Ik ben in dat laatste oorlogsjaar vier keer alleen gelaten

Pleeggezin
In de lente van 1940 werd ik als pleegkind van 12, vanuit een kindertehuis in Amsterdam, geplaatst bij de familie H. op de hoek van de Hogeweg en de Acacialaan in Oosterbeek. Zij hadden een iets oudere zoon en een dochter van mijn leeftijd.
Ik voelde me niet helemaal thuis bij de familie H. Je kon merken dat er verschil werd gemaakt tussen hun eigen kinderen en mij. Als de ‘bonte dinsdagavondtrein’ op de radio was, werden zij stiekem uit bed gehaald, maar ik niet. Ik was in die tijd veel bij de buren, de familie P. Zij hadden twee zonen en ook een dochter in mijn leeftijd.

De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen

Ik raakte ook bevriend met een Duitse jongen. Zijn drie broers vochten aan het Oostfront. Hij had een Duitse moeder en een Nederlandse stiefvader. Veel mensen vonden zo’n vriendschap maar niks en keken mij erop aan. De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen. Toen hij opgeroepen werd voor de arbeidsdienst in Duitsland, stuurde hij mij zijn eerste loon!
Ik doorliep de ambachtsschool aan de Boulevard Heuvelink in Arnhem en werd banketbakker op de Toulon van der Koogweg in Oosterbeek.

Gevlucht met de buren
Op 17 september 1944 zag ik de gelande Engelse soldaten over de Benedendorpweg richting Arnhem lopen, met Duitse krijgsgevangenen in het midden. Geweldig! Een week later waren de Engelsen in Arnhem teruggeslagen en kwamen ze weer in Oosterbeek. Ik was die dag bij de buren.

Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg

Vijf Engelse soldaten kwamen binnen en dronken een kop thee. Eén soldaat had een prachtig dolkje, ingelegd met, het leken wel diamanten. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden, zo mooi! Dat dolkje heb ik na de oorlog teruggevonden. Totaal kapot. De Engelse soldaten groeven kuilen in de tuin en bereidden zich voor op de naderende strijd. Volgens hen konden wij wel in de kelder schuilen, maar een Engelse officier zei dat wij snel weg moesten.
Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg. Ze waren al gevlucht.
Daar stond ik dan, net 17, alleen. Ik ging maar weer snel terug naar de familie P.; die klaar stonden om weg te gaan. Ze vonden het schandalig dat mijn pleegouders mij niet hadden geroepen voor ze weggingen en zeiden: “Ga maar met ons mee; vanaf nu ben jij ook ons kind”.

Op de vlucht tijdens de oorlog

Avonturen in Heveadorp
We gingen op weg naar Heveadorp en kwamen in een school terecht met meer evacués. Er werd al hevig gevochten met de Engelsen aan de ene kant van de school en de Duitsers aan de andere. Wij renden van voor naar achter om de Engelsen te waarschuwen.

Heveadorp

Heveadorp

Na een paar dagen moesten we weg en kwamen we met 12 mensen in de kleine kelder van een gezin. Daar leefden we dag en nacht.
De gevechten werden heviger. Soms kwamen Duitsers de kelder in op zoek naar Engelsen. Dan weer andersom.
Ik vond het spannend.
Eens zat ik op de knieën voor het raam toen vlak voor mijn ogen een Engelse soldaat werd neergeschoten.
Hij lag midden op straat en de Duitsers renden naar hem toe en gaven hem een sigaretje.
Er kwamen nog vaak Engelse parachutes met voorraden naar beneden.
De zijden parachutes hadden prachtige kleuren en de vrouwen wilden ze graag hebben om jurken van te maken.
Niemand durfde ze te halen, maar ik ging erop af.
Als de Engelsen in het gebied de baas waren moest ik de manden met voorraad aan de weg zetten, maar als de Duitsers er zaten, mocht ik wel de parachutes houden; de manden moest ik in de sloot gooien.

Domineesbroek

Na een maand beslisten de Duitsers dat Heveadorp moest evacueren. Met Duitsers voorop liepen we naar Bennekom en kwamen in een kerk terecht. Het was koud en ik liep nog steeds in korte broek.
De dominee zag mij en ging voor mij een lange broek halen, maar het was zo’n grijs gestreepte pandjesbroek. Ik dacht: Ik ben een jonge kerel en ga toch niet met zo’n pandjesbroek lopen.
De broek zat echter goed en ik heb hem de rest van de oorlog gedragen.

Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter

Opnieuw verlaten
Na twee dagen moesten we weer weg en zijn via een boer in Lunteren in Groenekan bij Utrecht terecht gekomen. We werden ingedeeld bij twee boeren. Vader, moeder en dochter P. bij de ene boer, de twee zoons en ik bij een andere boer.
Toen we bij de eerste boer aankwamen, begon mevrouw P. hevig te huilen. Ze zei: “Ik kan niet zonder mijn zoons”. De boer zei: ”Nou dan neem jij je zoons toch mee”. Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter. Ik was toch niet hun zoon.

 Opgeleid tot boer

Verlaten door ‘mijn familie’ belde ik aan bij een boer en zei tegen de boerin: ”Ik ben bij u ingekwartierd”.
De boerin zei: “Kom maar binnen”. Het was een rijke boerenfamilie en ik heb het daar goed gehad.
Ik mocht aan tafel zitten bij de familie, die bestond uit: Het boerenechtpaar, twee zoons en opa.
Ik begrijp niet dat ze me nooit gevraagd hebben wie ik was.
Mijn slaapplaats was in de stal boven de 23 koeien. Ik heb op de boerderij veel geleerd: Koeien melken, melk karnen, kaas maken, paarden verzorgen en koeien helpen bij het kalveren.
Op een dag kwamen twee mannen met wat apparatuur. Ik moest mijn legitimatiebewijs afgeven en kreeg even later een nieuw, waarop ik één jaar jonger was. Dan hoefde ik niet voor de Duitsers te werken.
De boerderij lag direct aan de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. ’s Nachts stopte de trein en gooide kolen op het erf. Ik wist niet waarom. De boer en zijn zoon waren bij de ondergrondse.

Ik moest mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken

Als ik er naar vroeg zei de boerin dat ze naar een tante waren. Als ze weg waren, gingen de boerin en ik de koeien melken.
De boer wist precies wanneer de Duitsers paarden kwamen invorderen. Hij had achter wat hooibalen een kleine ruimte, waar net één paard in kon staan. Als de Duitsers kwamen, moest ik voor het paard gaan staan en mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken. Ik was bang dat ze dwars door de hooiberg zouden schieten. Het is goed gegaan.
Ik heb eens, toen ik alleen thuis was, een kalfje ter wereld gebracht.
Op een dag had de boerin via het Rode Kruis het adres van de familie H. gekregen. Het bleek dat zij tijdens de vlucht vanuit de Hogeweg naar de Hemelsche Berg in Oosterbeek waren gegaan.
Terwijl zij daar schuilden in een prieel, sloeg een granaat in en was mijn pleegvader op slag dood.
Moeder was gewond geraakt en afgevoerd naar het Elisabeth Gasthuis in Arnhem. De familie zat nu in Zeist. Voor een bezoekje mocht ik de fiets van de boerin meenemen en kreeg wat spek, kaas en tarwe mee. Toen ik in Zeist aankwam zaten moeder, dochter en zoon H., op een klein kamertje.
Het bleek voor de familie echter te veel mij opnieuw op te nemen en ik ging maar weer terug naar de boer.

“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver

Tegen het einde van de oorlog moesten alle jonge mannen vanaf 16 jaar zich melden bij de Duitsers in Utrecht. De boerin durfde mij niet onder te laten duiken, dus ik moest weg en ging alleen op pad naar Utrecht. Halverwege stond op een groot aanplakbord dat de aanmelding was uitgesteld.
Veel jonge mannen stonden er bij en gingen allemaal weer naar huis. Ik ben ook weer naar de boerderij gegaan. Laat nou die ondergrondse dat gedaan hebben; dat biljet aangeplakt. Geweldig!
Vlak voor de bevrijding werden er nog 30 Duitsers bij de boer ingekwartierd.
De Engelsen naderden en er werd vrijwel niet meer gevochten. De Duitsers huisden op de deel.
Ik bracht de Duitsers af en toe wat verse eieren en ik heb van een Duitser een paar korte Duitse laarsjes gekregen. Toen de Engelsen, laagvliegend, voedsel voor de burgerbevolking dropten boven het Malieveld in Utrecht, keken de Duitsers in de lucht en schoten tevergeefs met geweren naar boven.
“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver.
Ik heb later nog dagen gedregd in de modder, maar heb het niet kunnen vinden.

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest

Na de bevrijding kwam de familie P. langs. Vader P. was postbode en mocht eerder dan andere evacués terug naar Oosterbeek, waar veel kapot was.Ik ben met hen teruggegaan.
Misschien had ik in Groenekan kunnen blijven, maar in mijn hart was ik toch geen echte boer.

Acacialaan Oosterbeek

Acacialaan Oosterbeek

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest.Op de Accacialaan stonden nog slechts twee kapotte huizen. De rest was weg.
Ik heb nog een foto uit die tijd.
De familie P. trok in een grote villa van een tante aan de Schelmseweg en nam mij opnieuw op. We hebben er nog twee jaar gewoond.
Later zijn we weer naar de Hogeweg verhuisd, toen het huis was opgebouwd. Ik ben weer gaan werken als banketbakker en ben tot mijn 23e bij de familie P. gebleven.
Maar omdat het niet boterde tussen mij en mijn plaagfamilie ging ik uit huis.

 

Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo

Na de oorlog
Toch is het na het afscheid in Groenekan nooit meer goed gekomen tussen mij en de familie P.
Na twee incidenten met een gewonnen radio en een van de Engelse soldaten gekregen Norton motorfiets, die ze me hebben afgepikt en aan hun zoons gegeven, ben ik op een kamer op de Boulevard Heuvelink gaan wonen en is het contact verbroken.
Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo.  Hij had zijn tweelingbroer kunnen zijn. Hij kon razen en tieren en dan was iedereen bang. “Hitler” had zijn eigen kamer helemaal behangen, ook over de deur heen. Op de vliering daarboven was in de oorlog een gat geslagen bij een granaatinslag. Het gat was met zakken afgedekt. Op een keer bracht een kolenboer kolen, die op zolder moesten worden afgeleverd. Hij liep over de zakken en viel met kolen en al naar beneden in het bed van Hitler. Die begon te schreeuwen, maar de kolenboer kon de uitgang niet vinden en rende doodsbang heen en weer. Dat was zo’n 6 jaar na de oorlog, maar de mensen hadden nog steeds angst voor Hitler.

Pleegkind: Goed verzorgd, weinig liefde

Terugkijkend heb ik het tijdens de oorlog niet slecht gehad.
Alle families waar ik was hebben mij goed verzorgd, maar ja, in die jaren was er nog een groot stigma aan pleegkinderen gekoppeld.
Nu is dat gelukkig niet meer zo; toen wel. Als pleegkind was je gewoon minder.
Ik ben in dat laatste oorlogsjaar, als 17-jarige, vier keer alleen gelaten of afgewezen.
Ik snap het wel, maar het doet ook pijn en nog steeds.
Later toen ik verkering kreeg, verzweeg ik mijn afkomst. Ik heb verschillende meisjes voorgelogen.
Als het dan toch ongeveer uitkwam, maakte ik het uit.  De laatste keer na twee jaar verkering.
Toen ik mijn latere vrouw ontmoette, heb ik meteen mijn verleden ‘opgebiecht’. Zij accepteerde me wel zoals ik was en wij zijn 57 jaar gelukkig getrouwd geweest.
We waren onafscheidelijk.
Twee zoons hebben we gekregen.
We hebben thuis nooit over de oorlog gesproken.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *