Precies na anderhalf jaar geëvacueerd

“We kwamen langs een lege villa in het bos en voor onze groep van 12 à 14 man was dat perfect. Toen hoorden we het luchtafweergeschut, want dat bleek opgesteld onder de beukenlaan langs het huis. Toen zijn we maar verder gelopen”.
Els (1932) woont op twaalfjarige leeftijd samen met haar ouders en broertje in Arnhem. Daarvoor had het gezin vanwege de baan van haar vader bij de AKU tussendoor in Ede gewoond, maar Els is wel in Arnhem geboren. Op de dag af anderhalf jaar na de verhuizing naar Arnhem moesten ze evacueren.

“We verhuisden naar Arnhem op 26 maart 1943 en op 26 september 1944 moesten we evacueren.
Dat was precies anderhalf jaar later en die data kun je in je geheugen niet om heen omdat dat zo precies past”.
Els duwt de grote ouderwetse kinderwagen met koffers.
Poes Hansje wordt erbovenop gezet maar ze schrikt van het geweld om haar heen dus springt ze er snel weer af. Els bindt voordat de familie weggaat het koordje met het belletje van Hansje aan haar pols en draagt dit de hele evacuatie of in ieder geval totdat de wol zo slijt dat het dragen niet meer lukte.
Broertje Peter van zeven heeft een rugzakje om waar water en verbandmiddelen in zitten.
“Hij was dus van de Eerste Hulp”.
Vader en moeder hebben elk een fiets met twee koffers aan de bagagedrager en vader trekt nog een bolderkar achter de fiets mee.
Het plan is dat haar vader, die als leider van de buurt kan optreden omdat hij reserveofficier in het Nederlands Leger is en een daadkrachtige uitstraling heeft, de groep met daarin ook ongetrouwde vrouwen, in de richting van Ede zou leiden.
“Want daar kennen we zoveel mensen en daar kunnen we wel onder dak komen voor een dag of een weekje of een paar weken of zo”.
Het is onmogelijk om via de Amsterdamseweg naar Ede te lopen door de gevechten, dus neemt de groep de route dwars over de Veluwe en door het bos.
Daar komen ze langs een grote lege villa en omdat de groep uit twaalf à veertien personen bestaat, lijkt dit een ideale plek om even te blijven.
Jammer genoeg staat er luchtafweergeschut onder de bomen van de beukenlaan die langs het huis loopt, dus moet de groep weer verder.
Halverwege Oudreemst kwamen ons allemaal platte boerenkarren tegemoet en die mensen zeiden: “We komen jullie ophalen”.
Zij kwamen dus van de Veluwe, uit De Valk en omgeving.
Die hadden georganiseerd dat zij die evacués wel zouden opnemen voor een weekje. Ze hadden een lijst gemaakt van bij die boer kunnen er zus veel en bij die boer kunnen er zoveel, enzovoort, enzovoort.
Uiteindelijk blijft het gezin voor negen maanden op een boerderij in De Valk.
“Van de eerste nachten in De Valk weet ik nog wel dat we niet slapen konden omdat het zo stil was”.
“Eén van de evacués op De Valk was een Duitse Jood die met een ‘Arische’, zoals dat heette, getrouwd was en die schilderde niet onverdienstelijk. Hij heeft het boerderijtje, waar wij geëvacueerd gezeten hebben, geschilderd”.
Bij de pomp moet het water gehaald worden. Bij de koeienstal is de wc en als het geregend heeft, zit alles onder de modder.
Onder het kaashok zit de kaaskelder en daar slaapt Els samen met haar broertje Peter. Als het hoogwater is, treedt de Valkse beek buiten zijn oevers en dan staat de kaaskelder blank
“Vanuit je bed stapte je in je laarzen. We hadden een kachel die altijd rookte want we stookten natuurlijk nat hout. Je kocht het hout zo uit het bos en vader stond dan de hele dag hout te zagen en te kappen”.
In het dagboek, dat de moeder van Els heeft bijgehouden over de evacuatie, zitten ook aantekeningen over lessen die zij aan haar kinderen geeft omdat zij tijdens de evacuatie niet naar school kunnen.
Bovendien is moeder van huis uit schooljuffrouw, maar ze heeft nooit lesgegeven. Toevallig is een klasgenootje uit de zesde klas geëvacueerd in de buurt en ze krijgen samen les.
Moeder heeft namelijk op het Amsterdams Lyceum gezeten, dus Els heeft van haar ook een beetje Latijn geleerd.
Vlak voordat het gezin geëvacueerd wordt, zit Els in de proefklas voor het gymnasium en daar heeft ze net een paar lessen Latijn gehad.
Moeder tekent bijvoorbeeld voor Peter een klok, zodat hij kan leren klokkijken en Peter doet schrijfoefeningen in het dagboek.
“Ik hoor hem nog foeteren. Hij vond het veel leuker en spannender om rond te schuimen op die boerderij”.
De familie heeft geen honger geleden bij de boer, wat te zien is aan het menu dat moeder heeft bijgehouden.
Op 16 april 1945 wordt de Veluwe bevrijd. De boerin zei: “Jullie kunnen Engels praten dus ga maar naar die Engelsen toe”.
Het dagboek is eigenlijk het receptieboek van het huwelijk van vader en moeder in 1931.
De opa van Els van moederskant is Joods en stamt af van Portugese Joden.  De oma van Els is katholiek en hierdoor is haar moeder volgens de Joodse wetten niet Joods.
Het gevolg is dat opa niet meer geacht wordt om in de synagoge te komen en dat oma geëxcommuniceerd wordt.
Els is volgens de Joodse wetten dus niet Joods, maar volgens de Duitse verordeningen wel.
Het gezin van haar tante, de oudste zus van haar moeder, meldt zich op 15 juli 1942 en wordt vermoord in de gaskamers.
Ook een oom heeft in een aantal concentratiekampen gezeten en die heeft dat uiteindelijk niet overleefd.
De zus van de zwager van de moeder van Els zit in Wageningen ondergedoken en heeft het overleefd door haar haar te blonderen en tijdens de evacuaties te zeggen dat ze in de chaos haar papieren is kwijtgeraakt.
Haar moeder zit voor de evacuatie in Arnhem ondergedoken in een huis naast de SD.
“In het hol van de leeuw zit je het veiligst”.
Een oom en tante komen met hun gezin terug uit Westerbork door een administratieve fout en die hebben de rest van de oorlog in hun eigen huis ondergedoken gezeten.
Dit kan omdat de voordeur verzegeld is en via de brandtrap achterom krijgen ze eten.
Op het moment dat Els aan het Burgermeestersplein woont, zit de familie Kuik aan de Pels Rijckenstraat om de hoek.
Het gezin heeft drie kinderen: Bert 18 jaar, Hans 17 jaar en Wopke 12 jaar. Wopke en Els zitten in dezelfde klas.
Bert en Hans zitten samen op de padvinderij die verboden is tijdens de bezetting en dus ondergronds is.
Zo komen ze bij de Rode Kruis Brigade terecht die in het St. Elisabeth Gasthuis voor de gewonden zorgen tijdens de Slag om Arnhem.

Als er een feestje is bij haar schoonouders duurt het vaak tot de volgende ochtend, omdat niemand na ‘spertijd’ nog op straat mag zijn.
Het feest gaat dus de hele avond door. Omdat er op dat moment niks te koop is, wordt bowl gemaakt van het fruit van de buurman. Het fruit wordt in een emmer gedaan en daar wordt prikwater overheen gegoten.
“Priklimonade hebben we misschien een keertje gehad bij opa en oma”.
Aardappelsalade wordt gemaakt van aardappelen, uien en een beetje azijn in een emmer.
“We hadden wel lol”.
Tijdens de Slag om Arnhem stond op de hoek van het Burgemeestersplein een tank die Peterle heette.
“Mijn broer heet Peter, dus die was furieus! Hij vond dat helemaal niks”.
Af en toe stond die tank te schieten en dat was een oorverdovend lawaai.
Soms komen er gevangen genomen Engelse soldaten langs en die zingen Engelse liedjes. Er zijn straatgevechten in de straat verderop.
“Dat heb ik overigens persoonlijk niet meegemaakt”.
Ook lopen er evacués en vluchtelingen langs.
De buurvrouw is op een bepaald moment naar haar familie op de Geitenkamp gegaan en toen zijn er evacués in haar huis getrokken.
Als er een gerucht is dat een bakker brood heeft, stuurt de moeder van Els haar en haar broertje er heen.
“Als er dan luchtalarm kwam, moest je weer aan de kant om te schuilen in een portiek van een huis”.
Haar toekomstige man Wopke moest ook een keer brood halen, samen met een vriendje, als vlakbij een granaat inslaat. De fiets komt op het afdakje van een huis terecht. Zelf liggen de jongens langs de kant van de weg, want er is geen andere schuilruimte.
“Mijn man had ook heel wat littekens op zijn benen van granaatscherven en zo”.
Els leest een stuk voor uit een brief die haar schoonvader aan zijn zus in Dedemsvaart schrijft, waarin hij over zijn ervaringen vertelt tijdens de luchtlandingen.
“Na een granaatinslag was de eerste impuls van Hans om hard weg te lopen, maar toen hoorde hij de gewonden kermen en is hij maar weer gaan helpen. Zo waren die jongens”.
Ook de familie Kuik wordt geëvacueerd en zij vertrekken naar Beekbergen waar ze bij de familie Tukker terecht komen.
Meneer Tukker is Voedselcommissaris van de provincie Gelderland en haar schoonvader kent hem van zijn werk als accountant.
“Meneer Tukker heeft ook de auto, die hij nog had van zijn hoge functie,  gestuurd om mijn schoonouders te evacueren.
Mijn man heeft het meneer Tukker altijd kwalijk genomen dat hij zijn teddybeer niet mee mocht nemen tijdens de evacuatie. Tot het laatst toe heeft hem dat dwars gezeten. Zeker voor een kind in die omstandigheden, in die onzekerheid, in dat lawaai en in de rare wereld tijdens de oorlog.
Dan moet je iets hebben om je aan vast te houden en daarom was zijn teddybeer heel belangrijk”.
Haar schoonvader schrijft over het vertrek: “De kippen en de konijnen worden los gelaten en al het voer strooien we uit. Jammer van de appelbomen, want die zitten vol. Het kantoor laat ik maar zitten. Alleen de rekenmachine en de schrijfmachine hebben we kunnen redden”.
Terwijl Bert en Hans aan het werk zijn in het ziekenhuis en ook als ze in Beekbergen zitten, schrijven ze aan hun vriendinnetjes en die brieven geven een inkijkje in wat hen bezighield.
Later, op 3 november, zitten de jongens in het clubhuis van de Rosendaelsche Golfclub ondergedoken om te voorkomen dat ze voor Arbeidsdienst opgepakt worden.
Als de SS het terrein op komt, verstoppen ze nog snel belangrijke papieren in de schoorsteen.
De Germaansche SS in Nederland pakt ze op en laat de jongens weglopen om te doen alsof ze tijdens een ontsnappingspoging zijn omgekomen en schiet ze dood.
Hun ouders informeren na een tijdje waar de jongens blijven en ze krijgen van een politieman de kleren die de jongens die dag droegen.
Na de oorlog krijgen Bert en Hans postuum een verzetsherdenkingskruis uitgereikt. Omdat hun ouders dan al overleden zijn, neemt Wopke als enig nog levende broer die in ontvangst.
“Mijn man heeft heel lang nog een trui van één van de jongens gedragen en ik vond die trui afschuwelijk maar liefde is blind”.

Na de bevrijding is Arnhem een spookstad waar veel kapot is. Zo ook aan het Burgemeestersplein.
“Het huis en de deur waren nog heel maar nergens zat nog glas in. Mijn vader had een verzameling mooie kleine kristallen glaasjes en die stonden in het dressoir. Dat dressoir hebben ze in de gang gezet en vrijwel alles was stuk op een paar glaasjes na”. Ook druipt het ingemaakte tomatensap en bessensap van de muur van de kelder, want daar hebben ze de weckpotten stukgesmeten.
“Alsof je in een slagerij kwam; al die rode troep tegen de muur”.
Bij haar schoonouders is een granaat door het dak gegaan en alle erwten zijn toen ontkiemd in de marmeren gang.
Voordat Els en haar familie terugkeren naar Arnhem, zitten ze nog zes weken in Velp bij een collega van haar vader.
Mijn moeder is in die tijd een paar keer vanuit Velp naar Arnhem gelopen om te poetsen, te boenen, te dweilen en op te ruimen.
Met hulp van de legertruck van de Canadezen verhuist de familie op 16 juni terug naar Arnhem.
We hebben ze een grote mand aardbeien geschonken en daar gingen de heren weer. “De bedden zijn opgemaakt op de harde grond en we zijn om twaalf uur gaan slapen”.

Ook later blijven Els en Wopke bezig met de septemberdagen van 1944.
In 1957 wonen ze in Oosterbeek en bieden zij aan om een veteraan in huis te nemen voor de  herdenking in Nederland.
Wopke is hem met zijn fiets gaan halen op het station in Oosterbeek en samen lopen ze met het koffertje achterop naar beneden.
Ralph Luff vertelt dat hij de plek waar hij ingegraven heeft gezeten graag nog een keer wil zien en omschrijft hem aan Wopke.
Hij vraagt of Wopke dit herkent. Wopke antwoordt: “I happen to live there”. (Toevallig woon ik daar).
De logeerkamer is recht boven de plek waar Ralph zijn schuttersputje heeft gegraven. Ralph heeft de eerste avond weinig gezegd.
“We hebben het maar zo gelaten, want we waren drieëntwintig of vierentwintig. Dan weet je je er geen raad mee, want eigenlijk waren we nog van die blagen”.
De vrouw van Ralph stuurt naderhand een brief aan Els en Wopke en ze schrijft dat hij nooit over de septemberdagen heeft gesproken. Ze heeft  nu een andere man terug  gekregen. Het is alsof er een last van hem af is gevallen.
Als Wopke in de jaren tachtig een voordracht houdt voor Engelse veteranen, vragen ze hoe het met de bevolking is gegaan nadat zij weg zijn gegaan. Zij denken namelijk dat de bevolking boos op hen is, maar de bevolking begrijpt dat zij in hetzelfde schuitje hebben gezeten.
Als haar moeder negen maanden na de evacuatie als eerste weer thuiskomt om de puinhopen te overzien, vindt ze poes Hansje op zolder met twee jongen die net geboren zijn, want ze zijn nog nat van de bevalling.
De poes is dus teruggegaan en heeft al het oorlogsgeweld niet alleen overleefd, maar ze heeft ook nog jongen gekregen.

 

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *