huis. Eén tank bij de uitrit, één tank bij de dam en één tank iets verder de straat naar beneden. In de gevechtslinie was dat.

Ets Weverstraat  bovenste huis is van Lingen Brandstoffenhandel

Ets Weverstraat bovenste huis is van Lingen Brandstoffenhandel

O ja, en op de Hoogerheide. (red. straat)
Wij zaten in het dal, tegen de bomenrand aan was het knaloranje van die vlammen van die huizen van Hoogerheide, knaloranje, het was zo indrukwekkend. Dat vergeet je niet. De huizen van Hoogerheide waren praktisch helemaal weg, dat lag hoog hè. Wij lagen dieper het ging er bij ons overheen.
Er waren twee waterpompen in Oosterbeek één op Dreijen en één bij ons op het erf. Dr. Giesberts heeft het water getest, het was goed drinkwater, hij plakte er een Rode Kruis plaatje op. De mensen konden hier dan water halen. Dat was wel gezellig iedereen kwam water halen, zelfs de was spoelen.
Toen mijn vader terug kwam heeft hij dertien voltreffers gevonden op de plaats waar wij in de schuilkelder gezeten hadden. Hele grote gaten en twee parachutes. We hadden een aqua kleur, het was niet glimmend. Mijn moeder heeft er van alles van gemaakt. Van de banden, knipte ze het zo, dat wij het garen er uit konden trekken. Ik had laatst, het laatste stukje nog, het was heel sterk, daar kon je mee stoppen. Je was wel vindingrijk natuurlijk. Ik heb ook nog een geel bloesje gehad en een turkooizen schortje.

Van Lingen Schuur 2015

Van Lingen Schuur 2015

BLOEMENMEISJE
Je kreeg allemaal een graf om voor te zorgen. Het was in 1946 met blikken kruizen en zandheuveltjes als graven. We gingen in optocht van school naar het Airborne kerkhof toe. Je mocht niks zeggen, je mocht heel niet meer praten, stil zijn. We plukten bloemen uit de tuinen, je had nog geen bloemenwinkels. Alle huizen bij de Hogerheide waren kapot, er bloeiden hele mooie bloemen; asters. Je had een graf waarbij je stil moest staan, ik had ene Barett, dat was ook een jonge jongen. Zijn broer is drie dagen hier geweest een beetje asociaal. Hij zat de hele dag in het café “De Rotteval”.

Die vrouw heeft het uitgeschreeuwd van verdriet

Mijn ouders spraken geen Engels, ik toen ook nog niet. Ze wilden niks en waren de hele dag weg, dus dat contact heb ik niet aangehouden. Ze kwamen al vlug na de oorlog. Op een dag kwamen mijn zus en ik uit het zwembad bij de Rijn, de Ploegseweg over. Ze hadden allemaal houten schotten op de grond gelegd, ze waren lijken aan het opgraven.
Was de weg niet afgezet?
Nee, we liepen er gewoon langs. Op die schotten werden ze allemaal opgestapeld op dat knollenland achter Klaassen de garage, dat stuk lag vol lijken. Aarts was er ook bij de slager. Mannen werden opgeroepen om te helpen. Ik vond het heel erg voor de ouders die over kwamen. Er was ook een moeder, die had twee jongens verloren. Die vrouw heeft het uitgeschreeuwd van verdriet. Ik heb een foto van de herdenking in 1946. Ik sta erop, zie je wel, allemaal asters en dahlia’s in de tuinen geplukt. Vooraan dat ben ik, Drientje van de Zee, Willy Dieckman, Willy de Bruin, Gerda Wichart en Wil Rieken. Gerda Wichart viel flauw, het was heet en er vielen veel kinderen flauw. Die vakken op het kerkhof waren verdeeld, als je de begraafplaats opkomt stond rechts de christelijke school, links de openbare school. Bij het grote kruis; die twee vakken; de christelijke en openbare ULO, want mijn zus Corrie verzorgde een graf bij het grote kruis.

NA DE OORLOG, KINDEREN HADDEN VEEL VRIJHEID
We mochten ook jarenlang niet in de bossen lopen. We speelden gewoon met scherpe piepers (kogels), tussen de stenen met je schoen en dan haal je het kruit eruit. Je legt het op een bergje, lucifer erbij en dan had je een vlam. Je had ook van die grote, maar dat durfden we niet.

Mw. van Lingen aan de was

Mw. van Lingen aan de was

Mijn zus, die tweede was net een jongen, ik moest het kruit op een bergje doen bij die grote schuur, mijn moeder stond buiten te wassen. Ze stak het aan en een vlam zo hoog als de schuur. Toen schrok ze wel, ze zei vooruit daar staan de batsen van vader zand erop gooien. Er kwam een man langs die zei: “Oh dat moet jullie moeder eens weten”. “SSstt, ssttsstt”. Mijn moeder heeft het nooit geweten en mijn zus heeft het nooit meer gedaan. Ja, zulke dingen vertel je niet aan je moeder. Kinderen hadden veel vrijheid toen. Verder hebben wij niks meegemaakt, mijn moeder zei: “ als we maar met zijn vijven bij elkaar kunnen blijven, de rest kan me niet schelen”. En dat is ook gebeurd.
Was er te eten toen jullie terug kwamen? Nee niks. Er waren bonnen voor suiker en boter en zo, als je wat wilde kopen moest je die inleveren en dat is nog heel lang zo gebleven. Wij moesten die bonnen met lijm opplakken voor mijn vader*, die had daar geen tijd voor.

Textielbonnen

Textielbonnen

Distributiekaart Brandstoffen

Distributiekaart Brandstoffen

Wij hadden grond, dus mijn vader ging van alles verbouwen. Mijn moeder riep op een dag: “ kom nou eens kijken” in de kamer achter een kastje stonden zes grote weckflessen, die hadden ze mee willen nemen. Toen hebben we 7 of 8 zondagen boontjes gegeten, dat werd gekoesterd.
Hadden jullie schoenen? We kregen klompen van school, de verwarming stond laag en klompen waren warm. Je had ook de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) die deelden kleren uit. Wij hadden familie in Amerika, die moesten kleren geven en die wilden het aan ons geven, dus wij kregen pakken uit Amerika; familie van mijn vader geëmigreerd in 1910-1911. Ik kreeg bruine schoenen van die flatjes met gaatjes erin en oooh, ik durfde er niet mee naar school, ze hadden veters die je om de enkels moest knopen. Mijn moeder zei: “Ze passen jou, je trekt ze aan”. Ik: “ Die doe ik niet aan, ik word uitgelachen ”. Toen zeiden ze allemaal: “ Oh wat heb je leuke schoenen aan ”. Dat was hartstikke leuk. Mijn zusje kon goed naaien en die naaide uit een stijve jurk weer iets leuk voor mij. Zo deed je dat. Ik had een effen jurk; bordeaux rood, ik groeide en dan ging er een geruite lap tussen om hem langer te maken. Er zaten zelfs badpakken in.

* (Vader was kolenhandelaar, kolen waren ook op de bon)

1947 Bevrijdingsfeest met een naar staartje

Ik heb mijn arm gebroken net na de oorlog. Er was een groot bevrijdingsfeest op de Dennenkamp op 5 mei 1947. Er waren feesttenten met palen, die waren ze aan het afbreken, die palen lagen op een ijzeren hek. Wij kwamen uit Gym, dat was een noodgebouwtje, achter het gemeentehuis. Goh jongens, laten we even gaan wippen op die palen. Ik ga erop zitten, ik zat heel hoog en ontspannen, toen ging dat grietje waarmee ik wipte, die paal rollen. Ik zat zeker zo hoog als het plafond. Ik kwakte naar beneden, ik stond op en mijn arm stond achter mijn rug. Ik heb geprobeerd hem naar voren te doen, maar dat lukte niet. Het deed me een pijn. En die Willy de Bruin, die holde naar huis. Ik liep naar huis, de Weverstraat af. Toen kwam haar vader, ze had het thuis verteld, ga maar op de fiets zitten. Ik ging dus achterop. Nee, nee eraf, het rammelde zo en deed zo’n pijn. Het was vrijdagmiddag, we gingen lopen naar Dr. Giesberts. Ik hield mijn arm vast. Oh, zei hij niks aan de hand. Ik dacht man, wacht maar. Oh, dit is een rammelkast, dus ik moest naar het ziekenhuis.

Op een zondag kwam er een non met een zwarte pij aan, met zo’n grote kam bananen

Ik weet nog goed mijn moeder zei: ‘Oh dokter alstublieft naar het Elisabeth”. Hij zei niks, maar draaide toch bij het Elisabeth de oprit op. Toen hebben ze alles los geknipt, ik had nog een borstrokje aan en een hemdje. Het werd in het gips gedaan en ik moest een maand in het ziekenhuis blijven. Ik lag in die barakken bij de Zwarteweg, het ziekenhuis was nog kapot. Er waren Duitse nonnen. Op een zondag kwam er een non met een zwarte pij aan, met zo’n grote kam bananen. Ik zeg zuster: wat is dat? Ik was 10 jaar, ik wist niet wat een banaan was. Ja, dat is heel lekker, ik zat een beetje te pulleken.
En de meester kwam me les geven in het ziekenhuis, toen zat ik in de vijfde bij Lourens.
Mijn moeder liep vaak naar het ziekenhuis. Het openbaar vervoer was een vrachtauto met van die trapjes. Die Duitse nonnen kwamen ’s zondags met ouwels. Ik kneep hem als een ouwe dief, want ik wist niks van Katholiek af. Ik zei heel benauwd: “Ik ben Hervormd”. Oh dat is goed zeiden ze, ze waren erg lief, die nonnen.
Eindelijk mocht ik naar huis. Ze hadden aan mijn vader gevraagd of de klas op de Bedford mocht. Die Bedford kwam uit het leger, daar heeft hij heel lang meegereden. Hij heeft de laadbak schoon gemaakt en de hele klas erop, zo hebben ze me opgehaald uit het ziekenhuis. Er zaten bij ons kersen aan de bomen, die mochten de kinderen helemaal leeg eten.

Willie van Lingen

Willie van Lingen

W.vanLingen 005 2013

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum.

Het verstoorde volkstuintje

Je zult maar net in de route liggen van een paar honderd oprukkende Britse parachutisten die alleen maar oog hebben voor de verderop gelegen Rijnbrug en alles, wat tussen hen en die brug lag, als obstakels beschouwden. Dat overkwam Johanna Sauer, toen zij tien jaar oud was. Zij woonde bij haar grootouders aan de Nieuwe Kraan op nr. 5. En dat huis was zo’n obstakel! Het was gelegen tegenover de Oude Haven waar zij als kind elk plekje kende en de geur van de lange rij Lindenbomen zit nog in haar geheugen. Zij woonde daar met opa en opoe boven de smederij van opa en ook de geur van het hete ijzer, de geschroeide hoeven van de paarden, de gestookte kolen, raakte zij nooit meer kwijt.Paasbergkerk Maandenlang heeft zij gekeken naar het werk van opa aan de immens grote letters en cijfers van de gesmede klok die de Paasberg kerk zouden tooien. Hij was er trots op het aan de kerkgangers te kunnen tonen. En zo trots als Johanna was op opa, zo bedroefd is zij nu bij het zien van een kerk zonder de beroemde klok met de nu verdwenen tekst:

” Zo wordt de tijd eens eeuwigheid”. Gestolen? Georganiseerd”?


Zij loopt in gedachten weer door het smalle steegje ‘Doorzicht’, op weg naar ’School met den Bijbel’ aan het Roermondsplein. Zij kan de namen noemen van de mensen en winkeltjes in haar straatje: het Cafe van Eimeren; waarvan opoe in het begin van de oorlog de gebruikte theezakjes kreeg. De sigarenboer ten Seldam, de bloemenloods van de firma Oudsen. Johanna had er een volkstuintje, er stonden wel een paar bloemkooltjes te groeien oh zo! Piepklein, dat wel. Maar aan oogsten is zij niet meer toegekomen, want plots was daar een oorlog. Heel dichtbij. Lawaai, ontploffende bommen, geschreeuw, schieten, paniek alom. Plotseling, is ineens haar moeder daar en neemt haar hardlopend mee over de nog ongeschonden schipbrug richting Elst. Lopend door de landerijen bereikten ze de andere opa en opoe van Johanna, die in Elst een boerderijtje bewoonden aan de Rijksstraatweg. ‘Kijk’ zei opa, wijzend op de rode gloed in de richting van Arnhem, ‘de stad staat in brand’.  Maar ook in Elst was het niet veilig, zij zijn uiteindelijk in Borculo in de Achterhoek terecht gekomen. Waar zij voor haar verjaardag, een boterham met jam cadeau kreeg! En dat was toen een feest, geloof het maar.

 

Neerslag uit dagboek 1944-1945

26 Februari 1945 ’s morgens.

‘k Zit aan de vensterbank te schrijven, daar zit ik rustiger, want aan de tafel loeren ze de hele tijd nieuwsgierig naar wat ik wel aan ‘t schrijven ben. Nou en dat hoeven ze nog niet te weten.
‘k Zit hier trouwens ook niet erg rustig meer, want er zitten vliegtuigen in de lucht en de ruiten beginnen al angstwekkend te bibberen. De spoorlijn vlakbij wordt vaak gebombardeerd.
Maar nu zal ik eens aan m’n verhaal beginnen.
Arnhem:
’t Was op een Zondag 17 September 1944.
Alles begon heel gewoon. Laat opstaan zoals wij het Zondags altijd gewend zijn. Wij (vader, moeder, Truusje m’n zusje en ik ) zitten juist fijn koffie te drinken. Ineens komen er vliegtuigen en wordt er geweldig geschoten. We vlogen de kelder in en toen ’t een beetje bedaard was kwam onze bovenbuurvrouw met haar nicht naar beneden omdat zij geen kelder heeft. Ook buren kwamen bij ons slapen. Maandag stond ineens onze familie (vijf personen) uit de Koningstraat voor de deur. Na een week moesten we vertrekken. Dat was me wat. Op de fiets eerst naar Velp, daar een week gebleven tot we ook daar weg moesten. Toen met de hele familie naar Ede op aan. Wij werden ondergebracht bij vreselijke mensen, de Bondt, die ons wegtreiterden en op een dag moesten we weer verhuizen. Bij de buren, v.d.Craats, konden we komen. Maar daar werd een kindje geboren en moesten we weer weg. We hebben de fietsen weer volgepakt, met het enige dat we nog op aarde bezaten en zijn we naar ’t Harde (onder Elburg) naar de broer van mijn vader toegetrokken. Daar waren al twee evacués uit Arnhem; meneer en mevrouw Jansen.
…We zitten hier goed, maar met het eten zitten we nogal te hannessen. Maar we hebben het nog heel goed vergeleken met de trekkers die uit Noord-Holland, Utrecht en omstreken komen van de honger. Dat is verschrikkelijk.

Mijn vader en oom Henk duiken dan onder.

We hebben geen elektriciteit.
Elke avond zitten we bij een klein lichtje (een accu) en de groten kaarten.
Ongezellige avonden zijn dat zo. Telkens als hier de spoorbaan weer kapot gegooid wordt, komen de Duitsers mannen halen die alles weer moeten maken.
Mijn vader en oom Henk duiken dan onder. Meisjes pakken ze ook al op, want een Duitser vroeg aan tante Greet, op mij wijzend, ‘Wie alt ist die Kleine?” Ik ben veertien jaar en dat zei tante Greet toen ook. Maar als ik twee jaar ouder was geweest had ik ook mee moeten werken. Gelukkig ben ik nog maar geen zestien.
…’k Ben vanmorgen een beetje misselijk geweest. ’t Komt geloof ik door het aardappelen schillen van gisteren. Zulke vieze aardappels. Bah, ze stinken zo, dat je hart ervan omdraait. En dan zijn ze zo week en zacht als boter, haast niet te schillen. ’t Water druipt er soms uit. Bijna helemaal verrot….
…Ik verlang zo naar huis. ‘k Hoop dat na de oorlog wij weer fijn met z’n viertjes samen komen te wonen en alles weer net zo gezellig en gelukkig als vroeger zal worden…
…Nu schei ik over dit onderwerp uit…

Ongemak, groot ongemak

Wij kwamen oorspronkelijk uit Vlaardingen. Daar heb ik in mei 1940, vanuit de deuropening, de bommen op Rotterdam zien vallen.
Mijn vader, als fabrieksarbeider veel werkeloos tijdens de crises voor de oorlog, kreeg in 1942 werk bij de AKU en wij verhuisden in september naar een nieuwe woning van de AKU in de Graswinckelstraat in Het Broek in Arnhem.
Daar hebben we een rustige tijd beleefd. Je had niet veel last van de Duitsers. Ik kon me vrij door Arnhem bewegen.
Op zondag 17 september 1944 heb ik, als meisje van 14 jaar, de jeugddienst in de Koepelkerk op het Jansplein bijgewoond. We werden opgeschrikt door het luchtalarm en zijn toen naar het politiebureau aan de Bovenbeekstraat gegaan.
Toen het luchtalarm vrij gaf, ben ik met m’n vriendin en buurmeisje naar huis gegaan. Thuis aan de zondagse maaltijd.
Vanaf ons huis konden we de schietende Duitse soldaten zien, die op de spoorbaan naar Zevenaar stonden. Sommige kerels met ontbloot bovenlijf vanwege het mooie weer.
Na een week moesten we eruit: Evacueren.
Een buurman, collega van mijn vader, had familie in Harskamp. Daar zijn we, vader, moeder, broertje van 12 jaar, zusje van 11 en ik, bepakt en bezakt te voet heengegaan.
We dachten eigenlijk heel snel weer terug te komen. Dat gebeurde dus niet.
De eerste nacht brachten we door op de grond in een school boven aan de Hommelseweg. De volgende dag zijn we verder gelopen via de Koningsweg, waar veel soldatenspullen in de berm lagen. Van de gevechten naar ik aanneem. Ik vond dat heel luguber.
Na een lange voettocht kwamen we in Harskamp aan waar we enige weken tot 23 oktober (mijn 15e verjaardag) in een huis van een NSB-er hebben gezeten. Deze was, zo gaat het verhaal, met zijn gezin gevlucht naar Duitsland.
Mijn vader en nog een aantal andere mannen zijn nog een paar keer stiekem teruggegaan naar Arnhem, hoewel de stad verboden gebied was. Zij brachten nog wat spullen uit huis mee, maar ook stukken parachutestof en een op de hei gevonden, door de Engelsen gedropte, grote mand in goede conditie. Van de stof heeft iemand nog jurken voor mijn moeder en mij gemaakt en geverfd. Van de mand, die we op onze reis steeds meenamen, een wieg, waar mijn zusje in mei 1945 in gelegen heeft.
Op een dag bleef mijn vader lang weg en toen ben ik, zonder dat mijn moeder dat wist, de donkere weg van Harskamp naar Otterlo gelopen op zoek naar mijn vader. Mijn vader trof ik aan in een school, gewond aan zijn hoofd, gelukkig een schampschot dwars door zijn hoed.

Een schampschot dwars door zijn hoed

Mijn vader, 35 jaar oud toen, droeg dagelijks een vilten hoed.
Ik weet nu nog niet hoe ik het durfde om die weg te lopen in het donker langs Duitse soldaten in kazernes. Ik was pas 14 jaar!
Ik herinner me nog dat ik in Harskamp voor de gaarkeuken aardappels heb moeten schillen.
Op 23 oktober moesten we weg uit het huis waar we woonden, want de NSB-ers kwamen terug.
We zijn met een kar, getimmerd door mijn vader, weer op pad gegaan. Het hout hadden mijn broertje en een vriendje van de Duitsers gejat. Uiteindelijk zakte de kar onderweg van Harskamp naar Utrecht in elkaar.
In Utrecht onze volgende halteplaats woonde een oom en tante.
Omdat vrijwel onze hele familie van beide kanten, veel ooms en tantes, in Vlaardingen woonde, wilden we daar naar toe. Vader is vooruit gegaan op de enige fiets die we hadden, om voor ons vervoer te regelen. Hij kwam met een bakfiets terug en toen konden we met z’n allen verder naar Vlaardingen.
Moeder op de bakfiets, zusje en ik op de fiets, en mijn broertje moest helpen een andere kar te duwen. De hele evacuatietijd zijn we in Vlaardingen gebleven, dus de hongerwinter meegemaakt. Was niet niks.
Met een vriendin moest ik in de kou naar het Westland, op de fiets met banden gemaakt van oude autobanden, om daar bij tuinders te vragen om spruiten en witlof. Eigenlijk hou ik helemaal niet hou van spruitjes en witlof.
Vader durfde de straat niet op om mee te gaan. Met mijn broertje moesten we ook sintels rapen die uit de stoomtreinen gegooid werden. Ik weet niet waarvoor dat was.
We woonden eerst bij een oom en tante met drie kinderen. Oom was banketbakker en achter de winkel was een kamer, daar leefden wij met zijn vijven.
Ik ben daar weer naar mijn oude school, de Mulo, gegaan. Ik vond het maar matig, de leerstof was toch niet hetzelfde. Maar ik deed ook niet erg mijn best, want ik zou toch weer naar Arnhem gaan.
Bij die oom en tante zijn we niet zo lang geweest, want het was ook niet goed te doen met vijf personen erbij.
Er kwam een huis vrij van een NSB-er die gevlucht was en niet terug kwam. Het was best comfortabel.

Er kwam een huis vrij van een NSB-er

Toch zal het voor mijn moeder allemaal niet mee gevallen zijn, want ze was zwanger van mijn jongste zusje. Ik wist dat toen helemaal niet. Dat zusje is op 5 mei geboren en werd Irene genoemd. Vader had op een zoon gehoopt, maar was toch gelukkig met dit kind uit die barre wintertijd. Vreugde al om!
In de zomer van 1945 zijn we weer naar Arnhem terug gegaan. Mijn moeder had geen haast; met dat kind bij de familie was best aangenaam.
Thuis in Arnhem troffen we een chaos aan: Ruiten er uit, veel weggehaald. Er zijn, denken wij, soldaten in huis geweest, want er stond ‘bathroom’ op de badkamerdeur.
Het Broek heeft onder water gestaan, het gemaal heeft niet gewerkt. De kruipruimte, waar wij papieren en foto’s hadden neergelegd, was ondergelopen. Alles onbruikbaar.
We hebben huisraad van Hark (Hulpactie Rode Kruis 1945-1947) gekregen.

We hebben huisraad gekregen van HARK

Het leven kwam langzaam weer op gang. Achteraf gezien hebben we geluk gehad. Wij brachten de evacuatie door bij onze hechte familie in Vlaardingen, waar wij pas 2 jaar weg waren.
In de familie waren veel middenstanders met winkels: Een slagerij, een zuivelwinkel, een banketbakker, twee drogisterijen etc. Ze hadden voorraden en we konden veel ruilen en hebben niet zo veel geleden onder de hongerwinter.
In mijn herinnering heeft een voorval uit de oorlogstijd van 1943 veel meer indruk gemaakt dan de evacuatie. Toen vielen Duitse soldaten, met van die grote laarzen, ’s avonds laat ons huis en mijn slaapkamer binnen. Het bleek dat ze op het verkeerde adres waren, en ze hebben die nacht bij de directe buren een joodse vrouw met kind weggehaald, waarvan wij niet wisten dat ze er woonden.
Ik kan die laarzen niet vergeten. De evacuatietijd kan ik nog het best omschrijven als: Ongemak, groot ongemak.

Een beetje hekel aan Apeldoorn

Een Duits kanon schoot over ons heen naar de Betuwe
Ik was 16 toen de oorlog begon en 20 in september 1944. De oorlog was rustig geweest.
Wij, mijn ouders, mijn 10 jaar jongere broer en ik, woonden op de Dalweg en die jaren werkte ik op de administratie van de inspectie-afdeling bij de PGEM (provinciaal energiebedrijf, voorloper van de Nuon) in het pand Amalia aan het Nachtegaalspad.
Ik kon mij als jong meisje vrij door Arnhem bewegen, ik had een permit voor mijn fiets, en had van de Duitse soldaten nooit last.
In de zomer van 1944 werd het onrustig. Wij hoorden van de invasie en de opmars door Frankrijk en België.

Op dolle dinsdag dachten we dat de bevrijding snel zou volgen

Op dolle dinsdag, begin september, dachten we dat de bevrijding snel zou volgen. Zondag de 17e september, waren wij thuis.
Op de Dalweg was het rustig, maar langs de Rijn en bij de Rijnbrug niet.
’s Maandags de 18e al, kwamen er kennissen, de familie Hulstein, vluchtend van het Eusebiusplein, waar zwaar werd gevochten.
Zij zijn een week bij ons en bij andere kennissen in de Leoninusstraat geweest. Het was een angstige week. Er stond boven aan de Apeldoornse weg een Duits kanon dat over ons heen naar de Betuwe schoot.
De 25e moesten wij allemaal Arnhem uit. We zijn met die drie families met een bakfiets naar Apeldoorn gelopen. Oma en kleine kinderen in de bak.
In Apeldoorn zijn we uitgenodigd bij overburen van een neef van Hulstein, een echtpaar met een dochter. De man was 55, net boven de grens om niet naar Duitsland te hoeven gaan.
De Hulsteins zaten aan de overkant, bij die neef.
Iedereen was in de veronderstelling dat we met een paar dagen weer terug naar Arnhem konden.
Die eerste week hebben de rokers met z’n allen een zak tabak van mijn vader opgerookt.
In Apeldoorn waren veel Arnhemse mannen.
De Duitsers hielden op 2 oktober een razzia om zoveel mogelijk mannen op te pakken voor de bouw van de IJssellinie (Duitse verdedigingslinie op de oostelijke oever van de IJssel tussen Deventer en Zwolle). Ook in onze straat gingen ze huis aan huis. Mijn vader zat verstopt achter een balk op zolder en werd niet gevonden.
De 55-jarige moest, ondanks zijn leeftijd, toch mee en liep naar buiten.
Maar omdat onze straat een hoefijzervorm had, kon hij ongemerkt achterom weer ons huis binnensluipen. Zo ontsprong hij de dans. De Hulsteins zijn wel opgepakt, maar later zijn zij ook ontsnapt en teruggekeerd. Daarna durfden de mannen zich niet meer op straat te vertonen.

Een hekel aan Apeldoorn
Twee keer ben ik terug gefietst naar Arnhem. Daar had je een vergunning voor nodig.
De eerste keer, met de mevrouw uit de Leoninusstraat, ging het goed. We zijn naar de Dalweg gereden om wat winterkleren uit huis te halen. Het was niet leuk. Arnhem was een dode stad. Maar we zijn er wel goed van teruggekomen.

Arnhem was een dode stad

De tweede keer, samen met de 55-jarige man, ging het mis. We moesten ons melden aan de Schelmseweg op de kop van de Bakenbergseweg, om de vergunning te laten tekenen door de Ortskommandant.
Maar zo ver zijn we niet gekomen. We werden aangehouden bij het viaduct over de Cattepoelseweg en mochten niet verder, maar ook niet terug.
Er was inmiddels een hele groep mensen verzameld. We moesten mee naar het kamp Golf Links aan de Apeldoornseweg.
De mannen werden gescheiden van de vrouwen. Ik was bang dat als ik niet thuis kwam, mijn vader me zou zoeken en ook opgepakt zou worden.
De mannen moesten een gebouw in. De vrouwen een ander gebouw, maar die werden snel vrijgelaten.
Ik bleef wachten, maar het was niet duidelijk of mijn reisgenoot ook vrij zou komen.
Toen ik wachtte, kwamen er twee jonge mannen op de fiets voorbij, met duidelijk spullen van Engelse soldaten: Een verrekijker en banden met rode kruizen. Stom!
Zij hadden contact gehad met Engelsen. Die twee zijn ook opgepakt. Naar ik achteraf heb begrepen, waren het twee broers en zijn zij later ter plekke doodgeschoten.

De twee broers zijn later ter plekke doodgeschoten

Na een tijd kwam mijn reisgenoot toch weer naar buiten. We zijn direct omgekeerd en terug gefietst naar Apeldoorn.
Al met al is de Slag om Arnhem en de evacuatie naar Apeldoorn voor mij geen ramp geweest.
Het was een moeilijke tijd, vooral door het schaarse eten, maar je had steun aan elkaar.
Iedereen zat in dezelfde situatie. En ja, we dachten voortdurend dat het snel afgelopen zou zijn. Uiteindelijk duurde het 9 maanden.
De relatie met het echtpaar waar wij ingekwartierd zaten werd ook steeds moeilijker. Er was met die mensen niets mis, ze hebben ons opgenomen met de gedachte dat het een paar dagen zou duren.
Maar het duurde veel en veel te lang. Zij waren ons op het laatst gewoon zat, en dat begrijp ik ook wel.
We hebben elkaar na de oorlog nog éénmaal gezien, maar zijn geen vrienden geworden.
Door die situatie heb ik wel een beetje een hekel aan Apeldoorn.

 

Een mens heeft enorme veerkracht

In 1944 was ik 24 en ik voelde me verantwoordelijk voor mijn moeder en 10 jaar jongere broer en zus. Vanuit Arnhem was ik samen met mijn moeder, zus en broer naar Velp gegaan, met de boerenkar.
En vanuit Velp naar Apeldoorn. We zijn tot na de bevrijding in Apeldoorn gebleven.
De bevrijding was een onvoorstelbare opluchting, vergeet je nooit meer. We kregen exotisch eten: Australische biscuits, Schotse haring en zo, uit de nu overtollige legervoorraden van de soldaten.
Het geallieerd bestuur had dat heel snel, heel goed geregeld.
Terug in Arnhem in de Klarenbeekstraat, bleek dat er praktisch niets meer in huis stond.
De Duitsers hadden de stad systematisch leeggeroofd. Alles van waarde, gasfornuizen en meubels en zo, was op transport naar Duitsland gezet.
Ik ben snel weer aan het werk gegaan.
Omdat het provinciehuis gedeeltelijk was ingestort is het gemeentelijk en het provinciaal bestuur tijdelijk ingetrokken in het gebouw van Sacré Coeur (een voormalig meisjesinternaat) aan de Velperweg.
Daarna vertrokken we naar de gebouwen aan de Eusebiusbuitensingel.
Het bestuur kwam weer op gang.
Ze zeggen wel eens dat Arnhem is verwoest in september 1944. Dat is natuurlijk niet zo.
Het was heel plaatselijk. Het centrum, de Bakkerstraat, de Koningstraat stonden er allemaal nog.
De strook langs de Rijn en bij de Rijnbrug, daar was vrijwel alles kapot.
Voor mij was de evacuatie geen drama. Een mens heeft een enorme veerkracht. Het was een harde tijd, maar ook wel avontuurlijk.
Ik heb wel geluk gehad dat ik niet opgepakt ben.
En het heeft echt wel geholpen dat ik ambtenaar was, helemaal geen hoge hoor, en relaties had bij  de padvinderij.
Zonder familie of relaties was het zwaar.
De oorlog heeft me niet beschadigd.
We hebben er later in ons gezin gewoon over kunnen praten. Wel heb ik altijd een ander gevoel over voedsel overgehouden.
Mijn dochter liet laatst wat eten in de thee vallen en ze wou het weggooien. Belachelijk! Uitstekend voedsel, niks mee mis.
Ik heb het natuurlijk gewoon opgegeten.

Wat doe jij hier dan?

Mijn vader was al lang voor de oorlog overleden.
In 1944 was ik 24 en ik voelde me verantwoordelijk voor mijn moeder en 10 jaar jongere broer en zus.
De Duitsers lieten me in de oorlog met rust. Ik hoefde niet naar Duitsland in de Arbeitseinsatz, omdat ik voor het provinciaal bestuur werkte, als ambtenaar op de griffie in het provinciehuis, op een steenworp afstand van de Rijnbrug.
Na dolle dinsdag 5 september werd het onrustig in Arnhem.
De Duitsers kwamen uit het zuiden in paniek over de Rijn, maar ze herstelden zich.
Op zondagmiddag 10 september is vliegveld Deelen zwaar gebombardeerd. Ik wandelde toen met mijn verloofde op de Schelmseweg en zag het gebeuren.
De volgende dagen moest een aantal Arnhemmers, waaronder ik, zich melden voor de reparatiewerkzaamheden, maar ik ben de dans ontsprongen.
Een NSB-er vroeg op het meldpunt op het Willemsplein naar mijn papieren. Toen ik zei dat ik die niet had, vroeg hij: “Wat doe je dan hier”? Ik ben meteen weggegaan, ben een paar dagen ondergedoken en daarna weer gewoon naar kantoor gegaan.
Op 17 september had ik wachtdienst. De wachtdienst was ingesteld om het provinciehuis te bewaken.
’s Ochtends waren er gerichte Engelse bombardementen op de kazernes en een magazijn achter de schouwburg.
Je hoorde het wel, maar we voelden ons veilig, omdat het provinciehuis een heel zwaar bouwwerk was. Nadien hebben we nog gepraat met de commissaris van de Koningin in een zijtuin van het provinciehuis; het was prachtig weer.
Hij had telefonisch bericht gehad dat er in Groesbeek parachutisten waren geland.
Om 12.30, na mijn wachtdienst, ging ik met de fiets naar ons huis aan de Klarenbeekstraat, hoog boven ik Klarendal.
Op het Velperplein zag ik al drie Duitse tanks aankomen. Ik dacht: “Oh jee, die zijn er nog”.
Toen ik thuis aankwam zeiden ze dat er gevechten waren bij de brug.
Ik zei: “Kom nou, daar kom ik net vandaan”. Maar vanuit de zolder kon je zien dat er een grote donkere wolk bij de brug hing.
Toen geloofde ik het wel. Ik heb het provinciehuis niet meer teruggezien.
Na een week moesten we, mijn moeder en mijn broer en zus uit Arnhem weg, met een bakkerskar van schoonfamilie.

Een nacht van acht maanden

Zondag 17 september 1944:  Het begon met gerommel van vliegtuigen, die hier het spoor bombardeerden in de weilanden. Ik was bij de buren, samen hebben we onder de trap gezeten, ik dorst niet terug naar huis. Later gingen we in de tuin kijken, we hoorden de vliegtuigen van de landing van de parachutisten in Wolfheze/Heelsum. In de loop van de middag kwamen de Engelsen door de straat. We dachten, we zijn bevrijd, de vlaggen hingen uit. ‘s Avonds werd duidelijk dat het niet klopte. Maandagavond kwam een Engelse militair zeggen dat we weg moesten. We moesten evacueren voor één nacht, maar het werden 8 maanden. We gingen naar een boerderij, die had een prachtige gewelfde kelder. We zaten met een man of 20 in die kelder, waaronder  twee gewonde Engelse soldaten. We hebben twee keer een voltreffer op het kelderraam gehad, dan stond de kelder vol rook en rotzooi. Een aantal dagen werd flink gevochten vooral vanaf de Westerbouwing, waar de Duitsers zaten. Als je veel kabaal en schreeuwen hoorde dan wist je daar komen de Duitsers aan. De Engelsen waren stil, ze kwamen even bij ons in de kelder en hup daar gingen ze weer, er volop tegen aan.

Wat in Oosterbeek en Arnhem gebeurde was de straf van God, want wij waren zondaren

24 september werden we door Duitsers gesommeerd weg te gaan. De eigenaar van de boerderij heeft toen een paard en wagen ingespannen.  Mijn moeder was slecht ter been die mocht bij hem op de bok zitten. Op de kar: de oude mevrouw Frederiks, mijn zieke oudste broer op een soort matrasje, hij had tyfus en ik.  Zo gingen we de Westerbouwing op, over de Oude Oosterbeekseweg, langs het kerkje in Heelsum, over de Bennekomseweg naar boer van Eck. Na vier weken moesten we daar weg van de Duitsers. We kwamen terecht in Meu Lunteren aan de Postweg bij een boer en dat was niet zo goed.“Wat in Oosterbeek en Arnhem gebeurde was de straf van God, want wij waren zondaren.” Art. 31* mensen waren dat. Na een aantal weken waren mijn ouders het spekzat. Uiteindelijk zijn we toen in Vleuten beland tot het einde van de oorlog. In mei 1945 zijn we met een auto naar Oosterbeek gebracht. Ik zal ik nooit vergeten, wat die man zei: “Jullie gaan mee terug, want hier kun je niet wonen”. Geen raam zat er in, alles was kapot, onvoorstelbaar.

*Art. 31 = Gereformeerd Artikel 31 Protestants kerkgenootschap ontstaan in 1944.

Huis Kees Boxma in de oorlog Tekening
Huis Kees Boxma in de oorlog Tekening gekregen van een soldaat

 Naar school ging ik niet

Toen jullie terug kwamen ging je toen direct weer naar school?
Nee, we gingen 2 dagen per week, er was geen ruimte, alles was kapot, dat heeft ongeveer een jaar geduurd, toen kwam het normale ritme terug. De eerste klas heb ik gemist. Op de Paasbergschool heb ik 2 à 3 jaar gezeten, maar het ging helemaal niet, omdat ik de ondergrond miste. En al die oorlogservaringen, die hebben bij mij erg meegespeeld.
De schoolarts vond het beter dat ik naar een kleinere school ging, ik zat in vrij grote klassen. Toen ben ik in Heveadorp naar de ” Seelbeeckschool” van meester van Ginkel gegaan. Tot mijn dertiende jaar, daarna nog twee jaar VGLO. Toen zag mijn Oma een baan als telegrambesteller bij de PTT. Ik heb gesolliciteerd en ben daar aangenomen. Ik heb 40 jaar bij de PTT gedraaid.

Wat ik heel belangrijk vind is dat het ook herdacht blijft worden

Ja, die oorlog dat heeft nog gevolgen, erg moeilijke woorden kan ik verrekt moeilijk uit komen, hoe moet ik dat precies spellen? Ik wil dat niet altijd uitleggen, maar ik mis de eerste schooljaren. Meerdere chefs raadde mij aan een cursus voor hoofdbesteller te doen, maar als je verslagen moet schrijven en je maakt taalfouten? Ook nog eens je maten bestraffen of zo . Toen heb ik een opleiding tot expediteur gedaan.
Wat ik heel belangrijk vind is dat het ook herdacht blijft worden. De allerlaatste zullen onderhand wel komen, maar we moeten de oorlog blijven herdenken, absoluut. Vroeger met verjaardagen van mijn ouders zeiden wij als kinderen altijd: “Het is nu een uur of negen, het eerste borreltje komt binnen, we gaan evacueren hi, hi”. Dan hoorde je allerlei verhalen. Jarenlang met de Airborne herdenking als ik dan Duits hoorde, dan kreeg ik gewoon koude rillingen, dat geschreeuw van die verrekte lui, als ze bij die kelder kwamen, dat hoor ik bij wijze van spreken nog.
Maar doordat ik op de camping na 1994 Duitse mensen leerde kennen, waar ik mee bevriend raakte, werd het in de loop der jaren minder. Toen hoorde je hun verhalen, die vrouw is nu 86, als je hoort hoe die geleden heeft met haar ouders, dan valt het hier nog mee. Eén was een echte MOF. Die andere drie wilden niks met de Nazi’s te maken hebben. Wij hebben negen maanden ellende gehad, maar zij hebben er vier jaar mee zitten klungelen. Nu kan ik het van hun kant ook bekijken, nu ik 74 jaar ben. Maar ik vind het al moeilijk als ik Duitsers voorbij zie komen met de Airborne. Ik zal niet protesteren, maar Duitsers bij de herdenking vind ik krankjorum.

KWAJONGENS of OORLOGSLACHTOFFERS ?

Die zoon van die evacuatie boer van Art. 31 was zijn kin en zijn kaak kwijt.

Toen we terug kwamen mochten we de tuin niet in, er lag nog veel oorlogstuig. Op een zondag zijn een jongen van Ter Horst en een jongen van Wintering verongelukt. Die kende ik ja. Die gingen het paadje naar het zwembad in tegenover Garage Wout Klaassen en dan zo de wei in. Daar stond een hele grote wilg, daar waren ze ingeklommen, ze pakten mekaar bij de hand en ze sprongen uit de boom. Het was gebeurd, ze springen op een mijn. Peik Ter Horst was op slag dood en die jongen van Wintering heeft nog een paar uur geleefd. Maar Peik daar hebben ze de stukjes en beetjes bij elkaar moeten rapen, dat hebben Jan Ter Horst en zijn vrouw gedaan die liepen met een veilingkistje.
Mijn broer Uco is ook op een mijn gelopen. Dat wil zeggen ze waren met z’n vijven. Jas de Haan, Wout Klaassen, Uco Boxma, Wim Wils en Jan van de Kieft. Jan van de Kieft was de zoon van de evacuatieboer die van Art. 31*, die kwam eens kijken waar nou eigenlijk die zondaren uit Arnhem en Oosterbeek woonden. Die jongens wisten dat er in de wei een éénmansgat was, ze dachten dat daar een gesneuvelde Engelse soldaat in lag. Het verhaal ging dat er een Engelse mevrouw was die voor het lijk van haar zoon een geldbedrag beschikbaar stelde, omdat ze persé wilde dat het lichaam van haar zoon naar Engeland ging. Dat lijk is nooit gevonden. Het kan makkelijk zijn dat het als onbekende soldaat op het Engelse kerkhof ligt. Nu de jongens steken de weg over, de eerste is met zijn kont onder het prikkeldraad door, dat was Jas de Haan en Wim Wils die staat erachter stapt op een mijn, die is zijn been kwijt. Jas de Haan was van achteren net een gehakte biefstuk allemaal wondjes. Jan ter Burg had iets met zijn hand. Uco had een scherf in zijn elleboog en één in zijn oorlelletje. Die zoon van die evacuatie boer van Art. 31 was zijn kin en zijn kaak kwijt. Ze zijn door Canadese militairen naar het ziekenhuis gebracht, die waren hier om te helpen. Die deden ook nog iets toen die *film hier gemaakt is. Er was nog veel vernield.

Sniper van het dak voor film Theirs is the Glory

Sniper van het dak voor film Theirs is the Glory

Jas de Haan klom op een Sherman tank, hij kreeg dat kreng aan de gang en sjouwde de Weverstraat op en reed in dat huis waar Jongkind woonde. Toen wou hij er wel uit, dat was me nog al wat, tsjonge schei uit.

 

 

 

 

 

Jeep Benedendorpsweg 1945

Jeep Benedendorpsweg 1945

Die jeep op de foto stond voor de oude Kerk aan de Benedendorpseweg. Ik ging er in zitten, ik deed ook de motorklep open, die viel weer naar beneden, mijn vinger ertussen. De bovenkant van mijn vinger is gebroken geweest en had recht gezet moeten worden. Mijn vader zei: je had er niet met je klauwen aan moeten zitten. Je weet wel hoe de mensen toen waren en het bloedde ook niet zo erg. Je moest toen hard zijn, andere tijd.

 

( *note: Film: Theirs is the glory).

(* note: *Art. 31 = Gereformeerd Artikel 31 Protestants kerkgenootschap ontstaan in 1944.

Kees Boxma 2013

Kees Boxma 2013