De schippers van de Rijnkade moesten bij ons onder dak

17 september 1944

Zoals altijd kwamen twee tantes zondags na de kerkdienst een kopje koffie bij ons drinken. Zij woonden in de Broerenstraat, waar ze een Kunsthandel hadden. Wij woonden in de Rijnstraat, in het gebouw met woonhuis van de Volksuniversiteit (nu Theater aan de Rijn). Mijn vader was daar beheerder. In ons woonhuis was een grote WC ruimte, waar we die middag vanwege het bombardement hebben staan schuilen.

Mijn vader had toestemming om onder begeleiding van een politieagent levensmiddelen te halen

Eusebiuskerk Arnhem

Eusebiuskerk Arnhem

Toen het rustiger werd gingen we naar buiten, de grote brandtrap op, een regen van vonken van de grote kerktoren (Eusebius kerk) kwam over ons heen. De Rijnstraat was een winkelstraat, door het bombardement waren alle etalageruiten kapot en bij kledingzaak Vos op de hoek hingen de etalagepoppen uit de ramen. Het was zo frappant, tegenover ons woonde de schoenmaker Hollaar bij hem was de etalageruit niet kapot, hij was NSB’er en hij was toen (Stadscommandant) Burgemeester van Arnhem. Onze broer (15 jaar oud) had al een keer stenen in de poort naast ons huis gelegd, als er wat gebeurd, dan gooi ik bij hem de etalageruit kapot. Hij heeft het nooit gedaan. Toen we terug kwamen na de evacuatie stonden de stenen nog in de poort.

’s Middags kregen we politie aan de deur of wij schippers van de schepen aan de Rijnkade onderdak wilden geven. Ze waren beschoten en de huizen aan de Rijnkade stonden in de fik. Nou, die zijn dus bij ons gekomen, dat waren ongeveer 60 mensen, waaronder ook kinderen. De Duitsers hadden de huizen leeggeroofd van Joodse mensen, die opgepakt waren. Die inboedels o.a. matrassen stonden bij ons in het gebouw. We hadden boven een zaal en mijn vader heeft met hulp van die schippers, matrassen naar boven gebracht, zodat ze konden ze slapen.
Mijn vader had toestemming om onder begeleiding van een politieagent, die in de Nieuwstraat woonde, bij grossiers aan de Rijnkade levensmiddelen te halen. (zakken suiker, kisten met pakjes boter en aardappelen). Die 60 mensen moesten natuurlijk eten. We hadden andijvie, moeder stond buiten bij de kraan in een grote teil andijvie te wassen.
Eén schipper, vader van vijf kinderen, die pakte zomaar een pak boter en at het achter elkaar op. Dat zien we nog voor ons.
We vragen ons nog altijd af wat er met die schippers gebeurd is. Want we moesten allemaal de binnenstad uit. Wij gingen naar de Sweers de Landasstraat.

EmbleemKunsthandel voor en na 1944

We moesten de binnenstad uit voor de veiligheid. Mijn vader was 22 september jarig, toen zaten we al op de Sweers de Landasstraat.
Op een bepaalde tijd mocht je terug naar de binnenstad, iets ophalen. Vader haalde dekens. Hij wilde ook Atie haar pop ophalen. Ja, die heeft hij opgehaald. Op de Sweers de Landasstraat is die pop weggeraakt. Ja, dat vindt Atie ook nog steeds erg, een Beatrix pop (Merk Schildpad). Dat vind ik het ergste van de hele evacuatietijd, dat ik mijn pop kwijt was.

Pop Beatrix (Schildpad)

Pop Beatrix (Schildpad)

Het is ook het verhaal van een kind wat ik nu vertel. Het was een mooie pop met schattige kleertjes erbij, die mijn tante had gebreid. Toen mijn vader terugging naar de Rijnstraat, toen was er al gestolen. Ik mag graag handwerken en borduren. Ik had een mooi doosje met prachtige borduurzijde en allerlei handwerkspullen erin. Die hadden we in de linnenkast gezet. Mijn vader zou linnengoed en ja, die doos meebrengen. Nu die was er niet, jawel die moet er zijn, het was al gestolen. Ze waren ook al bij Vos de modezaak aan het stelen, Arnhemmers hoor. Mijn vader wist ook wie het gedaan hadden, hij had ze bezig gezien. Na de oorlog vonden we onze stoelen, keurig op een rij, bij Paanakker; een schoenwinkel. Op een keer kwam er een man aan de deur die zei: “Ik weet waar jullie dressoir staat, in Apeldoorn bij Bloemink, een restaurant”.
De Duitsers hadden het dressoir uit huis gehaald en die knul was chauffeur bij de Duitsers (waarschijnlijk moest hij dat). Dat dressoir hebben we teruggekregen.

 Ik had mijn vader nooit zien huilen Huilend tegen mijn tantes: O, jullie huis staat helemaal in brand

gesmolten zilveren muntjes 1945

gesmolten zilveren muntjes 1945

In W II moest je de zilveren muntjes inleveren, die werden gevorderd, dat hebben mijn vader en moeder niet gedaan. Dit was nog voor de evacuatie. Wij hadden een poppenwagen met een bodem, waarin een luikje zat waar je iets in kon stoppen. Toen hebben we busjes met zilveren muntjes erin gestopt. En dat moesten mijn zus (8 jaar) en ik (12 jaar) even naar mijn tantes in de Broerenstraat brengen. Zij hadden een groot huis met een kunsthandel en daar kon je dat mooi verstoppen. Ik weet nog goed dat we aangehouden werden door die NSB jongens, ze woonden in de Weverstraat en die liepen wij af naar de Broerenstraat. Ze wilden in de poppenwagen kijken. Die knullen, van die klieren waren dat, ook van onze leeftijd. Zij wilden weten wat er in die poppenwagen zat. Wij protesteren en ze hebben het niet te zien gekregen. Zo zijn de munten in de Broerenstraat terecht gekomen. Mijn tantes kwamen zoals meestal ’s zondags koffie drinken bij ons in de Rijnstraat en dat was maar goed ook. Toen het bombardement en het schieten over was ging mijn vader  kijken hoe het in de Broerenstraat was, de kunsthandel van mijn tantes die was vlakbij de Grote Kerk (Eusebius kerk). Ik had mijn vader nooit zien huilen. Huilend tegen mijn tantes: “ O, jullie huis staat helemaal in brand, er is niks meer”. Hij was vreselijk overstuur. Hij was ook nog naar Hotel “Du Soleil” geweest.
Daar moest hij armen en benen en lichamen bij elkaar leggen, vreselijk hè. Hij was er kapot van.

Kunsthandel Broerenstraat na 1944

Kunsthandel Broerenstraat na 1944

Onze broer Wim ging na de oorlog in die puinhopen zoeken, of hij iets kon vinden. Er was een grote lijsten makerij en ze hadden een hele grote snijmachine, achter in de zaak.
Het geld heeft hij gevonden, het was verbrand, het had in een busje gezeten en was in de vorm van dat busje gesmolten. Dat heeft mijn zoon Jeroen nog.

Kunsthandel voor 1944

Kunsthandel voor 1944

 

 

 

 

 

Het gezin van Tongeren en familieleden op de vlucht.

Van de Sweers de Landasstraat 24, een huis dat gevorderd was door de Duitsers, er woonden Joden in, gingen we naar Schaarsbergen. Bij mejuffrouw Ekhard op de Kemperbergerweg.
Daarna lopend naar Apeldoorn, later op de fiets naar Amsterdam en daarna naar Hilversum.
Toen we in Apeldoorn aankwamen stonden de mensen, die hun huis beschikbaar stelden aan de evacués aan de kant van de weg. Ze mochten dan zelf hun evacués er uit pikken. Er waren wel mensen van de BB of zo iets met van die witte banden om. Opoe van Tongeren, die was ook bij ons, want die was met zo’n hittekar naar Apeldoorn gegaan, ik heb daar ook opgezeten. Oom Johan, met zijn zoontje Thiemen, die een gebroken been had zat ook op die platte kar. Zij woonden in de buurt van de Sweers de Landasstraat, zodoende. Een teil met suiker en ook nog boter hebben we meegenomen. We hebben onderweg ook uitgedeeld.

Bij de Woeste Hoeve zaten we lekker konijn te eten, inclusief alle konijnenkeutels

We hadden thuis konijnen, die kon je niet laten zitten, die hebben we meegenomen. Mijn vader heeft ze in Schaarsbergen geslacht. Dit heeft hij gedaan tijdens een zwaar bombardement.
Mijn tante Mina heeft de konijnen ’s avonds bij kaarslicht gebraden. Onderweg bij de Woeste Hoeve zaten we lekker konijn te eten, toen zagen wij dat de ingewanden, inclusief alle konijnenkeutels er nog in zaten. Ik zal het nooit vergeten. Dat was ook geen wonder bij zulk slecht licht. Tante Jaan en Opoe en tante Mina waren er ook bij van Arnhem naar Apeldoorn. De hele familie heeft in Apeldoorn geëvacueerd gezeten.
Wij zaten bij een kolenhandelaar W. Hij had een kelder vol appels, wij wilden zo graag een appeltje als kind. Maar wij kregen er geen. We sliepen met de tantes in één kamer. Eén van de tantes moeders zuster, die was bijdehand, midden in de nacht als iedereen sliep ging ze voor ons een appeltje pikken.
Mijn ouders woonden met mijn broer bij een melkhandelaar, die hadden het fantastisch goed.
Weet je nog dat we gingen wandelen in Apeldoorn in het houtjes bos, ja, het was geen houtjes bos meer, de houtjes waren weg. Daar hadden we ook nog wel eens een appeltje.

Atie en Jeany van Tongeren met zoontje van bewoners 1944

Atie en Jeany van Tongeren met zoontje van bewoners 1944

Zijn jullie daar lang geweest? Nou als ik de foto’s naga, we lopen in winterkleding over straat.
Mijn moeder had een boxje, ze maakte graag foto’s.

Het gezin van Tongeren wilde bij elkaar zijn vandaar dat ze verder trokken.
Wij gingen van Apeldoorn naar Amsterdam met de fiets. Ik mocht achter op, ik was acht jaar. Het was mijn vader mooi voorgespiegeld, we hadden familie in Amsterdam. Die zei: ach kom hier heen, hij had kennis aan een groenteboer, die op de Keizersgracht woonde en eten genoeg in huis had. Dus zou het daar prima zijn. Gedroogde groente, ik ruik het nog, een heel aparte geur. Het was een fiasco, want het bleek een zwarthandelaar te zijn. Mijn vader wilde graag weer als gezin bij elkaar zijn.

Atie en Jeany met tantes Agaath en Riek Dirkse

Atie en Jeany met tantes Agaath en Riek Dirkse

In Apeldoorn waren we als gezin gescheiden. Wij, de zusjes zaten bij een familie met twee tantes, zusters van moeder. Mijn moeder, vader en broer zaten in de buurt bij een melkboer, dat was een goeie man. Mijn vader en moeder vonden het verschrikkelijk, dat we niet bij elkaar waren. Toen konden we in Amsterdam bij elkaar wonen en zodoende zijn we daar naar toegegaan.

Mijn broer, die had zwart haar en een grote neus, dat hebben we allemaal in de familie.

Hij werd aangezien voor een Joodse jongen. Toen we werden aangehouden heeft mijn moeder staan ” vechten” met een SS’er. Zij riep “Het is mijn zoon en geen Joodse jongen”. Hij liet ons doorgaan.

Jammer, dat je met je ouders niet doorpraat, als ze nog in leven zijn

Die tocht naar Amsterdam was vreselijk. We hebben overnacht bij een boer in Millingen. Dat was fantastisch, daar hebben we heerlijk boerenkoolstamppot gegeten, we aten uit een grote pan. We sliepen met z’n drieën in een tweepersoons bed. De boer had een grote zwarte haard onder dat bed verstopt, de spiraal zakte zo door, dat we eigenlijk op die haard lagen. Mijn vader had die boer leren kennen, van de hongertochten die hij maakte, toen had hij ook al eens bij hem geslapen. Jammer, dat je dat met je ouders niet doorpraat, als ze nog in leven zijn. Misschien wil je het wel verdringen.
Er reden ook veel auto’s op de weg naar Amersfoort. Er waren vliegtuigen in de lucht, de Duitsers werden beschoten. Zij vluchtten het bos in en wij ook natuurlijk. De Duitsers hadden van die grote broden “kuch” heette dat. Maar vader had een paar van die broden gegapt, terwijl we beschoten werden. En mama was steeds bang dat onze fietsen afgenomen werden. De Duitsers waren dol op fietsen.

 Ze lieten me bij de gaarkeuken een emmer soep halen

Toen we in Amsterdam geëvacueerd waren, ging ik (12 jaar) naar school. De kinderen van die school werden uitgezonden naar boeren, omdat het Hongerwinter was in Amsterdam. Ik ben met meer kinderen in een boot, via de Amstel naar Uithoorn gevaren, ’t was één en al ellende. Ik zou het goed krijgen bij die boer. We gingen voor zes weken. Ik weet nog goed dat ik iedere dag een kruisje zette op de kalender. Onder mijn bed stond een mandje met sjag (tabak). Ik heb wat sjag gestolen voor mijn vader. Er woonde ook een schooljuffrouw uit Hilversum in huis. Haar vader was slager, zij ging ieder weekend naar huis, op de fiets. Ze bracht altijd vlees mee terug. Ze kreeg groenten en etenswaren mee. Mijn moeder en broer zijn een keer bij mij geweest, van Amsterdam naar Uithoorn op de fiets. De fietsen stonden in de schuur, daar lagen winterwortelen en bieten. Mijn broer heeft toen bieten gejat. Toen ik wist dat mijn moeder en broer zouden komen, dacht ik, dan ga ik ook de boer op, eten halen. Het heeft mij niks opgeleverd, ik had ook niks te ruilen. De andere dochter van de boer, sprak er schande van, dat ze mij er op uitgestuurd hadden. Toen ik kwam kreeg ik een paar klompen, want ik liep op de hiel van mijn schoenen. Ik mocht ze meenemen, als ik weg ging, maar o nee, dat ging niet door. Ik had een brief geschreven aan mij ouders, daar stond in dat de schooljuffrouw wel allerlei eten kreeg en dat ik dat niet leuk vond. Die boerin heeft dat over mijn schouder meegelezen. En dat heeft, denk ik, kwaad bloed gezet. De boer was weduwnaar en woonde met zijn ongetrouwde dochter op de boerderij. Ze lieten me bij de gaarkeuken een emmer soep halen. In de sneeuw en op klompen en het was helemaal geen lekkere soep, ’t was meer water met slierten selderij erin, ik kreeg het niet weg. Ze waren nogal christelijk, maar ik mocht naar de WC onder het eten. Mijn hele mond vol met die prop selderij heb ik uitgespuugd. Dat hebben ze misschien best wel gemerkt.
vanTongeren Postzegel Brand

Brief Atie aan haar tantes Dirkse

Brief Atie aan haar tantes Dirkse

Brief van Jeany aan tantes Dirkse

Brief van Jeany aan tantes Dirkse

 

Jeany en Atie van Tongeren 2013

Jeany en Atie van Tongeren 2013

 

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *