Vanuit onze serre zagen we de bombardementen op de watertoren en de spoorbrug

De eikenhouten klok slaat 12 slagen met een mooie heldere klank, de klepel is van glanzend geel koper, de cijfers zijn wat vervaagd, die klok heeft heel wat meegemaakt. De klok is meegenomen met de evacuatie uit Oosterbeek. Mijn moeder is in begin 1940 getroffen door een hersenbloeding, ze werd daardoor verlamd, ze zat in een rolstoel, we namen de klok mee op de voetenplank. In 1944 woonden we op de Emmastraat in Oosterbeek, op de bovenverdieping, de onder verdieping hadden we verhuurd. Mijn moeder had in Arnhem een kruidenierswinkel gehad. Mijn vader en mijn broer werkten bij de ENKA aan de Velperweg in Arnhem. Zij waren al naar Drenthe gevlucht.

Ik verzorgde mijn moeder en deed de huishouding, er kwam wel een zuster, om haar te wassen en aan te kleden. Daarnaast werkte ik bij Wim Smit van de Limonadefabriek aan de Molenweg, ook in de huishouding.
Wij hadden boven een grote glazen serre en keken uit over de Betuwe, ook konden we de watertoren op de Molenweg zien. Daar onder had je die limonadefabriek van Smit. Die watertoren is weggebombardeerd. Mijn familie woonde toen nog op het Stenenkruis.
De spoorbrug over de Rijn richting Duitsland werd geregeld gebombardeerd, dat konden we dan zien. ’s Avonds was de serre helemaal bedekt met zwart papier, zodat ze niet konden zien dat we boven zaten. De elektriciteit deed het nog wel, we deden ’s avonds spelletjes.
Mijn moeder droeg ik de trap op, ik was een meisje van zestien/zeventien jaar en dat was zwaar, want ze gaf niks mee. Dan hadden we een houten blad, daarmee kon ik haar in bed helpen. In de evacuatietijd deed ik dat ook, want ze rekenden niet op een rolstoel natuurlijk. Ik pakte haar bij de nek en de bovenbenen en droeg haar de trap af, ik was de enige die dat kon.

We hadden boven een kachel, die stookten we met hout. Ik zal je vertellen, ik heb heel wat bomen omgezaagd, dat moest je stiekem doen, anders kreeg je een kogel door je lijf. We hadden een wagen, daar deden we die stukken hout op en met een hakbijl moest je dat stuk maken. We stookten alleen hout, want kolen waren er niet.
We hadden eten genoeg, mijn moeder had net de winkel aan de kant gedaan, door die beroerte.
We hadden in Arnhem eerst een winkel aan de Rijnkade, later aan de Vossenstraat. Voordat ik naar school ging, moest ik naar de grossiers toe om koffie, thee en snoeperij te bestellen. We hadden een grote winkel, een goudmijntje, er waren vier scholen omheen. Ik zat toen op de Weverstraat op de katholieke St. Aloysiusschool.

Eind september met de evacuatie zijn wij lopend via Bennekom naar Driebergen gegaan. Mijn moeder zat in de rolstoel, die ik duwde en naast ons liep mijn vijf jaar jongere zusje Rietje. We hadden niks te eten, niks te drinken. Wij zaten in Driebergen bij een mevrouw die alleen woonde. Ook in Driebergen hebben we hout gezaagd, er was niks. We zaten dicht bij de kachel. Kleding kregen we van het Roode Kruis, dat hadden we niet meegenomen. Die mevrouw waar we waren, had gelukkig een groentetuin, daar konden we nog wat uithalen. We hadden ook dingen vanuit de winkel meegenomen: suiker, meel en zo. We zijn vanuit Driebergen ook eens terug gelopen naar Oosterbeek om dingen op te halen zeep b.v. Onderweg hebben we een nacht bij een boer geslapen, geen mof gezien, wel gingen er V1’s of V2’s over. Nou kijk, mijn moeder had nog rogge en tarwe, dat stond allemaal in ons huis, maar dat moest je stiekem meenemen, de moffen moesten dat niet zien, dan kreeg je een kogel door je lijf heen. Er was ook beddengoed. Mijn moeder kocht dat bij Steijger Romé in Arnhem, dat was een goederenzaak, daarvan had ze veel lakens en slopen in huis. Ik ging daarmee naar de boeren, ruilen voor eten; spek of boter of kaas.

Toen de oorlog uitbrak is mijn vader met mijn oudere broer Leen naar Drenthe verhuisd. Leen had verkering met een schooljuffrouw en bij haar vader, die boer was, waren zij in huis. Via het Roode Kruis kregen we te horen, dat hij daar zat. Wij werden na een verblijf in Driebergen, door het Roode Kruis naar mijn vader en broer in Drenthe gebracht. We woonden daar in een vakantiebungalow van een Amsterdamse onderwijzer.

’t Was een hele koude winter en veel sneeuw. De Eeserbrug was soms dicht, wij konden er nog net over. We werden beschoten door vliegtuigen. We woonden in Eesergroen, een gehucht.
We woonden midden tussen de boeren; melk, eieren en boter, alles zat. Ik ging ook wel bij de boeren werken, afwassen of ramen zemen, in ruil voor eten, hetzij melk of tarwe. Honger hebben we nooit geleden, echt niet. En kou? De kachel konden we goed stoken met hout. In een groot stuk bos wel 5 km lang, achter ons huis, daar zaten moffen, zij deden niks. De NSB’ers dat waren vuillakken, die zouden je zo verraden.
En wanneer zijn jullie teruggegaan?
Heel laat in augustus of zo. We zijn toen opgehaald door het Roode Kruis met een soort veewagen, veel ander vervoer was er niet. Wij kregen een huis waar NSB’ers in zaten, die moesten eruit. We kwamen terecht op het Geelkerkerkamp, daar hadden ze noodwoningen neergezet. Het waren houten noodgebouwen met vloeren van beton.
Wij hebben daar met plezier gewoond. Ons eigen huis wat mijn moeder gekocht had, was helemaal platgegooid, er stond geen steen meer overeind. Toen alles achter de rug was, konden we wel opbouwen, maar toen was dat zo’n kostbare zaak. Wij konden niet terug naar ons eigen huis, dat was voor ons veel te duur. Een zeeman, die heeft het gehuurd.

Mijn vader werkte toen op de Klingelbeek, daar woonde vroeger mijn opoe, die hadden een hele lap grond achter het huis met groente en fruit met hele grote blauwe pruimen.

Naschrift
Hoe de oorlog voor ons begon.
Begin 1940 heeft mijn moeder die hersenbloeding gehad. We hoorden in mei van de Duitse invasie toen ben ik met de buurman, ik op de step, naar de Rijnkade gegaan, want toen is de brug in de hoogte gevlogen, die hebben ze opgeblazen. Ik ging op de step terug naar de Emmastraat in Arnhem, ik zag al die lijken, die waren in het water gerold.
Daarna heb ik die grote etalageruit helemaal beplakt met papier, zodat hij niet in gruzelementen zou vallen. Hij is wel heel gebleven. Toen ik die ruit beplakte zag ik vrachtwagens voorbij komen met bovenop die lijken op weg naar de Steenstraat.
De voorraad raakte wel wat op, want er was geen toevoer meer en alles was op de bon. Toen had je ponden, nu heb je kilo’s.

Mien Huibers-Derkesen

Mien Huibers – Derksen 2016

Petroleum en braadolie was los, de mensen namen een kannetje mee of wij deden het in onze flessen, van een halve of hele liter. Je had grote, groene petroleumstellen, daar stond het eten op te sudderen.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *