Voor Joden verboden

De rol van toeval
In 1944 was Bob Bakkenes 11 jaar oud. Hij woonde destijds in de Steenstraat te Arnhem, boven ijssalon Trio. Zijn ouders hadden daar een pension, in de voor die tijd deftige betekenis van het woord. Zijn vader kreeg, als uitbater van een publiek bedrijf, in 1944 de opdracht om op de voordeur een bordje te schroeven met de tekst: Voor Joden verboden.
Bobs vader was normaal gesproken niet direct een held, eerder een wat zachte lieve man die geweld schuwde. Hij droeg een gebroken geweertje achter de revers van zijn colbert, maar nu werd hij tot een daad gedwongen die hem slapeloze nachten bezorgde. De controle op de uitvoering van deze opdracht was gelukkig aan de trage kant. Vader besloot het niet te doen en met de doodsangst in zijn lijf af te wachten wat de consequenties waren. Die zouden bestaan uit zijn arrestatie op maandag 18 september 1944, de dag na de landingen, het begin van de Slag om Arnhem. In de Duitse gelederen brak op dat moment paniek uit en een arrestatie was wel het laatste waar ze aan dachten; dus dat ging gelukkig niet door. Dit hele verhaal hoorde Bob pas vele jaren later uit betrouwbare bron. Zo werd zijn vader voor hem postuum een held.

Stroken zilverpapier
Bob kan zich nog goed herinneren hoe het begon, de Slag om Arnhem. Engelse vliegtuigen hadden stroken zilverpapier uitgeworpen om de Duitse radar te ontregelen. Bob stond op het platte dak van hun bovenwoning om die stroken te verzamelen. Achter hun huis was een garage die de Duitsers gebruikten en daar stond buurjongetje Jopie Brands ook zilverpapier te verzamelen. “Hoeveel heb jij al”? riepen ze nog naar elkaar. Toen het gezin en de pensiongasten even later voor de lunch soep zaten te eten, klonk er ineens een enorme knal. Juist die dag was men bezig de schoorsteen te vegen, dus de kachel stond niet voor het gat.

Alles en iedereen zag roetzwart

Door de luchtdruk werd er een donkere wolk de kamer in geblazen: Alles en iedereen zag roetzwart, inclusief de nette kleding en de keurig gedekte tafel. In paniek renden ze naar beneden en naar buiten. De hele Steenstraat was één groene zee van dik glas, alle etalageruiten lagen eruit. Het was een voltreffer geweest op de Duitse garage en ook de huizen er tegenover waren weggevaagd. Zeven Nederlanders zijn toen omgekomen, waaronder Jopie Brands en zijn ouders, die later zijn ‘onderduikouders’ bleken te zijn. Nog maar enkele jaren geleden kwam Bob erachter dat Jopie eigenlijk Benjamin Nathans heette en een Joods onderduikkind was. Moeten onderduiken voor de Duitsers en gedood worden door een Engelse bom is zeker navrant te noemen.

Zoete appeltjes
Al gauw kwam het bevel om te evacueren. Bobs vader laadde beneden wat kleren en linnengoed op zijn fiets, toen er een Duister voorbijkwam op een oude rammelkast.

De Duitser vorderde de fiets

Hij vorderde de goede fiets en vader kon alles weer afladen. Met z’n drieën (Bob en zijn ouders, want zijn twee broers zaten ondergedoken in Utrecht) en de oude rammelkast gingen ze op weg. Via allerlei adressen ging het richting De Bilt, waar familie woonde. In Velp werd vader gearresteerd om in Duitsland te gaan werken, maar hij wist te ontsnappen en stond een halfuur later weer voor de deur. In Veenendaal kwamen ze terecht bij een gezin dat voor het eten uit de Bijbel las en vervolgens zelf alle eten opat zonder dat de evacuees iets kregen. In Zeist zaten ze zelfs in een school waar ze onder de luis kwamen te zitten, zo vies was het daar. Onderweg zag Bob veel dingen die een onuitwisbare indruk achterlieten: Hoe een konijn de keel werd doorgesneden (levend meenemen was vast te lastig, maar eten liet je niet achter natuurlijk); hoe de Ginkelse Hei vol rommel lag van de luchtlandingen (parachutes, gasmaskers, wapentuig) en hoe zijn moeder stiekem een parachute jatte om later een jurk van te maken.

Het was streng verboden spullen mee te nemen

Het was overigens streng verboden spullen mee te nemen. Na allerlei omzwervingen belandde het gezin Bakkenes bij een oom en tante in De Bilt. Het boterde niet echt tussen de volwassenen, maar het was familie dus je werd toch met open armen ontvangen. Tante zorgde goed voor zichzelf en had onder andere appeltjes op zolder verstopt. Bob en z’n broer slopen soms ’s nachts naar zolder om een van die appeltjes te pikken. Bobs vader had toen nog een doosje Nugget schoensmeer in bezit; een belangrijk ruilmiddel voor eten, maar op een onbewaakt ogenblik had tante schoensmeer gebruikt om de vloer ‘in de was’ te zetten. Toen oom en tante op een dag naar een begrafenis waren maakte vader voor Bob, die nota bene geelzucht had en eigenlijk geen vet mocht eten, hete bliksem van de zoete appeltjes op zolder en een pakje roomboter dat tante goed had verstopt, dacht ze.

Bietenpulp met vanillesmaak
Toen een NSB’er een paar straten verderop alvast voor bijltjesdag op de vlucht was geslagen, trok het gezin Bakkenes in die woning en hadden ze weer een eigen plek. Tegelijkertijd braken toen, eind 1944 / begin 1945, de maanden uit dat honger en kou hun tol eisten. Bob kan zich achteraf bijna niet voorstellen hoe ze aan eten kwamen; zijn vader kreeg dan ook hongeroedeem. Alles wat maar enigszins eetbaar was kwam op tafel: Tulpenbollen, suikerbieten, wat ze ook maar vonden, kregen of desnoods stalen. Gelukkig had moeder een paar flesjes smaakessence, die ze soms gebruikte voor de pensiongasten, meegenomen op de vlucht. Dus maakte ze nu bijvoorbeeld bietenpulp met vanillesmaak. Bob, die graag buiten rondzwierf, zorgde zelf voor aanvullingen: De ene keer vond hij een peer, dan weer kreeg hij wat toegestopt bij gezinnen van vriendjes en één keer ging hij alle huizen af of er nog een aardappel af kon.

Hij schooierde op een middag anderhalve aardappel bij elkaar

Hij schooierde zo op een middag anderhalve aardappel bij elkaar. Uiteindelijk waren ze ook aangewezen op de gaarkeuken, al was het enige wat ze daar hadden meestal waterige koolsoep. Zodra hij nu nog de geur van kool ruikt, ziet Bob zichzelf weer in de rij staan met een pannetje voor de waterige soep van de gaarkeuken. Het was dan ook een regelrecht drama toen zijn vader met de fiets op hongertocht ging naar Dedemsvaart en daar een zakje tarwe of rogge of iets dergelijks wist te bemachtigen. Halverwege op de terugweg kwam hij erachter dat het zakje langzamerhand was leeggelopen. Toen heeft hij wel even in de berm gezeten en gedacht: Nu maak ik er een eind aan.

Een gat in de deur
De bevrijding kondigde zich aan met voedseldroppingen. Ineens was het geluid van laag overvliegende bommenwerpers een hoopvol geluid: Het betekende wit brood zo zacht en zoet als cake, blikken varkensvlees dat bijna pittig van smaak was omdat ze helemaal geen smaak meer gewend waren, Zweedse margarine waarvan Bob de rest van z’n leven de wikkel heeft bewaard. Nadat Arnhem zo veel mogelijk van mijnen en boobytraps was ontdaan, kon het gezin Bakkenes eindelijk terugkeren naar huis. In de open laadbak van een vrachtwagentje werden ze gebracht, samen met een ander gezin. De eerste stopplaats was vlak bij de Eusebiuskerk.

De afgebrokkelde toren tussen hopen puin

Verbijsterd keken ze naar de afgebrokkelde toren, een ruïne van een kerk tussen niks dan hopen puin. Ook de Steenstraat was een grote ravage van glas, puin en kapot huisraad. Midden in die puinhoop stonden de etalagepoppen van de voormalige winkels: Een luguber welkom. De voordeur van de bovenwoning van de familie Bakkenes was uitgezaagd, maar ondanks dat ze zo door het gat hadden kunnen stappen stak vader de sleutel in het slot en opende zo de deur. Wat ze daar aantroffen valt met geen pen te beschrijven: Vrijwel alles was weg, weckpotten waren van bovenaan de trap naar beneden gegooid en de inhoud had al die tijd liggen rotten. Het glazen dak van de bovenste verdieping was helemaal kapot en negen maanden lang had het naar binnen gesneeuwd en geregend. De piano stond nog wel op de eerste verdieping, maar het klankbord was gebarsten en het geluid was navenant. Op een gegeven moment zagen ze de benedenbuurman de gordijnen van Bakkenes uitkloppen, dus die waren snel teruggevorderd. En toen Bob op een dag op straat liep, zag hij een jongetje dat zíjn kleren aan had. De politie werd erbij gehaald en dat werd een bezoekje aan het huisadres van het jongetje, waar ze nog veel meer gestolen eigendommen terugvonden. Het huisraad werd aangevuld met behulp van de Hulp Actie Rode Kruis (HARK), waarbij spullen werden ingezameld voor de Arnhemmers en waar je kon opgeven wat je nodig had voor de eerste levensbehoeften: Een bed, een kachel en kleding. Ook bezocht vader eens een openbare verkoop, waar hij een schitterend tapijt op de kop tikte vol kleurige figuren, totdat er water op kwam en alle kleur als sneeuw voor de zon verdween: Het was ingekleurd met ecoline. Dat was lachen! Vader heeft nog lang moeten horen: Weet je nog, dat prachtige tapijt?

Opbloeien in Penzance
Na de bevrijding was Bob weer veel op straat te vinden, spelen in het puin waar je van alles kon vinden: Gasmaskers, koppels en wapentuig. Het ging wel eens mis als een kind bijvoorbeeld een handgranaat vond die nog op scherp stond. In september 1945 werd Bob ingedeeld bij 400 bleekneusjes die naar Engeland mochten om aan te sterken. Dat werd een onvergetelijke ervaring. Met de trein gingen ze naar Rotterdam en vandaar naar Engeland met troepentransportschip Sibajak, dat later op Indië voer. Daar werden ze opgevangen door de Woman’s Voluntary Service (WVS). De vrijwilligsters overstelpten de kinderen met snoep, dus dat werd overgeven in de trein want daar konden ze na al die jaren karig eten niet meer tegen. Eerst kwamen ze in een barakkenkamp in de Midlands, waar ze door Nederlandse begeleiders werden voorbereid op verblijf in een Engels gezin en onder andere Engelse les kregen. Daarna werd Bob samen met de andere kinderen naar het zuiden van Engeland gebracht en kwam hij met 40 lotgenootjes terecht in Penzance. Daar begon een totaal ander leven; het was bijna heropvoeding voor de straatschoffies die ze in de oorlog waren geworden. Hij kwam terecht bij een pleeggezin in Penzance. De eerste avond mocht hij in bad en kreeg hij een badjasje aan (thuis hadden ze niet eens een bad). Kort daarna ging hij in schooluniform naar een jongensschool, rugby spelen, en kiss chase (tikkertje waarbij de meisjes gekust mochten worden). Jaren later nog bracht de geur van bruinkool Bob regelrecht terug naar die tijd. Hij miste thuis vrijwel geen moment. Behalve tijdens de kerstdagen van 1945 toen hij met verdenking van difterie geïsoleerd in de ziekenboeg van het barakkenkamp lag, terwijl hij de verpleegsters kerstliedjes hoorde zingen. Toen had hij het wel even te kwaad en sloeg heimwee toe. Voor het overige was het een geweldige tijd, een gouden randje om een donkere jeugd. De rest van zijn leven heeft hij dan ook contact gehouden met zijn pleeggezin. In mei 1946 ging Bob terug naar Arnhem en in september begon de school weer. Hij had drie schooljaren gemist en moest de zesde overdoen. Daarna nog een ‘zevende’ klas: het Voort Gezet Lager Onderwijs (VGLO). Op zijn 16e ging hij naar de mulo, maar de oorlog had hem veel te vroegwijs gemaakt; op school kon hij zijn draai niet meer vinden en hij ging na drie jaar werken als leerling-etaleur.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *