Wo sind die Amerikaner?

Zeventien september 1944, de dag dat de Slag om Arnhem begon, was een stralende zondag. Corry weet dat nog goed omdat ze, in plaats van naar de kerk te gaan, nog even gingen wandelen vanwege het mooie weer; door de week hadden ze daar geen tijd voor, met de drukte van een banketbakkerij. Op dat moment was het al uitzonderlijk rumoerig door alle vliegtuigen in de lucht. Later die dag werd haar vader, die bij de luchtbescherming zat, gebeld door het wijkhoofd, dat er bommen waren gevallen op Wolfheze en dat hij direct moest komen. Vader was ook de kok in huis, dus hij zei dat hij eerst moest koken en daarna zou komen. Die middag ging hij op de fiets naar Wolfheze. Tegen drieën was hij weer terug, bijna huilend om wat hij had gezien: dode Duitse soldaten en heel veel dode burgers in Wolfheze. Het hele gezin moest zoveel mogelijk water tappen in het bijhok van de bakkerij, in alle pannen en emmers die ze maar konden vinden, ter voorbereiding op wat komen zou. Terwijl ze daarmee bezig waren kwam er een verwilderde, doodsbange man in Duits uniform langs, die riep: ‘Wo sind die Amerikaner?!’ Corry’s moeder wees: ‘Nach unten, naar het zuiden.’ Bij het Drielse Veer zou hij de rivier kunnen oversteken om zich over te geven. Ze gingen er tenminste van uit dat het een deserteur was, maar ze hebben nooit meer iets van deze man gehoord. Om een uur of vier zaten Corry en haar zusje Wil op hun knieën voor het grote winkelraam; er was geen mens op straat, vanwege het gevaar van scherpschutters, maar in de verte zagen ze honderden gekleurde parachutes naar beneden komen.

Ze zagen honderden gekleurde parachutes naar beneden komen

Nog weer later, het schemerde al behoorlijk en ze hadden net gegeten in de voorkamer, stak vader een sigaret op (hij was in de oorlog zelf tabak gaan telen). Op dat moment werd er vanuit het bos bij Dennenkamp, waar de Duitsers zaten, gericht geschoten; blijkbaar hadden ze iets zien oplichten toen vader zijn sigaret aanstak. Onmiddelijk gingen ze naar de keuken achter; zelfs in hun eigen voorkamer was het niet veilig meer. Omdat de gevechten ondertussen niet echt dichterbij kwamen, gingen ze toch maar naar bed toen het donker werd. Die nacht sliepen ze nog gewoon boven.

Kelderleven
Toen ze maandagochtend wakker werden, dachten ze even dat ze al bevrijd waren. Er liepen allemaal Engelse militairen door de straat. Corry’s moeder gaf ze thee en koekjes waar toch niemand meer bonnen voor had. De buren waren helemaal enthousiast en kwamen erbij staan, maar de zoon van Toe Water kwam zeggen dat het niet veilig was omdat de Duitsers nog aan de overkant zaten en dat ze naar binnen moesten gaan. Op dinsdag zag de wereld er weer heel anders uit. Voor hun eigen veiligheid moesten ze de kelder in. De vluchtkoffers waren al gepakt en gingen mee de kelder in. Corry droeg een boodschappentas waar het zilveren bestek in zat. De winkeldeur zette vader alvast open, zodat die niet ingetrapt zou worden. Omdat hun kelder gewelfd was (het was gedeeltelijk ook opslagplaats voor de bakkerij), was hij extra hoog en veilig. Vandaar dat er nog meer mensen bij hen kwamen schuilen: de buren van beide kanten, de eigenares van het vertegenwoordigershotelletje verderop in de straat met haar zoon en twee gasten, nog een echtpaar, en zelf waren ze met z’n vieren; in totaal zaten er wel 17 mensen in de kelder. Vader herinnerde zich op een gegeven moment dat hij zijn horloge en vulpen boven had laten liggen, die wilde hij nog even gaan halen. Maar toen hij boven kwam zaten er Engelse militairen in het huis, en de kostbare spullen bleken al verdwenen te zijn; niet alleen het horloge en de vulpen,maar ook de sieraden van Corry’s moeder

Ook verdwenen de sieraden van Corry’s moeder

Boven hun hoofden hoorden ze ondertussen het front als het ware telkens verschuiven; dan weer waren er Duitsers, dan weer waren er Engelsen. Op een gegeven moment moest vader, als eigenaar van het pand, van een Duitse militair naar boven komen. De militair voeg meerdere malen of er ook Engelsen in de kelder waren, maar vader ontkende telkens. Uiteindelijk moesten ze allemaal uit de kelder komen, terwijl de Duitsers de bajonetten van hun geweren op hen gericht hielden. Toen duidelijk was dat er echt geen Engelsen waren, moesten ze weer terug in de kelder; een jonge Duitse militair van 16 jaar moest de wacht houden.

Een jonge Duitse militair van 16 jaar moest de wacht houden.

Drinken was er genoeg, maar wat ze aten weet Corry niet meer. Behalve dan dat er bij de buren weckflessen gehaald werden die rondgingen en iedereen mocht dan één lepel vruchten met sap nemen. En ze gebruikten een emmer als wc.

Niet zo langzaam lopen!
Op zaterdag werd de familie Rieken en hun ‘kelderlogés’ te verstaan gegeven dat ze weg moesten. Er waren te veel Engelsen tussen de huizen, het werd te gevaarlijk voor de Duitsers en ze zouden de boel in brand steken. Eén voor eén kwamen ze via de keldertrap naar buiten, wie achteraan zat het laatst. De konijnen werden nog losgelaten, de hond was al weg,

De konijnen werden nog losgelaten, de hond was al weg

die hebben ze nooit meer teruggezien. Het eerste wat ze zagen waren drie gesneuvelde Engelsen op het pad, waar ze overheen moesten stappen. Het ging via een plaatsje naar de achtertuin, en tegen de muur van de buren lagen enkele gesneuvelde Duitsers. Via de achtertuinen moesten ze vertrekken. Terwijl ze daar liepen hoorden ze voortdurend granaatvuur, waarschijnlijk ondersteuning voor de Engelsen vanuit Nijmegen, maar Corry was er niet gerust op en dacht voortdurend, met de tas met zilveren bestek onder haar arm geklemd: ‘Niet zo langzaam lopen! Waarom lopen we zo langzaam?’ Toen ze na een poos nog eens omkeken, zagen ze grote rookwolken opstijgen van de plaats waar ze vandaan kwamen. Op dat moment moest Corry’s vader huilen; dat vond ze zo erg, ze had hem nog nooit zien huilen. Hij dacht: nu staat ons huis in brand…Het evacuatiebevel was nog niet gegeven, dus in eerste instantie konden ze terecht bij een broer van de buren aan de Van Ewijkweg. Ook hier moesten ze in de kelder. Juist die dag was er een granaat op het konijnenhok terechtgekomen, dus, die avond aten ze gebraden konijn: Heerlijk!
Later kregen ze hete bliksem: stamppot van zoete appeltjes, aardappels en uien: ook heerlijk! Op maandag of dinsdag kregen ze te horen dat ze Oosterbeek moesten verlaten in verband met de evacuatie. Voor zover Corry zich kan herinneren hoorden ze dat via een buurman die nog een radio had. Omdat de Schelmsebrug kapot was, liepen ze richting Mariëndaal, onder de spoorlijn door, naar Apeldoorn over de Schelmseweg. In Mariëndaal zagen ze op een veld allemaal Engelse krijgsgevangenen, die het V-teken gaven aan de langstrekkende stoet burgers. Voorzichtig zwaaide Corry terug, wel een beetje bang voor de Duitsers die de stoet begeleidden, je wist nooit wat die zouden doen. Op dat moment had Corry zo’n medelijden met de Engelsen, ze dacht: ik heb tenminste mijn vader en moeder nog bij me, daardoor voel ik me veilig, maar zij zijn hier helemaal alleen.

Een handje hazelnoten
De tocht ging naar Apeldoorn, waar grootvader Rieken woonde. De eerste stop was bij een boerderij in de buurt van Moskowa, waar ze water mochten drinken. Nooit zal Corry vergeten hoe heerlijk dat was: Ze stikte van de dorst!

Ze stikte van de dorst

Ook zo’n eind lopen viel niet mee. Er was weliswaar een paard-en-wagen in hun stoet, maar daar mochten alleen mensen op die niet goed konden lopen. Later mochten Corry’s jongere zusje en haar moeder op de kar, maar Corry en haar vader bleven lopen. Ze overnachtten in een kokosmattenfabriek in Beekbergen. Matrassen waren er niet, dus lagen ze op stro, samen met tientallen andere mensen. Je moest je melden bij het Rode Kruis en dan kreeg je wat te eten. In Apeldoorn woonde opa met zijn tweede vrouw, tante Jo, in een klein huisje met twee slaapkamers aan de Stoomwezenstraat. Opa was al in de zeventig, maar in die tijd had je nog geen pensioenen. Het idee was dat ze tijdelijk bij opa onderdak konden krijgen en dat ze hem tegelijkertijd konden helpen, ook met voedsel. Er zaten namelijk meerdere collega-banketbakkers in Apeldoorn, ook nog van een oom die in Arnhem een banketbakkerij had, en ze hoopten dat ze dan elkaar wat konden helpen. Helaas raakten de voorraden op den duur toch op. In opa’s kleine huisje sliepen Corry’s ouders in een tweepersoonsbed, en Corry en haar zusje Wil in dezelfde kamer op matrassen op de grond: zigeunerbedden noemden ze dat. Ze hadden maar weinig spullen bij zich, maar konden later in Apeldoorn nog wel ergens kleding krijgen, speciaal voor de evacués. In de Hoofdstraat woonde de familie Joustra, een gezin met drie kinderen waar ze soms gingen spelen. Vader ging altijd mee naar Joustra, om naar Radio Oranje te luisteren. Joustra was ook banketbakker en had nog een zak hazelnoten op voorraad staan. Als ze dan weer naar huis gingen, kregen ze soms een handje hazelnoten mee: heerlijk! In Apeldoorn gingen Corry en haar zusje eerst zelfs nog even naar school, maar dat was al gauw weer afgelopen, wegens brandstoftekort en dergelijke. Bovendien was het een heel eind lopen, en met de kou en de honger in de winter ging dat gewoon niet meer. Toen hield Corry zich maar bezig met knutselen. Ze had een paar schoenendozen, lapjes en vellen karton gekregen, waarvan ze een heel poppenhuis bouwde, inclusief bedjes, stoeltjes en alles!

Waarom helpt de wereld ons niet?
Opa had wel een moestuintje bij het huis, maar dat was oorspronkelijk bedoeld voor twee mensen, niet voor zes. Daarom moest Corry iedere dag naar de gaarkeuken met een emmertje of kan en de bonnen die ze daarvoor kregen. Uit de gaarkeuken kregen ze meestal stamppot, koolraap vooral (daar houdt Corry nog steeds niet van!) en het was nooit genoeg. Ook kregen ze wel eens brood, maar dat waren ‘halve kleibroden’, zonder beleg, maar dan deden ze wel rauwe uien op brood, zodat het nog wat smaak had. Ook hadden ze zelf suikerbietenstroop gemaakt, door de bieten te raspen en te koken: de stroop en de pulp kon je op brood eten. Toen hebben ze echt honger geleden. Je accepteerde het leven zoals het was en besefte heel goed dat je niks naar je eigen hand kon zetten. Wel ziet Corry nog voor zich hoe ze op een dag bij een spoorwegovergang stond te wachten. Er kwam een trein voorbij, waarvan ze later wel heeft gedacht: er moeten haast wel joden in die trein hebben gezeten, want het gewone treinverkeer lag al plat vanwege de staking bij de NS. Terwijl Corry en een aantal andere mensen daar stonden te wachten, kwam er een Spitfire over. Onmiddellijk gingen ze allemaal plat op de weg liggen, hoe vies en nat het ook was, want het was winter. Terwijl Corry daar op de grond lag, koud, vies en hongerig, dacht ze : waarom helpt de wereld ons niet? Op oudejaarsdag ging vader nog één keer terug naar hun huis in Oosterbeek, om te kijken hoe het erbij stond en of er nog wat eten te halen was. Hij had een vergunning gekregen om te gaan en leende een fiets met houten banden.
Toen hij ’s avonds laat terugkwam, had hij een paar spullen bij zich, waaronder een blikje ham dat hij had gevonden in de kruidenierswinkel van buurvrouw Bokkes, die met haar twee dochters ook bij hen in de kelder had gezeten, maar die ze later uit het oog verloren waren. Op oudejaarsavond 1944 aten ze dus ham, met dank aan buurvrouw Bokkes.

Odd fellows
Toen in maart 1945 de Duitse generaal Rauter door het verzet voor dood was achtergelaten bij de Woeste Hoeve, werden ook in Apeldoorn een aantal mannen opgepakt en doodgeschoten. Daarna werden ook mannen ouder dan 50 jaar, zoals Corry’s vader, opgeroepen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Alle mannen moesten zich melden op de markt. Als je thuisbleef en dat werd ontdekt (Duitse soldaten controleerden huis na huis), dan werd je huis in de fik gestoken, dus ook Corry’s vader besloot uiteindelijk toch maar te gaan. Hij ging samen met zijn vriend Herman Steur, die hij kende van de Odd Fellows in Arnhem en die ook in de Stoomwezenstraat was ondergebracht. In militaire vrachtwagens ging het vervolgens richting Duitsland. ’s Avonds werden ze in Babberich in een school ondergebracht, maar de deuren gingen niet op slot en even later was er geen Duitser meer te bekennen, ze werden daar gewoon alleen gelaten. Herman Steur herinnerde zich dat vlakbij, in Zevenaar, de heer Sparenburg woonde, directeur van de Gimborn inktfabriek en voorzitter van de Odd Fellows. Steur stelde voor dat hij zou ontsnappen om bij Sparenburg te informeren of ze zich samen op de zolder van de fabriek een poosje konden verbergen. Zo gezegd, zo gedaan. Een tijd later keerde Steur terug: ‘Kom mee, Jo!’ (Corry’s vader heette Johannes), en daar gingen ze, ongehinderd op weg naar Zevenaar, waar ze konden onderduiken in de inktfabriek. Overdag konden ze zich toen natuurlijk niet meer vertonen, maar in de daaropvolgende nachten liepen ze samen terug naar Apeldoorn. Drie dagen later stonden ze weer op de stoep.
Tot het einde van de oorlog konden ze toen niet meer de straat op.
Opa woonde vlakbij de spoorlijn. Praktisch in hun achtertuin stond Duits luchtafweergeschut (FLAK) dat probeerde Engelse vliegtuigen uit de lucht te schieten. Corry ziet nog dit uitzicht vanuit hun achterraam voor zich, en hoort nog het dreigende geluid van vliegtuigen die laag overkwamen: dan lagen ze allemaal onder de tafel. Daarmee kwam het oorlogsgeweld dat ze in Oosterbeek hadden meegemaakt weer terug, en de angst die ze tijdens de evacuatie hadden gevoeld toen er onderweg ook telkens vliegtuigen laag overkwamen. Op 17 april werd Apeldoorn uiteindelijk bevrijd door de Canadezen. Over de Deventerstraat kwamen ze het dorp binnen. Toen brachten ze nog één keer een nachtje in de kelder door. Maar de bevrijding verliep vrij rustig, omdat de Duitsers al waren gevlucht.

Een 9!
Hoe het huis erbij stond na de terugkeer naar Oosterbeek weet Corry niet, omdat ze daar niet bij was. Toen op 5 mei het hele land was bevrijd, werd besloten dat ze naar een oom en tante in Leiderdorp zou gaan, waar de oom hoofd van een school was. Corry had bijna de hele zesde klas gemist, en kon in Leiderdorp nog wat bijgespijkerd worden, voordat ze in het najaar naar de mulo ging. De vader van een schoolvriendinnetje uit Arnhem was Nederlands militair en moest per Jeep naar het westen van het land, dus kon Corry mooi meerijden. In de Jeep ging het eerst naar Amersfoort, en vandaar naar Haarlem, waar ze bij een tante kon logeren. Neef Wim uit Leiderdorp kwam haar ten slotte met de fiets uit Haarlem ophalen. Van mei tot september bleef Corry in Leiderdorp, waar ze zeker tot juli naar school ging, en waar ze het Engelse volkslied leerde. In de zomervakantie liftte ze samen met een nicht de hele weg terug naar Oosterbeek; ze konden meerijden op vrachtwagens. Toen ze in het nieuwe schooljaar op de mulo een opstel moest schrijven, zette ze die hele avontuurlijke tocht op papier, en kreeg daarvoor… een 9!

Weverstraat - Utrechtseweg

Weverstraat – Utrechtseweg

Toen ze in september terugkwam in Oosterbeek, was het nog wel een zootje, ook in huis. De ramen waren nog niet allemaal gemaakt, in plaats daarvan zaten er houten platen met een klein raampje erin. De deuren waren gebruikt om de loopgraven te versterken, maar die mochten op een gegeven moment door aannemer Van Roekel weer opgehaald worden. Dat moet na oktober geweest zijn, want toen was de kachel al aan, terwijl de deuren nog niet teruggeplaatst waren. In plaats daarvan hingen er grote, zware gordijnen in de deuropeningen.

Deuren in loopgraven

Deuren in loopgraven

De loopgraven waar de deuren uit gehaald waren, werden gebruikt om puin in te storten. En de gesneuvelde militairen die ze op de dag van vertrek hadden aangetroffen, lagen in hun tuin begraven totdat ze overgebracht konden worden naar de erebegraafplaats. Nog tot lang na de oorlog woonden er vanwege de woningnood meerdere gezinnen in het huis van de familie Rieken. In hun straat waren drie huizen op de hoek afgebrand, en degene die als eerste bij hen boven een deel van de verdieping huurde was mevrouw Bokkes met haar zoon en dochters.

 

 

 

 

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *