Over de dijk naar het kasteel

Ik woonde tijdens de Slag om Arnhem in de Peperstraat in Oosterhout aan de Waal. De oorlog was tot die tijd rustig geweest. Wel heb ik vanaf de Waaldijk op 22 februari 1944 het vergissingsbombardement op Nijmegen gezien. De hele binnenstad stond in brand.
In Oosterhout werd pas op 17 september 1944 gevochten. In ons huis was een granaat ingeslagen. De Duitsers schoten over de Betuwe naar ons. De Engelsen kwamen met tanks.

Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!

Al snel moesten we vluchten. We zijn toen met een buurman en een kennis van mijn vader en zijn vrouw uit Slijk Ewijk, samen 9 man, over de dijk en door het Loenense bos gelopen naar het kasteel. De mensen die daar woonden kenden wij. Op de weg naar het kasteel, kwamen er in de verte 6 soldaten aan lopen.
“Oh”, zei mijn moeder, “gelukkig, dat zijn Engelsen”. Ja, was het maar waar, het waren SS-ers. Ze hadden goed gedronken en spraken met dubbele tong.
Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!
Ik zei tegen mijn moeder: “Nee, het zijn SS-ers”. De SS-ers zetten een machinegeweer op de grond neer.
De kameraad van mijn vader had een mand op zijn nek en wou hem neerzetten. Vader zei: “Nee, op de nek houden”. De Duitsers wilde weten hoever het was naar het kerkje in Slijk Ewijk. Als de afstand niet klopte wilden ze terug komen en zouden wij dood geschoten worden. Een SS-er wilde naar de kerk lopen en hij dacht dat het 5 km was, maar ik dacht: “Ja man, dat is niet zo, het is nog geen 3 kilometer”.
Hij is overigens niet gegaan die SS-er. Ze hebben wel een revolver op m’n vaders kop gezet. Daarna mochten we gaan. We keken angstig achterom of ze niet toch kwamen.
Het verhaal valt me nu koud op het dak.
Ik zie nog m’n vader met de revolver op zijn hoofd gericht. Toen was ik echt bang.

Niet doen; zo dadelijk komen ze terug

We zijn verder gegaan, het bos doorgelopen en zijn daarna het kasteel binnen gegaan. Ze hebben toen wij daar aankwamen een varken geslacht. We hebben het nog goed gehad daar.
De SS-ers die wij op de dijk waren tegen gekomen zijn de Waal overgestoken op weg naar Beuningen.
Hoe ze dat gedaan hebben weet ik niet; ze zijn gehaaid die SS-ers. Aan de overkant zijn ze naar een (storm-) noodschuur gegaan. De Engelsen hebben die schuur beschoten en er is geen SS-er levend uit gekomen. Ze hebben dat hele ding platgegooid.
Wij zaten in het kasteel, ’s nachts kwamen de Engelsen over de dijk heen, ze hadden een man van de ondergrondse bij zich want die had een oranje band om. Hij zei: “Ik zal de Duitsers allemaal kapot schieten als ik ze tegenkom”, maar dat is niet gebeurd. Hij is zelf dood geschoten.

Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch

In Oosterhout zaten nog zes Duitsers in de tabaksplantage bij de firma Wouters. Dat heb ik aan de Engelsen verteld. Ze hebben een vuurgevecht gehad en er zijn er maar een paar van over gebleven.
Bij ons zat ook een Duitser, een oudere man al, die kwam al lang elke avond bij ons. Zijn vrouw en kinderen woonden bij Stuttgard in de buurt. Ik heb nog jaren de communiefoto van zijn dochter gehad. Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch. Hij is later ook doodgeschoten. Hij lag in zo’n éénmansgat. Er is zwaar gevochten in Oosterhout
Ik zat in het kasteel. De Engelsen hadden een groot geschut gezet in de appelbongerd bij ons. Zij schoten op de Duitse Messerschmitts (vliegtuigen).
Mijn vader zei nog: “Niet doen, zo dadelijk komen ze terug”, maar ze bleven toch schieten. Ze schoten ook ook op Arnhem, drie dagen lang.
Eén maand hebben we in dat kasteel gezeten. Daarna konden we terug naar ons dorp. Toen was het rustig. De hele voorgevel van ons huis was er uit toen we thuis terugkwamen. Er was een granaat ingeslagen. Ik herinner me nog wel, toen ik pas terug was thuis, dat ik melk moest halen bij een boer.
Ik hoor ineens een gefluit. Vloog er een kogel dwars door een plank die daar lag. Ik ben er gelijk van door gegaan en het melkbusje heb ik neergegooid. “Wat doe je nu”, zei mijn vader.
Ik was bang, ik rende weg want er zat een sluipschutter.

Achter de meiden aan in Oerle

Wij zijn in de winter door de Engelsen geëvacueerd naar Oerle achter Eindhoven.
We zijn bij een boer terecht gekomen. Een rare vent. Ik moest als zijn knecht op het land gaan werken; rode kool plukken en knollen rapen. Mijn moeder zei dat ik dat niet hoefde te doen. Bekijk het maar, het is veel te koud. “Dan krijg je geen eten”, zei die boer. “Hou het dan maar”, zei ik.

Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten

Zijn vrouw, die moeder, was ook een raar wijf. Zo scheel als een mus, en ze kon nog geen soep koken. Erwtensoep van zeven emmers water. We hadden toch geen honger, want er was genoeg eten van de Engelsen. Die zaten in een klooster in het dorp. Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten mee.
De boeren had kippen, maar zodra een kip een ei had gelegd, haalde ik het met mijn schoolkameraden onder de kip vandaan. Die ruilden we bij de Engelsen. Die waren er dol op, vooral ook op ganzeneieren.
De boer wou de kippen al slachten want hij dacht dat ze te oud waren om nog eieren te leggen. Ja, ik was een rotzak. Overdag struinde ik door de streek, achter de meiden aan. Ik heb lang verkering gehad met zo’n grietje. Het was een goede tijd.
Toen we na de bevrijding terugkwamen in de Peperstraat moesten we eerst de voorgevel opbouwen.
Er lag een hoop puin op de bedden, maar er was niks gejat.
De Duitsers hebben wel bij hun vertrek uit Oosterhout een boerderij met 30 paarden in brand gezet.
Ik zie het nog gebeuren. Die paarden liepen gewoon terug naar hun stal het vuur in.
Ze zijn allemaal verbrand.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *