Wilde eenden genoeg

“Eigenlijk weet ik er niets meer van”, zegt Joek tijdens het begin van het gesprek.
“Ach, het verleden moet je laten rusten, ’t is allemaal zo lang geleden. Ik denk er nooit meer aan”.
Joek SuringhHoewel net tien jaar geworden op het moment van de Landingen van 1944 blijkt nu, dat er toch nog veel zaken op het netvlies zijn blijven staan bij Joek Suringh.

Na alle vastgelegde oorlogs- en evacuatieverhalen van Oosterbekers en van Arnhemmers voegt het verhaal van Joek Suringh een nieuw aspect toe, namelijk dat van een schippersdochter.
Want als je, zoals Arnhem, een Rivierenstad bent waren die er ook!
Joek was de dochter van een sleepbootkapitein die vanuit de Nieuwe Haven van Arnhem zijn bedrijf uitoefende met twee sleepboten: De Pronto I en de Pronto II.

Geboortehuis de Rhenus

Geboortehuis de Rhenus

Kapitein vader Suringh, laten we hem om in scheepvaarttermen te blijven even ‘de Ouwe’ noemen, woonde met zijn gezin voorop en de grootouders achterop het bovenste dek van de oude raderboot de ‘Rhenus’.
Deze lag aan de ingang van de Nieuwe Haven, nog voor de roei- en zeilvereniging Jason.
“Mijn oudste broer, mijn schoonzus en hun kind woonden op de brug boven de raderkasten”, weet Joek nog.
“Het was tegenover café Reimes aan de andere kant van de (Westervoortse)dijk”.
“In de ruimen van de ‘Rhenus’ lagen kano’s en Werries voor verhuur en eigen gebruik”, vervolgt Joek haar verhaal.
Later bleek dat ‘de Ouwe’ ook onderduikers in de aangemeerde kajuitzeilbootjes verborgen hield. Maar dat wist niemand.
Al met al; het waterleven zat dus in Joeks bloed.
Al vroeg over de Nieuwe Haven zeilend met haar zelf gerepareerde Jol .9878
“Je mag dat lekke ding hebben”, zei de Ouwe. “En als je hem zelf repareert, zorg ik voor de mast en de zeilen”. En dat deed zij.
Met stukken kapot geknipt blik en hennep werden alle lekken gedicht. Een hele toer voor haar toch wel stevige kinderhanden.
Nee hoor, opgroeiend tussen scheepsvolk, zag zij niet op tegen een beetje stug en ruig werk.
Dagelijks werd de lagere school, nummer 15 in de Schoolstraat, bezocht en legde zij de weg via de Joh. Van Oldebarneveldtstraat en de Parkstraat daarheen en terug lopend af. Een flink stuk, maar dat was normaal in die dagen; een afstand waar ze tegenwoordig de auto voor nemen.
Hoewel het oorlog was, was daar niet veel van te merken in haar woongebied. De boten voeren dagelijks uit en er bleef (sleep)werk aan de winkel.
Het naar schoolgaan behoorde tot het dagelijks ritueel en van echt voedseltekort kan zij zich uit die tijd niet veel herinneren.
“We aten wat de parlevinker aan boord had als hij langs kwam”.
Je wende als kind ook aan het lawaai, dat de vlakbij gelegen IJzerfabriek ‘Rijnstaal’ met zijn zware dreunende machines, maakte en dat soort geluiden associeert zij er nog steeds mee.
Voor een meisje van tien jaar kabbelde het zorgeloze leventje aan de Nieuwe Haven, spelen, zeilen en soms meevaren met ‘de Ouwe’, gewoon door.
Toen ineens, kwam die oorlog heel dicht bij.
Door een stom toeval werd die bewuste dag de gang naar school door familieomstandigheden een paar uur uitgesteld.
Op tweehonderd meter van de ‘Rhenus’ vandaan, op 22 februari 1944, werd toen de Arnhemse Gasfabriek en delen van Rijnwijk gebombardeerd. Zevenenvijftig personen kwamen daarbij om het leven en meerdere fabriekspanden werden ook geraakt. Achteraf een vergissingsbombardement! Maar het gebeurde akelig dichtbij en op de route naar school! Met andere woorden, dan zou ons gesprek waarschijnlijk nooit hebben plaatsgevonden. Gek idee hoor.
De gigantische ontploffingen en de enorme branden staan haar nog duidelijk voor de geest. De ravage was onvoorstelbaar. Jawel, ruim zeventig jaar geleden en nog zijn de beelden op het netvlies terug te halen. En, dat weten we nu, daar bleef het niet bij.
De 17e september van 1944 naderde met rasse schreden en hoewel het begin van de operatie nogal ver van de Nieuwe Haven plaatsvond en zich concentreerde op de Rijnbrug, gingen de vliegbewegingen van de geallieerden en het oorlogsrumoer die het opleverde niet aan de Suringhs voorbij.

Landing Poolse parachutisten

Landing Poolse parachutisten

Het geweld kwam angstig dichtbij en in de Nieuwe Haven wist op dat moment natuurlijk niemand wat het werkelijke doel was van de operatie en of het niet verder richting Haven zou trekken. Joek herinnert zich goed dat zij ook de Poolse Para’s bij Driel zag landen. “Dat kon je vanaf de Hoek Wetservoortsedijk en de Joh. van Oldebarneveldtstraat goed zien”, vertelt zij. Sommige Poolse para’s waren kennelijk al doodgeschoten voor zij bij Driel landden. “Je kon het aan de houdingen zien; slap en niet landingsklaar”, herinnert Joek zich.
Dat het Polen waren wist nog niemand op dat moment.
Nu de oorlog zo dichtbij was gekomen, was vader Suringh’s grootste zorg om zijn belangrijkste werkgereedschap en kapitaal in veiligheid te brengen.
Besloten werd om, al varend, betere en veiliger oorden voor de schepen en de familie op te zoeken. Bij het overhaast samenstellen van het kleine konvooi moest Joek, gehaast springend en kruipend over steigers en vlonders, de groene vissersboot van zijn plek halen en aan een van de sleepboten vastleggen. Haar oudere broer Wim met zijn gezin voer met de Pronto I en vader de Pronto II. Met allen aan boord, vader, moeder, broers en schoonzus, stoomde het kleine konvooi de haven uit. Opa, oma en tante ‘Da’ (Joeks steun en toeverlaat), die het voorste deel van de ‘Rhenus’ bewoonden, moesten helaas achterblijven. Zij wilden de ‘Rhenus’ niet verlaten omdat onder andere opa ernstig ziek en niet makkelijk verplaatsbaar was.
Joek herinnert zich oma’s woorden nog: “Het zal onze tijd wel duren, we zinken nog niet. Gaan jullie maar”. De grootouders werden dus een zorg voor later.
Duitse wachtposten die in een nabijgelegen gebouwtje een aantal Russische krijgsgevangenen bewaakten, weet Joek nog, begonnen op de vluchtende boten te schieten. “Ga liggen! Zo plat je kunt”, snauwde vader haar toe terwijl de kogels over de vol gas varende boten floten en o.a. de deur van de stuurhut doorboorden. Eenmaal op open water werd stroomopwaarts naar de kop van de IJssel gevaren die gerond werd waarna het stroomaf richting Zwolle ging.
Wat voor een plan haar vader had, wist Joek natuurlijk niet, maar hij zal vast een idee hebben gehad waar ze uiteindelijk terecht moesten komen.
De familie kwam onderweg aan voedsel door wilde eenden te schieten, want die waren er genoeg. Vader had nog steeds een jachtvergunning, maar wie zou dat trouwens in die omstandigheden controleren . “Vaak haalde ik ze dan met de vissersboot uit het water en omdat vader geen dierenleed wilde, leerde ik ze snel de nek om te draaien als ze nog leefden na een schot hagel”.
Na een dagenlange redelijk rustige tocht, waarbij Joek zich vooral het kalme langs het schip stromende water herinnert, werd na dagen uiteindelijk voorbij de sluis, het Drenthse Nieuweroord onder de rook van Hoogeveen bereikt. Hele stukken moesten Joek en haar moeder middels het langs het kanaal gelegen jaagpad, het schip voorttrekken omdat er geen brandstof meer was voor de motoren.
Vader had in een bosrijk gebied aan een klein kanaal veel hoge bomen ontdekt waardoor de schepen voor luchtaanvallen redelijk aan het oog waren onttrokken. Zo waren de Suringhs waarschijnlijk de enige Arnhemmers die zonder een stap te verzetten geëvacueerd zijn geweest.
“Nieuweroord werd ons verblijf voor de rest van de oorlog”, vertelt Joek. Voor een lang verblijf waren de schepen te klein behuisd. Er moest worden uitgekeken naar woonruimte. En ‘de Ouwe’ vond het. Op een steenworp afstand stonden twee schoolgebouwtjes: Een zogenaamde neutrale- en een Protestant Chistelijke school.
“Nou ja, wat je school noemt”, vertelt Joek. Het dorpje Nieuweroord had toen niet eens voldoende kinderen om meer dan één klas te bevolken, zo groot was het. Dus alle klassen in één lokaal! Van de Protestant Christelijke school was de leraar/hoofdonderwijzer met de noorderzon vetrokken en zijn leegstaande huis werd ons aangeboden zodat onze hele familie onderdak had. “Zonder geluk zullen we maar zeggen”.
Schoolgaan behoorde nu ook tot de mogelijkheden in de ‘neutrale‘ school met een ontzettend aardige onderwijzer.
“Meester v.d.Kleij”, weet Joek nog, “die mij een lapje grond gaf om in mijn eigen tuintje groente te verbouwen”.
“Hij leerde mij van alles over bloemen planten, kruiden etc.”.
Met een wijds gebaar toont Joek mij haar tuin die daarvan, nu nog! blijk geeft. Maar echt veel geleerd op dat schooltje heeft ze niet.

De Pronto I in 1939

De Pronto I in 1939

“Het leven werd ons in deze boerenomgeving niet gemakkelijk gemaakt”, vertelt Joek. “De overwegend Christelijke boerenbevolking zag ons als indringers, als buitenstaanders, als stadse mensen”.
“Wat ons overkwam was Gods straf”, werd ons eens voorgehouden.
Straf? Waarvoor? Wat hadden wij misdaan?
“Ik mocht wel meehelpen aardappels rooien”, herinnert Joek zich nog. “Met van die ijzeren puntige vingerhoedjes, althans daar leken ze op, moest je dan met twee handen in de vettige klei de aardappels uit de grond zien te trekken”. Bij zo’n rooipartij kreeg Joek een grote aardappel keihard tegen haar slaap gegooid en moest zij met een hersenschudding een tijdlang het bed houden.
“Nee, vriendjes zijn we daar nooit geworden. Indringers waren we! In ieder geval nam ik mij toen al voor nooit boer(in) te zullen worden; weet ik nog”, zegt Joek zeer beslist. “Dit was mijn motivatie om later verder te studeren”!
Er bleef voor papa Suringh nog een probleem over. Opa, oma en tante Da moesten uit Arnhem worden weggehaald. Met een gehuurde paard en wagen werd de tocht naar Arnhem ondernomen. In die dagen beslist een hachelijke onderneming. De IJssel moest worden gepasseerd bij Zwolle en die zwaarbewaakte brug was de moeilijkst neembare vesting.  Het lukte ‘de Ouwe’ dat voor elkaar te krijgen en de tocht kon worden voortgezet. Op de gok dat ze niet door de geallieerde vliegtuigen op de weg zouden worden beschoten, is het toch gelukt Arnhem en de ‘Rhenus’ te bereiken om de zieke opa en nog redelijk fitte oma en tante Da op te halen. Die tocht moet dagen hebben geduurd.
Het gebeurde speelde zich natuurlijk buiten het gezichtsveld van Joek af, maar ook opa en oma en tante Da niet te vergeten, hadden nu onderdak.
De bevrijding als zodanig kan zij zich niet goed meer herinneren.
“We werden met een legervrachtwagen naar Arnhem teruggebracht”, weet Joek nog. “De boten werden later teruggehaald. Wel moesten de teruggekeerden constateren dat de ‘Rhenus’ bij de bevrijding van Arnhem door de Canadezen onherstelbaar in brand was geschoten en naar de sloop kon. Een woonark, de Pronto III, werd op de kop getikt bij de Arnhemse Stoomsleephelling Maatschappij (ASM), zodat in de woonbehoefte kon worden voorzien. Een unicum in het kapotgeschoten Arnhem waar woonruimte op dat moment goud waard was.
Eenmaal thuis, wachtte voor vader ’s sleepbedrijf een flinke klus aan de Rijn. Niet alleen de stad moest weer worden opgebouwd, maar ook de Rijn moest weer schoongemaakt worden en opnieuw ingericht om scheepvaart mogelijk te maken.
Joek ging naar de HBS en belandde uiteindelijk in het onderwijs .
Niks meegemaakt?
Kom nou!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3 reacties
  1. cor van Silfhout
    cor van Silfhout says:

    Van Geboorte ras-Arnhemmer, woonden wij aan de Kernheimstraat 7,(bestaat die nog?) Het was buurtschap ‘Nooitgedacht’ en wij moesten ook ver lopen naar school..
    Mijn ouders: Adriaan van Silfhout & Anna van Silfhout-Vink waren zelfstandige melkslijters. Toen de vijand een dik kanon voor de deur plaatsten, gericht op de brug en de binnenstad, tevens ons huis vorderden, Zijn we vertrokken naar Plattenburg, waar oom Kees woonde. Mijn vader ging door als boerenknecht van oom Kees en de stadsboeren mochten in Arnhem blijven. Wij betrokken het huis aan de Willem Beyerstraat 1. ong. 1942.
    Later bezorgden wij de melk aan de schippers en de noodwoningen van Rijnwijk…
    Daarom boeit het verhaal zo……

    Beantwoorden
  2. cor van Silfhout
    cor van Silfhout says:

    Nooitgedacht bestond uit de boerderij, vlak aan de weg, met in het land 3 aangebouwde/aangrenzende woningen. Wij woonden in de laatste woning. Na de oorlog was de huisbaas dhr. A. Visser er gaan wonen, omdat de boerderij in brand was geschoten. Wij kregen toen van de gemeente een lijst met 10 adressen waaruit wij konden kiezen…pa wilde weer melk en zuivel gaan verkopen, hij koos het pand Willem van Noordstraat 36. het voorkamertje was het winkeltje. Maar omdat hij een spoellokaal moest hebben van de inspectie, betrokken wij het pand aan de St. Janskerkstraat 36, waarbij een souterrain was; tevens een paardenstal. Met paard en wagen werd verder gevent op o.a. het Rijnwijk………

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *