Ik had zo’n honger, zo’n honger samen met een vriendje hebben we brood gejat.

In 1944 was ik twaalf jaar, we hebben een vreselijke tijd gehad gedurende de evacuatie. We moesten steeds verder trekken, terwijl mijn moeder ernstig ziek was. We gingen met ons vijven; mijn vader, moeder, mijn broertje van zeven en mijn babybroertje Jan, 9 maanden oud en ik. Zelfs nu ik 83 ben, droom ik er nog wel eens van.

Heel Arnhem was een hel ‘s morgens 17 september 1944. Op de Klarendalseweg hebben ze de kazerne flink te pakken gehad, ook die kazerne bij restaurant Royal. Toen kwam het zo dichtbij, de tanks die door de straten reden, we zijn dus de kelder ingegaan. De buren hadden een kolenzaak, zij hadden een hele grote kelder, daar hebben we met een heel stel mensen gezeten. Ze hadden een heleboel weck. Zij hadden kolen, brandstof dat kon je ruilen. Kruidenier Kievit bij ons in de Akkerstraat, die heeft alles wat in zijn winkel stond uitgedeeld. Mijn opoe had bruine bonen in het water gezet, toen ze terug kwam van de evacuatie stond er heel hoog schimmel op.

Die stukjes papier met dat randje vuur, die dwarrelde naar beneden, dat was wel angstig.

Na een paar nachten bij buurman Anneveld in de kelder, gingen mijn vader en de buurman buiten kijken, boven aan de weg, vlakbij stond een tank. We konden de kelder niet uit. De volgende dag was die tank weg, we liepen vlug naar opa en oma op de Koolstraat, het was een chaos op straat, alle mensen liepen door elkaar, iedereen zocht zijn familie. Want overal waren grote plakkaten opgeplakt, dat we weg moesten. We zijn dus vertrokken, ik was helemaal niet bang, gek hè.
Ik voelde me verantwoordelijk, moeder ziek en een baby.
Ja, wat ik wel vreselijk vond, Arnhem brandde hè en zulke kleine stukjes papier, daar zat overal een randje vuur aan (ze wijst postzegelgrootte aan), die dwarrelde naar beneden, dat randje vuur, dat was wel angstig.
We zijn geëvacueerd richting Apeldoorn. We moesten lopen met een witte lap op een stok, maar die grote vliegtuigen, die kwamen heel laag over. Bij de Woeste Hoeve werden we opgewacht met paard en wagens, we zijn afgeslagen richting Loenen. We moesten heel voorzichtig rijden, want aan weerszijden van de weg lagen projectielen. Die moffen liepen voor de paard en wagen, want er mochten geen mensen meer lopen. In Loenen kwamen we aan bij een kartonfabriek; mijn opoe en opa met mijn tante; zij was 20; mijn vader, mijn broertje Kees en ik.
Mijn zieke moeder met mijn babybroertje Jan waren met een Roode Kruiswagen mee, maar wij wisten niet waarheen. Mijn vader was sergeant majoor in dienst, hij had altijd een goed overzicht, maar nu wisten we alleen, richting Apeldoorn. We kwamen in die kartonfabriek en ik had dorst, ik had nog nooit zo’n dorst gehad. Onderweg had ik in een fonteintje gezien, ik ben terug gelopen, die tuin in om te drinken.
Nu ik op TV (2015), die hele route van die vluchtelingen zie, dat pakt me ook hoor.
In die fabriek lagen allemaal strobalen. We kregen een hoekje daar, ik weet niet meer of we eten kregen. Ik weet wel dat mijn vader ’s morgens om 5 uur zei: “Stien we gaan je moeder en Jan zoeken”. We zijn die grote boerenlandweg opgegaan en de ene na de andere boerderij bezocht. Eindelijk vonden we mijn moeder. Mijn moeder dood en dood ziek, ze had astma en Jan krijste en krijste. Mijn vader heeft mijn moeder helemaal naar die kartonfabriek gedragen, ik twaalf jaar, droeg mijn broertje. Daar hebben we niet zo lang gezeten. We kregen onderdak bij boer Modderkolk in Loenen. Daar zijn wij een week geweest, mijn opa, oma en mijn tante zijn daar gebleven. Wij zijn vertrokken naar Voorst.
We hadden een hond, mijn vader wist al, met een hond kon je nergens terecht, het was een heel lief beest, ik was er gek op, maar de boer vond de hond ook leuk. Mijn vader zei: ”Je kunt hem kopen”, die boer antwoordde: ”dan geef ik er wel een roggebrood en roomboter voor”. Een eindje verder hebben we het roggebrood aangesneden; roomboter erop, ik eet het nog weleens, zo lekker.

De boerin pakte een kool, die sneed ze tegen haar borst aan

Wij vertrokken omdat er geen medicijnen meer waren voor mijn moeder, aan deze kant van de IJssel. We moesten dus de IJssel over. Mijn vader kreeg een Ausweis van de Duitsers. Met dat Ausweis konden wij de brug bij Zwolle over. Ons gezin ging lopen met mijn zieke moeder en de baby. Ik had een groot touw om mijn buik en mijn moeder dood ziek, hield zich vast aan de wagen, waarin Jan lag te krijsen. Kees liep ernaast. Zo liepen we daar als een stelletje armoedzaaiers. We hadden niet veel bij ons, want we waren maar voor een paar dagen vertrokken uit Arnhem, wij zijn tien maanden weggeweest.
We moesten richting het noorden, die hele tocht was een verschrikking, mijn moeder kon niet meer en ik had geen schoenen meer. Mijn vader hield een oude boer aan met een klein wagentje, waar je aan weerskanten kon zitten. Wij mochten mee. We rijden Hulshorst in en er komt een SS’er met het pistool gericht op mijn vader: “ Ausweis”. Mijn vader moest zich melden in het dorp, de militair in mijn vader kwam boven. Hij zegt tegen de boer: “ Is hier een kerk in de buurt?” “Ja” zei de boer. “Wil je ons daar heen brengen”. “Tuurlijk” zei de boer. We hebben de hele dag boven in de kerk gezeten, alle mensen die opgepakt waren, zijn gefusilleerd.
Het werd weer stil, we gingen ons melden bij de gemeente. We moesten weer 4 km verder lopen, we kwamen bij schatten van mensen, boeren. We kwamen aan, het was laat, we hadden zo’n honger. De boerin pakte een kool, die sneed ze tegen haar borst aan, aardappels en spek erbij, wij kregen eten. We hebben in de hilt, boven de koeien geslapen. Daar hadden we het hartstikke goed, ik hielp mee op het land, maar die jagers hè. Er liep een spoorlijn langs en die Amerikanen of Engelsen schoten op die spoorlijn.

Ik bleef liggen en zei: “Nee, ik ben dood, ik ben dood”!

Bij die boer in Hulshorst mocht ik paard en wagen meenemen, ik gooide de hele wagen vol bieten en dan terug rijden, dat vond die boer zo mooi. De kinderen in de buurt gingen eens met me mee, ik had toen de kruiwagen mee. We gingen in het bos spelen, ik had zo’n scherp oor voor die vliegtuigen, ik heb het hele zooitje in een greppel gegooid, ik ging er zelf bovenop liggen. Er werd weer op de spoorbaan geschoten, die vaders en moeders in angst, hun kinderen waren bij mij. De vliegtuigen waren weg, ik kom met kruiwagen en kinderen het bos uit, de moeders kwamen ons tegemoet.
Wij moesten er allemaal weg, de boeren ook.
We kregen een adres aan de Harderwijkerweg, die lui waren zo christelijk, daar werd je niet goed van. Mijn broer en ik moesten appels, die op de zolder lagen sorteren, we mochten er niks van opeten, dat deden we natuurlijk wel. Mijn moeder vroeg het sop nadat zij gewassen hadden, ze mocht het niet hebben.
Ik lag een keer in het veld , we zaten aan de Harderwijkerweg, de jagers kwamen eraan, zij dachten dat er tanks waren, ze gaan schieten, het waren melkwagens, de melk stroomde eruit. De boeren en alles wat daar leefde ging met pannen of een teil erna toe.
Maar ik lag op het veld, de granaten, ik zal het eerlijk vertellen, ik voelde ze de grond in gaan. Ze kwamen me ophalen, ze dachten dat ik dood was. Ik bleef liggen en zei: “Nee, ik ben dood, ik ben dood”! Hoe ik daar doorheen gekomen ben, ik weet het niet.

Het begon winter te worden, het vroor zo hard, als je ’s ochtends wakker werd, zat de deur vastgevroren, moest met een beitel opengehakt worden. De boer had ook een smidse met een winkel, wij sliepen in de etalage, je lag er open en bloot en zo koud. Daar konden we ook niet blijven, weer lopen. Ik vergeet het nooit meer, we lopen op een landweg, het begon te sneeuwen. Mijn moeder zag het niet meer zitten, ze wou Jan uit de wagen halen en weggooien, ”Ik kan niet meer” en dat kind maar huilen. We kwamen langs een boerderij, mijn vader vroeg of we op de deel het kind mochten verschonen. “Nee”.
Ik had geen winterjas, ik liep op klompen, als de zool versleten was, haalden we de bast van een berkenboom en deden dat in mijn klompen.
We waren een keer onderweg, we gingen ergens slapen. Mijn moeder was zo ziek dat die boerin zei: “Ik zal toch zien dat ik een dokter haal”. De dokter kwam, hij zei heeft u een kaarsje, ik kan haar zo niet inspuiten, je mocht geen licht maken.

Mijn vader was zo misselijk, die begint zo over te geven bij die Moffen

Zo trokken we verder tot Hasselt, vlak bij Zwolle, aan het water. Daar hebben we te vet gegeten. We gaan op een boot, een ijsbreker, richting Zwartsluis. Alle tenen van mijn moeder waren ontstoken. We komen aan in Zwartsluis, daar staan een paar moffen: “Ausweis”.
Mijn vader was zo misselijk, die begint zo over te geven bij die Moffen.We hadden familie in Zwartsluis, daar zijn we een week of drie geweest, allemaal verdeeld. Mijn moeder had geen medicijnen meer. Dan kwam er een keer een arts, maar die kon haast niet helpen, er was niks.

Weer verder, eindelijk komen we in Zwolle. We lopen de brug op. Mijn vader roept: “Liggen”. Weer jagers die schieten, we zijn wat beschoten onderweg hoor. Mijn vader had een rijke oom in Zwolle, De Graaf, we komen daar binnen: “OOOh Jannus” zeiden ze. We zagen er uit als een stelletje vieze landlopers. Een paar dagen zijn we daar geweest.
We gingen verder naar Assen in een hele grote school, of zo. Daar waren Limburgers, die waren over Duitsland daar gekomen, zij zaten onder de luizen, nu, binnen de kortste keren wij ook.
Wij hadden zo’n honger. Er zaten toevallig ook mensen uit Arnhem, die woonden dicht bij ons, hun zoon was net zo oud als ik. Hij zei: “Stien zullen we eens kijken of we iets te eten kunnen krijgen”. Er stond een rij bij de bakker, we hadden geen cent op zak, we waren bijna aan de beurt, we hebben allebei een half brood gepakt en zijn heel hard weggerend. Ik had zo’n honger.
Verder naar Tynaarlo, daar werden we weer verdeeld; Vader en moeder en Jan bij een boer, Kees en ik bij een andere boer. ’s Ochtends bij het ontbijt, we gaan op de houten bank met kussentjes zitten, de boerin zei direct: “Jullie hoeven niet op de kussentjes te zitten”. Daar moesten we de bevrijding afwachten.
Direct na de bevrijding werden de NSB’ers opgepakt, wij mochten samen met die Arnhemse familie in zo’n vrijgekomen huis van NSB’ers. Daarna mochten wij in een vakantie huisje van Quarles van Ufford, het was daar heel mooi; allemaal zand en heuvels, net het strand.
Eindelijk mochten we naar huis terug. In Arnhem lagen de straten zo hoog met vuil. We moesten eerst ontsmet worden in een school. Ons huis was door buurman Anneveld dichtgetimmerd met een hele grote spijker. Het dressoir stond boven aan de trap en er lag een dooie, uitgemergelde kat, er was een heleboel uit ons huis gehaald en alle foto’s waren weg, wat hebben ze daar nou aan.
Je moest weer naar school, we zochten de kinderen, die er niet meer waren, ze hadden het niet overleefd.

Toen we in Hulshorst waren heb ik gezien dat er drie mensen zijn doodgeschoten. De moffen hielden een boerenkar aan, de boer schoten ze dood en met de kar reden ze door. Ze kwamen een dokter tegen op weg naar een bevalling, ze schieten de dokter dood, zijn tas gooiden ze in de sloot. Met die kar komen ze bij de boerin, waar wij waren, die boer schieten ze ook dood, ik had Jan op de arm.
Een jaar of wat geleden zijn we terug gegaan naar Hulshorst, ik wilde weten heb ik dat nou gezien, ik had het verdrongen. We komen een oude boer tegen op een ouderwetse fiets, ik zeg: “Mag ik u wat vragen, wij zijn hier geëvacueerd geweest bij ome Kees” Hij zegt: “En tante Aartje”. “Ja”zeg ik.
“Waar die minsen zijn doodgeschoten” zegt hij. Ik had het weggestopt, toen wist ik het zeker.
Ik zal het nooit kwijtraken, ik heb zoveel bombardementen en beschietingen meegemaakt, dat ik er altijd weer ben uitgekomen, ik vergeet het nooit.

Mw. Stien Keus - van Benthem 2015

Mw. Stien Keus – van Benthem 2015

Echte zwervers

Corry Pelle 2015

Corry Pelle 2015

In de negentiger jaren trok een foto de aandacht, deze was gepubliceerd toen duizenden Vietnamese bootvluchtelingen een goed heenkomen zochten in het veilige Europa.
Dit is weer actueel in 2015, maar nu voor Syriërs.
Hoe actueel kun je zijn als je je herinneringen ophaalt op het moment dat je als Arnhemmer zelf vluchteling was uit het getroffen gebied.
Een verhaal dat op de keper beschouwd weinig verschilt met die van hen, maar met dit verschil dat je je toevlucht zocht bij landgenoten. En het bleek, ook toen al, dat je niet overal welkom was.

Ongeveer 150.000 Arnhemmers en Oosterbekers moesten een goed heenkomen zoeken

Ongeveer honderdvijftigduizend (!) Arnhemmers en Oosterbekers moesten een goed heenkomen zoeken in het nog bezette gebied van Nederland en ze gingen een van de zwaarste perioden in hun bestaan tegemoet.

Corrie Groenbos was een van hen.
In negen maanden tijd veertien (!) maal moeten verkassen om weer een nieuw slaapadres te zoeken voor een gezin van negen personen viel om de dooie dood niet mee voor vader Groenbos.
In een gebied dat al vergeven was van de vluchtelingen was het bijna ondoenlijk om een goed heen- en onderkomen te vinden met daarnaast het zoeken naar voedsel om alle lege magen te vullen.
De op diverse plaatsen provisorisch ingerichte opvangcentra van het Rode Kruis hadden zelf ook bijna niets meer te bieden.

Geboren in de van Imhoffstraat nummer 16 maakte Corrie deel uit van een gezin van negen personen.
Bijna het hele koor zat aan tafel toen Tonnie, een zus van Corrie, kwam binnenstormen met de uitroep dat de Tommy’s waren geland. Consternatie alom.
Vader ging meteen op onderzoek uit en ging naar tante Cor een zus van Corries moeder en naar Oma in de Rodenburgstraat.
Vanaf haar balkonnetje kon je zo de straatjes daarachter het Weerdjesgebied inkijken.
Van beschietingen weet Corrie nog dat ze van vader onder de trap moesten ‘schuilen’ omdat hij dacht dat dat de veiligste plek was.
Over het geheel genomen was in de wijk het Broek toch niet veel waar te nemen van de gevechten die rondom de brug plaatsvonden. Natuurlijk hoorde je wel veel strijdrumoer en er zijn zelfs bommen in de buurt gevallen, maar het vechten was toch redelijk ver weg van huis. Er waren wel veel vliegtuigen in de lucht.

Er waren wel veel vliegtuigen in de lucht

Corrie blijkt een kei in het opnoemen van namen van familieleden, straatnamen en buurten die allemaal een rol in haar, toen elf jaar jonge, leventje speelden.
Teveel om op te noemen en de onderlinge relaties uit elkaar te houden, was een hele toer.
En passant komt ook het vergissingsbombardement op de gasfabriek in februari van dat jaar voorbij. Daarbij is ook een deel van de Rijnwijk en het Broek getroffen.
Ook daaraan heeft Corrie nog levendige herinneringen, al maken die geen deel uit van ons evacuatieverhaal.
Als leerlinge van de, op geringe afstand daarvan gelegen, school op het van Verschuersplein was dat een ervaring om nooit te vergeten. Ze weet nog dat ze tijdens dat bombardement allemaal in de gang op de grond moesten gaan zitten. “Tja, je moest wat, zullen de leerkrachten toen wel gedacht hebben”.

Evacueren!
Corries vader had een handkar op de kop getikt. Het konijn werd uit het hok gehaald want dat moest, in de kinderwagen, ook mee van moeder.
Eerst werd tante Cor opgehaald in de Oost Peterstraat en met haar op de handkar werd de tocht aangevangen.
Het werd het begin van een lange en schier eindeloze zwerftocht die vader Groenbos met zijn gezin moest doormaken.
Ze waren lang niet overal welkom met zo’n groot gezin.
Vanaf het begin van de evacuatie tot aan de bevrijding zijn bij elkaar opgeteld zeker veertien adressen voor korte of iets langere tijd bezocht. Soms werd comfortabel en soms slecht onderdak verkregen.

Soms werd comfortabel en soms slecht onderdak verkregen

En natuurlijk speelde de voedselvoorziening een grote rol.
Corrie noemt ze op: Een nachtje geslapen in de Arnhemse wijk Klarendal bij familie, doorgegaan naar een slaapplaats in Rozendaal en onderweg zwaaiend naar Engelse soldaten die kennelijk gevangen zaten in een grote villa op de Velperweg in Velp.
Vervolgens via Avegoor naar Dieren.
Corrie weet nog dat op een zijpad, even voorbij Avegoor een grote tank stond. Zij had nog nooit van dichtbij zo’n groot ding gezien. Hij draaide de loop nog in hun richting denkt Corrie nog te weten. Griezelig!
Nooit meer vergeten.
Corrie vertelt dat zij na de oorlog in Arnhem eens onverwacht met een tank werd geconfronteerd. Het bezorgde haar bijna en trauma weet zij nog.
In Dieren kwam de familie terecht in een oude kinderkolonie vertelt zij. Nu staat op die plek het Crematorium. Dat ding heette ‘de Geitenberg’ herinnert zij zich. Een naam die aan een Arnhemse wijk doet denken.
Corrie beschrijft het gebouwencomplex met de omringende paviljoens en een hoofdgebouw waar een eetzaal was gevestigd.
Intussen is haar moeder met de kinderwagen teruggegaan naar Arnhem om te zien of er nog wat spullen uit het huis te halen zijn. Met o.a. de naaimachine, foto’s en ondergoed kwam zij terug.
Tot aan haar knieën heeft zij door het water moeten waden om bij het huis te kunnen komen. Alles stond onder water vertelde haar moeder bij terugkomst.
Tot in de Stadhouderstraat stond alles blank.
Van oude spullen heeft haar moeder voor de kinderen nog poppen en meer leuke dingen gemaakt voor de Sinterklaas.
Tot januari heeft de familie in de Geitenberg gezeten. Vervolgens kwamen ze in Brummen terecht waar in de dekenfabriek werd geslapen.
“Achteraf hoorden we”, vertelt Corrie, “dat na hun vertrek uit Dieren de Geitenberg was afgebrand”.
Na één nacht in Brummen, zijn ze doorgelopen naar Zutphen. Moeder bleek achteraf in verwachting te zijn, maar daar hadden de kinderen geen flauwe notie van.
Dat hoorden ze pas veel later.
Nu zaten tante Cor en moeder samen op de handkar, die vader en zijn zwager helemaal naar Zutphen moesten duwen.
“Daar werden we door het Rode Kruis gekeurd en onderzocht op luizen”.

Daar werden we door het Rode Kruis gekeurd en onderzocht op luizen

Vader was de pineut en werd met poeder (DDT?) behandeld. In een school werd in hooi op de grond geslapen.
“De volgende ochtend zijn we alweer doorgelopen richting Deventer”.
Ook in Deventer werd in een school geslapen maar daar werd op een bepaald moment hevig gebombardeerd en moesten ze opnieuw de benen nemen toen een bom wel heel erg dichtbij neer kwam.
Besloten werd door te lopen naar Raalte. “Daar kregen we pap met roggebrood”, weet Corrie nog, “een stuk metworst erbij waarna de hele familie moest overgeven omdat we deze zware kost niet meer konden verdragen vanwege onze verzwakte magen”.
Weer ging het verder, nu richting Zwolle, Meppel en Steenwijk en uiteindelijk kwamen ze in Heerenveen waar een tabaksfabriek ‘de Ouwe Rooker’ gevestigd was, herinnert Corrie zich.
Daar kregen ze weer roggebrood, weet zij nog. Corrie kan zich niet goed meer herinneren waar overal werd geslapen. Het was lopen en slapen en lopen en slapen.

Het was lopen en slapen en lopen en slapen

Al die plaatsen, teveel om op te noemen en steeds verder van huis natuurlijk.
Maar we zijn er nog niet.
“We gingen door en kwamen via Drachten tenslotte in Ureterp terecht”.
“Eigenlijk was het Wijjeterp, dat daar dichtbij lag, maar deze plaats bestaat niet meer”
zegt Corrie.

Eindbestemming
Aan een ongelofelijke voettocht met een handkar, geduwd door vader en oom Kees, waarop twee vrouwen zaten en waarvan er één zwanger was, was tot een einde gekomen.
Het zal toen zo begin maart zijn geweest dat zij hun uiteindelijke bestemming hadden gevonden. Al die maanden is het een zwervend bestaan geweest.
Verspreid werden de families ondergebracht bij verschillende gezinnen in en rond Ureterp.
Corrie beschrijft de familie waar zij was ondergebracht en het sneetje brood met kunsthoning (nooit vergeten!) dat zij kreeg.
De man was brugwachter, weet zij nog. “Hij bediende zo’n ophaalbrug, maar tegenwoordig loopt daar een snelweg”.
In de schuur van de fietsenwinkel mochten zij verblijven. Daar heeft moeder haar kind gekregen, maar ook weer verloren. Corrie weet de juiste toedracht niet. Er is nooit over gepraat.
Wat zij hiervan weet is veel later pas bekend geworden en dan ook nog maar mondjesmaat. Maar ja, er gebeurde in die tijd natuurlijk wel meer dat buiten de waarneming van kinderen zich afspeelde.

Bevrijding
Ik ging naar school tot aan de bevrijding. “Leuke school”, weet zij nog.
Honger in Friesland? “Nee, dat hebben wij daar niet gehad”, zegt Corrie.
Van de bevrijding kan zij zich alleen het feest herinneren. Wel weet ze dat ze bij terugkomst in Arnhem eerst op de Rozendaalsestraat (op de Geitenkamp) onder de douche moesten en dat ze gecontroleerd werden op ongedierte. Daarna werden ze behandeld met DDT.
Thuisgekomen bleek het hele huis een puihoop, maar dat was niet uitzonderlijk in het Arnhem van 1945.

Een groot avontuur

Herinneringen
Teveel om op te noemen!
Frits Hupjé is een avontuurlijk mens die, zeer nieuwsgierig van aard, geen gevaar ziet en er met zijn vriendenkringetje van zo’n man of drie, soms vier, graag op onderzoek uit ging als er wat te beleven viel.
Dat is hij nooit meer kwijt geraakt, al is het veel minder met zijn nu negentig jaren en een lijf dat ongehoorzaam is geworden aan zijn baas.
En er viel veel te onderzoeken op 17 september 1944!

Pontanuslaan 77, geboortehuis Frits in 1944

Pontanuslaan 77, geboortehuis Frits in 1944

Frits is geboren in de Pontanuslaan nummer 77 in Arnhem en het was ook zijn woonhuis in de septemberdagen van 1944.
Omdat zijn moeder in 1943 jong was overleden en zijn zus elders woonde, waren hij en zijn vader op dat moment de enige bewoners van het huis.
Het eerste jaar van de oorlog was Frits nog een Zypse Trekker, een padvindersgroep die erg populair was in die dagen en hun clubhuis had in de Trompetsteeg.
Hij beleeft daaraan goede herinneringen en beschikt nog over veel foto’s uit die jaren. Het was een mooie tijd maar helaas; de Duitsers verboden de padvinderij.

De Duitsers verboden de padvinderij

De groep is nog een tijdje ondergronds doorgegaan totdat het te gevaarlijk werd. Verraders zijn namelijk altijd in de buurt.
Als achttienjarige in 1943 werd Frits verplicht ingelijfd bij de Arbeidsdienst en moest hij zo’n zes maanden dienst doen, weet hij nog.
Dat was een nieuw avontuur, maar vóór de landingen was hij er al weer uit.
Deelen werd kort voor de landingen zwaar door de geallieerden gebombardeerd om te voorkomen dat de Duitsers het vliegveld konden gebruiken tijdens de geplande massale landingen nabij Ede. Dat hij en een aantal collega buurtgenoten dit hebben overleefd, mag een wonder worden genoemd.

Na de eerste bommen sprongen ze in een bomkrater

Na de eerste bommen sprongen ze in een bomkrater (twee bommen op dezelfde plek komt nooit voor wisten ze) en ze wachtten tot het oorverdovende bombardement voorbij was. Bleek van schrik en hevig aangedaan, onder het vuil, maar levend, kropen de jongens uit het gat.
Meteen erna begon het werk om de gaten weer met zand te vullen en de startbanen weer gereed te maken.

Aardappelen rooien met de Arbeidsdienst

Aardappelen rooien met de Arbeidsdienst

Van de tocht terug naar huis weet Frits niet meer zo veel, maar wel dat hij nooit meer is teruggekeerd naar de Arbeidsdienst. De slag om Arnhem was begonnen.
Toch was dat geen slechte tijd weet hij nog, avontuurlijk als hij was. Met een hele ploeg de boeren helpen met aardappelen rooien (met van die ijzeren vingerpunten, weet hij nog) was niet eens ongezellig.
Weliswaar enigszins op militaire leest geschoeid met spaden over de schouder, in plaats van een geweer en leren exerceren, vonden die jonge knullen wel stoer.
“Vergeet niet”, stelt Frits, “dat de propaganda van de Duitsers enorm sterk was”. Overdonderend soms. Je ging er in mee en werd er door gefascineerd als je niet voldoende tegengas kreeg van je omgeving.
Hij was er niet ongevoelig voor en gaf gehoor aan de oproep voor de Arbeidsdienst. Het is hem na de oorlog ook nooit aangerekend.
Hij tekende na de bevrijding zonder problemen als OVW-er voor het Nederlandse leger, maar dat terzijde.

Het avontuur
Natuurlijk ging de vriendenclub, bestaande uit onder andere Joep Suringh en Gerrit van de Pol, op onderzoek uit toen de gevechten in de binnenstad hoorbaar waren en zo kwamen zij in de Koningstraat terecht.
Frits had daar nog een vriendinnetje wonen, dochter van de slager, weet hij nog. “Nou ja, één van de vele”, vertelt hij met pretoogjes.
Wel weet hij nog dat de slager het helemaal niet eens was met deze relatie en hem een keer met een lang mes heeft nagezeten. “Kan ook een kort mesje zijn geweest, dat weet ik niet meer hoor”.
Dan komen er verhalen los van avonturen aan het water van de Nieuwe Haven waar Joeps vader twee sleepboten had liggen en de Rhenus (de woonboot van het gezin Suringh) thuishaven was van de vriendenclub.
“Wat hebben we daar een lol gehad”, vertelt Frits.

Met onder andere Gerrit v.d. Pol, zoon van de groenteboer die tegenover de slager woonde, was hij dik bevriend. Die familie, zoals de meesten in de Koningstraat, had inmiddels de benen genomen naar familie in de St. Antonielaan, een oom van Gerrit.

Er werd zwaar gevochten in de omgeving

Het werd link in de binnenstad. Het gevaar lag om de hoek. Er werd zwaar gevochten in de omgeving.
Toch gingen de jongens op verzoek van Gerrits vader, die zijn horloge in de winkel had laten liggen, naar de Koningstraat. Eerst de Apeldoornseweg af en dat ging nog, maar toen werd het echt link.
De binnenstad was oorlogsgebied geworden en om in de Koningstraat te komen, moest van winkel tot winkel worden geslopen.
Ze haalden het en in het lege huis werd het horloge gevonden en tevens werden meer spullen ingepakt.
Frits herinnert zich dat hij zijn plusfour, zo’n pofbroek, gebruikte om wat fruit in te stoppen.
Het mag een wonder heten dat ze niet gepakt werden of onder vuur zijn komen te liggen van de Duitsers of de Engelsen.
In die omgeving en op dat moment kon je ze van beide kanten verwachten.

Het blijven kwajongens
Het horloge hadden ze te pakken gekregen, oh zo!
Alle spullen werden op een ladder gelegd, dat draagt makkelijker, en zo werd alles meegenomen.
Of het verzoek van de ‘ouwe’ van de Pol het risico waard is geweest, kun je achteraf betwisten, maar je was jong en je durfde de uitdaging aan.
Frits vertelt dat hij altijd met moeite zijn nieuwsgierigheid heeft kunnen bedwingen en dat dat linke situaties kan opleveren, is inherent aan die neiging.
Dat accepteer je of niet.
“Twee gevonden stenguns werden, kort na de oorlog”, vertelt Frits tussendoor, “in het huis van Gerrit v.d.Pol uitgeprobeerd en toen vader Gerrit het daarvan op zijn zenuwen kreeg, gingen we naar mijn huis”.
Daar hebben we ook geschoten met die dingen tot de politie ons op het spoor kwam. “We hebben ze weggemoffeld in de dakgoot”.
Frits vertelt van een keer dat ze op de Schelmseweg Engelse battle dresses hebben gevonden. “Mooi spul”!
We hebben de kleren natuurlijk aangetrokken en toen op de fiets verder. “Duitsers die we op de weg toevallig tegen kwamen, schrokken en namen de benen denkend dat we Engelsen waren. Wij reden, ook geschrokken, net zo hard weg”.
Een paar maanden, volgens Frits, zijn hij en zijn vader nog in de Pontanuslaan blijven zitten totdat zij door de moffen er uit werden gegooid.
“Met vader zijn de nodige zaken op de fiets gepakt en we vertrokken naar Schaarsbergen waar we een tijdje zijn ondergebracht bij familie”.
Frits vertelt van een granaat die daar plotseling in de nabijheid ontplofte.
“Ik schrok mij het apelazarus”, zegt hij.
Later werd doorgefietst naar Barneveld, waar de evacuatietijd werd doorgebracht in een school. Tot aan de bevrijding!
“Dat vond ik helemaal niet erg”, zegt Frits. “En vader, die scharrelde altijd wel wat te eten op zodat ik geen echte honger heb gekend”.
Nu moet gezegd worden, dat je makkelijker voor twee personen wat op kunt scharrelen dan voor een gezin van acht of tien personen, zoals heel veel Arnhemse gezinnen waren samengesteld.
“De dominee die zich ook in die school bevond, kreeg wel een onderkomen aangeboden, maar wij niet”, wilde Frits nog kwijt met een blik van verstandhouding.
“Nou ja, Barneveld, dan weet je het wel”.
“Maanden in die school op het stro geslapen”.
“Van de bevrijding helemaal niets meegekregen.”
”Niets van gemerkt”
“Weer thuisgekomen, bleek mijn geheime bergplaats in huis nog de spulletjes te bevatten die ik verborgen had bij ons vertrek”.
Wat er in zat weet Frits niet meer. “Het zullen wel jongensspullen zijn geweest”.

Het huis was geplunderd

“Het huis was geplunderd, maar het stond er nog”, vertelt Frits met trots.
Van de toen achterliggende oorlogsjaren heeft Frits geen trauma overgehouden.
“Welnee, ik zocht het avontuur”, zegt hij.
Meteen na de bevrijding heeft hij zich als oorlogsvrijwilliger aangemeld bij het Nederlandse leger. “Ik kreeg een opleiding in Engeland en vertrok voor drie jaar naar Nederlands Indië”.
Thuis gekomen was het moeilijk om aan de bak te komen, om het zo maar te noemen en dat lukte niet goed.
Emigreren?
Na een kortstondige verloving is het koppeltje samen vertrokken en getrouwd.
Er volgde twintig jaar Australië en later een definitieve terugkeer naar Nederland wegens familieomstandigheden.
Ook nu weer moesten de eindjes aan elkaar worden geknoopt en avontuurlijk als Frits was, heeft hij veel gedaan om aan de kost te komen. Spijt? “Nee hoor, nergens spijt van gehad”.
“Ik heb een avontuurlijk leven gehad en dat dat pakken ze me niet meer af”!
Trouwens, ook de pretoogjes niet!
Het is dat het lijf niet meer wil maar ja, dat hadden we in het begin van dit verhaal al geconstateerd.

Ik had veel pijn aan mijn voeten, maar ja, we hadden ver gelopen

In 1944 was ik elf jaar en ik woonde op Lebretweg 11 in Oosterbeek en op nr. 3 woonde mijn oma en daar tussen woonde een broer van mijn vader, die daar met mijn vader een aannemersbedrijf had. Na de oorlog hoorden we dat daar, door de politie twee motorfietsen verstopt waren, onder de grond in de houtloods. Ze werden er weer uitgehaald, dat heb ik gezien, de Duitsers hadden ze niet gevonden. Wel heeft mijn vader, onder dwang, voor de Duitsers moeten werken in die werkplaats. Het gebouw in Mariëndael was gevorderd, dat werd min of meer als kazerne gebruikt, daar moesten dingen veranderd worden, die werden bij ons in de werkplaats gemaakt. Je kon niet zeggen dat doe ik niet, want dan werd er een pistool op je gezet. Mijn vader was ook bij de Dienst Bescherming Burgerbevolking.

Pastoor Bruggeman heeft de preek ingekort

Voor mij is Oosterbeek en de slag om Arnhem een deel van mijn leven geweest. Het hele gekke is dat ik er na de oorlog eigenlijk niet mee bezig geweest ben, nu pas heb ik veel dingen bekeken en verzameld. Ik heb er met mijn kleinkinderen over gesproken. En met een kleinzoon, hij is 24, ben ik in het Airborne museum en het museum in Soesterberg geweest. Deze kleinzoon weet veel van de Slag om Arnhem en wil ook heel veel van mij weten. Als ik met de kinderen, zij wonen in Oosterbeek tijdens een wandeling over het Airborne kerkhof loop, raak ik altijd vol, dan zie ik die jongens die om ons heen gelopen hebben, toen ik elf jaar was.

Airborne Kerkhof Andre Goossens

Airborne Kerkhof Andre Goossens

Ik ben ook anders tegen die herdenkingen aan gaan kijken, als direct na de oorlog, toen was het ook wel plichtsbesef. Nu besef ik dat ik een onderdeel geweest ben, van dat gebeuren, dat ik er deel van uitmaakte. Je bent na de oorlog bezig met de opbouw, daarbij komt dat ik als kind al heel enthousiast was voor trams. Ik ben vanaf de vierde klas in Arnhem naar school gegaan, ik ging met de tram* naar school. Dat heeft grote indruk gemaakt.

Op 17 september stonden we ’s morgens op de stoep bij mijn oma om naar de kerk te gaan, om tien uur was de hoogmis. Ik was misdienaar en ik huppelde al om half tien naar de kerk. Pastoor Bruggeman heeft de preek ingekort, omdat hij voelde dat er iets ging gebeuren. Hij spoorde de mensen aan om te bidden voor de vrede. Je voelde gewoon, door al die vliegtuigen in de lucht, er gaat iets gebeuren.
Op een gegeven moment reed de tram niet meer, de stroom was van de bovenleiding af. Ik weet nog dat we ’s middags naar mijn oma zijn geweest. Mijn Heeroom, die Kapelaan was in Elst was er ook, want de pastorie in Elst was door de Duitsers gevorderd. Toen begon de luchtlanding, we werden naar ons eigen huis gebonjourd. Bij Oma uit het zolderraam kon je de parachutisten zien landen, als kind zag je de bezorgde gezichten van de volwassenen, het was niet pluis.
Mijn vader is zondag 17 september naar de Wilhelminaschool geroepen, om te overleggen met de Bescherming Bevolking wat er moest gebeuren. Toen werd besloten dat de mensen in de kelders moesten blijven, omdat Oosterbeek oorlogsgebied werd. Mijn vader is de wijk afgeweest. Ook werden de ramen van de kruidenier en de melkboer afgeplakt met breed papieren plakband uit onze werkplaats, zodat de ruiten niet zo snel stuk zouden gaan.

er stonden grote bruine stenen inmaakpotten, die werden bedekt met planken

We zijn op maandag in de kelder gegaan, maar ik ben wel die maandagmorgen om zeven uur met mijn heeroom naar de kerk geweest om een eucharistieviering te begeleiden, er was niemand in de kerk. Pastoor Bruggeman ging na de mis lopend met de hosties de wijk in, ik heb hem zelf nog de Velum (lange schouderdoek) omgedaan. Wij gingen gauw naar huis, naar de schuilkelder.
Op de derde dag is het huis van mijn oma door een voltreffer geraakt, toen is die hele familie bij ons in de schuilkelder gekomen, we hadden een heel grote kelder. Daar hebben we gezeten tot 25 september. Die kelder was zeker 7 bij 4 meter, daar zaten: mijn vader, moeder, oma, heeroom, tante met baby en mijn neefjes en nichtjes; twee zussen van mijn vader en later ook nog een familie, die uit hun kelder gevlucht waren. Wij woonden dus naast het aannemersbedrijf.
Er was een rek, waar aardappels op bewaard werden, daar werden planken overheen gelegd en je had bedden. In de houtloods werden de planken op maat gemaakt. Ook stonden er grote bruine stenen inmaakpotten, die werden bedekt met planken, daar konden we op zitten. Voor mijn oma werd er een stoel uit het huis gehaald. Er stonden ook levensmiddelen, je had nog geen koelkast. Wij kinderen sliepen allemaal naast elkaar op de grond op matrassen. ’s Morgens om zeven uur ging ik met heeroom naar de kerk voor de mis.
Donderdag 21 sept. hebben we in de kerk heel veel angst gehad, want toen we om half negen weer naar huis wilden lopen, werd er geschoten, toen dorst de pastoor niet weg. We hebben in de sacristie bij die dikke stalen kluisdeur gestaan, totdat het mitrailleergeluid over was, ik denk tot kwart over negen. Hardlopend zijn we naar huis gegaan. We waren dus katholiek, wij baden heel veel in de kelder, ik was een gelovig kind en ik vroeg onze lieve Heer of ik het vol kon houden. Ook toen ik onderweg zo’n pijn aan mijn voeten kreeg.

Dan zei oma: “We gaan weer bidden”, dat gaf toch weer een zekere rust

Er was eten genoeg in de kelder. Er werd gekookt en eten klaargemaakt door mijn moeder, mijn vader en heeroom, zij gingen naar boven en wij bleven beneden. Op een keer kwamen ze naar beneden, omdat er Duitsers met pistolen in de tuin liepen, ze gingen naar de houtloods, want er zouden Tommies zijn. Mijn vader moest de loods open doen, ze vroegen of er Tommies waren, nee alleen vrouwen en kinderen. In de kelder zijn nooit soldaten geweest. Wel in huis. Ze waren zelf ook bang hoor, ’s middags kwam er een tank de oprit van de werkplaats oprijden, die werd door een granaat getroffen. Een Duitser riep “Walter lebst du noch”? Dan zei oma: “We gaan weer bidden”, dat gaf toch weer een zekere rust.
Toen zijn we geëvacueerd, wij zijn lopend naar Harskamp (ongeveer 20 km) gegaan. Er is een kinderwagen en een handwagen meegenomen, met een hele hoop bepakking; kleren en zo. Ik kreeg een tasje met ondergoed en een paar bloesjes, maar geen schoenen. Ik wilde persé die sandalen aan, die liepen makkelijk. Mijn moeder had ook toiletspullen, washandjes en stukken sunlightzeep mee genomen.
Hoe voelde u zich tijdens die tocht?
Als je als elfjarige in die vreemde omgeving loopt en je weet wat je hebt meegemaakt; het schieten, het inslaan van patronen, de angst in die kelder, je was daar weg, je ging naar veilig gebied.
Je ouders houden je dat ook voor, doorlopen, niet klagen, want we raken nu in veiligheid. Ik was enig kind, maar ik had veel neefjes en nichtjes, die meegingen met die tocht. Ook mijn oma, mijn tante met baby, op 16 september geboren, en nog twee tantes. Je loopt en ziet de ellende van andere mensen. In een verenigingsgebouw hebben we tijdelijk onderdak gehad. We kwamen met alle neefjes en nichtjes op strobalen met dekens erover, te liggen en een deken over je heen, dat vond je al heel wat, want in die kelder was ook maar weinig ruimte met zoveel mensen.
Mijn heeroom is op de fiets naar Bunnik gegaan om te kijken of we daar onderdak konden vinden. De pastoor wilde hem graag terug in de pastorie, daar was ook ruimte voor zijn moeder en zijn oudste zus. Het klooster ernaast kon ook een paar familieleden hebben. Tevens had de pastoor er voor gezorgd dat er twee boerderijen waren, die ook familieleden konden hebben. Ik ben met mijn vader en moeder bij een dokter in Bunnik ondergebracht.

Na de oorlog bleek dat mijn tenen gebroken waren geweest

Wij zijn lopend van Harskamp naar Bunnik gegaan, mijn tante lag met pasgeboren baby op een handwagen, waar een paard voor was gezet. Als die boeren hun paarden voor de evacues gebruikten hadden ze geen last van de Duitsers, zij wilden de evacues ook kwijt.
Ik heb daarbij mijn voeten helemaal kapot gelopen, daar heb ik na de oorlog nog een heleboel ellende mee gehad. Ik had sandalen aan, die liep ik kapot in Scherpenzeel, daar kreeg ik van het Rode Kruis klompen. Ik had toen al vrij grote voeten en die klompen zijn te klein geweest. Ik heb mijn grote tenen kapot gelopen, ik had veel pijn aan mijn voeten, maar ja, we hadden ver gelopen. De huisdokter heeft er wel even naar gekeken, maar ik was zo moe en overstuur. Hij besteedde niet echt aandacht aan mijn voeten. Na de oorlog bleek dat mijn tenen gebroken waren geweest en verkeerd aan elkaar gegroeid. Ik ben in 1948 in de St Maartens kliniek in Nijmegen geopereerd, waarbij een stuk van mijn tenen is afgehaald, ik heb geen nagels meer aan mijn grote tenen, maar ik heb er verder geen last van.
Het huis van de dokter werd gevorderd en wij werden overgebracht naar een boerderij. Daar hadden we beter eten en drinken. Die boer kon mijn vader goed gebruiken, want er was nogal wat timmerwerk te verrichten. We hebben daar redelijk rustig negen maanden gezeten. In Bunnik kreeg ik een vriendje en we maakten een miniatuur boerenkar met een paard ervoor, waar we mee speelden in de tuin en gingen ook voetballen. Eén keer moesten we van een meester in de droge sloot gaan schuilen, vanwege een aanval op de brug bij de Kromme Rijn, er vlogen Engelse vliegtuigen over die probeerden die brug te vernietigen.

Berichten in de voering van mijn jas

De enige angstige momenten in Bunnik kwamen bij de bevrijding. De boer was erg anti Duits, er werd ook naar de verboden radio geluisterd. Er werd een gedeelte van de boerderij gevorderd, er werden eerst vijf militairen ondergebracht, dat werden er later twee van de Wehrmacht.
Met steun van mijn vader en de boer zijn de Duitsers gedeserteerd. Er werd een slaapkamerdeur helemaal verwoest, de klerenkast opengebroken, daar kleren uitgehaald. De militaire uniformen en geweren werden in de gierput gegooid. Toen de soldaten veilig weg waren, heeft de boer veel trammelant geschopt, bij de Ortscommandant. Die stelde vast dat ze gevlucht waren. De twee gevluchte Duitsers wisten van alles, o.a. waar de radio stond, ze wisten ook dat ik ’s avonds mijn oma welterusten ging wensen. Aan de binnenkant van de voering van mijn winterjas zat een papier gespeld, met daarop de berichten van de Engelse radio. Ik deed bij oma mijn jas uit en kreeg wat te drinken en ondertussen haalde mijn heeroom die brief uit de voering. Mijn vader heeft mij dat na de oorlog pas verteld.

Wij konden alleen ’s woensdagsmiddags naar school, Bunnik had een kleine school, daar konden ze de kinderen van evacuees er niet bij hebben. Op woensdagmiddag kwam er een onderwijzeres uit Bemmel. Zij was die zondag, de 17e sept. op bezoek bij kennissen in Arnhem, zij kon niet terug over de Rijn, dus zij moest mee evacueren. Zij was in Odijk vlak bij Bunnik geëvacueerd, we kregen les van haar met heel veel huiswerk. Ik heb de vijfde klas praktisch niet doorlopen. Ik zat in Arnhem op school vlakbij het station hoek Bergstraat en de Utrechtseweg op de St Eusebiusschool. In Oosterbeek had ik problemen gekregen, doordat de derde klas te veel leerlingen had, waardoor ze mij te vroeg naar de vierde klas lieten gaan, midden in het leerjaar.
Ik heb daarna bij de fraters in Arnhem de vierde klas gevolgd. Toen ik in de vijfde klas zat werd de school gevorderd door de Duitsers; als militair onderkomen. We moesten toen naar de Tamboersbosjes school aan de Amsterdamseweg , weer werd de school gevorderd. Daarna naar de Rietgrachtstraat, dat ging ook fout, we zijn toen een paar weken thuis geweest.

De Arnhemse tram

De Arnhemse tram

Ik kon toen de bijwagens van de tram duwen. Trams waren altijd mijn hobby, dat zijn ze nu nog.

 

In de sacristie van de gehavende kerk stond een kruis, dat heeft een Engelse soldaat meegenomen, hij bracht het jaren later weer terug en beweerde dat hij door dat kruis in leven was gebleven.

Gen. Urquhart Herdenking Airborne Kerkhof

Gen. Urquhart Herdenking Airborne Kerkhof

 

Andre Goossens Tram

André Goossens 2015

 

 

 

 

 

 

 

 

* Van 1880 tot 1944 reden er trams in Arnhem en Oosterbeek.

Holbewoners

Het is een verrassing om een vijfennegentigjarige te mogen interviewen die ze, populair gezegd, allemaal nog goed op een rijtje heeft. En hoe!
Scherp als een mes alle namen van straten en personen nog kunnen noemen, levert  na zeventig jaar mooie momenten op in het gesprek met een rasechte, in de refter van het klooster ‘Huize Oosterveld’ geboren, Eldenaar. Dit in verband met de verbouwing van de aanleunende gezinswoning van de familie van der Ende.

Het werd een enerverende periode in het leven van de 24 jaar jonge Rien van der Ende, één van de elf ( acht broers en twee zussen ) kinderen van het gezin, toen op 17 september 1944 het leven in Elden op zijn kop stond.
Rien is helder van geest. Hij weet nu nog alles vanaf zijn vijfde levensjaar. Geen detail blijft achterwege in het gesprek.
Elden was in korte tijd een puinhoop na de eerste landingen van de Para’s.
Het melken van de koeien ging moeizaam. Na de eerste twee emmers moesten Rien met zijn vrienden Sammy, Kees en Theo al schuilen voor het geschiet over de dijk. De melkbussen uit de stad ophalen ging al helemaal niet meer. De Brug was strijdtoneel geworden.

De brug was strijdtoneel geworden

De volgende dag was één volle emmer het resultaat na gevaarlijk sluip en kruipwerk; het werd link. Een Duitser die de jongens aanvankelijk voor para’s aan zag, kon van het tegendeel worden overtuigd door de volle emmer melk te tonen.
De donderdag na de landingen werd besloten een schuilkelder te gaan graven omdat het te gevaarlijk was geworden om in huis te blijven wonen. Het was zwaar en langdurig werk, maar met zoveel handen aan de schop lukte het om een onderkomen te maken dat het hele gezin kon huisvesten. Niettemin bleven Rien en zijn broer Cor toch thuis slapen. Nadat zij wat hadden gegeten, zagen zij de eerste achttien Engelse krijgsgevangenen voorbij het huis marcheren. Een trieste aanblik.
Door het afnemend krijgsrumoer kregen de jongens meer de gelegenheid om de koeien te gaan melken. Maar gevaarlijk bleef het wel zodat menigmaal de sloot moest worden opgezocht om te schuilen voor granaatvuur.

Rien van der Ende rechtsboven 1934 (Foto historische kring Elden)

Rien van der Ende rechtsboven 1934 (Foto historische kring Elden)

Tot de zondag na de landingen was de situatie min of meer onder controle. De twee jongens en de rest van de familie zaten in de schuilkelder, toen vader van der Ende plotseling voor hun neus stond. Er waren een paar granaten vlakbij de schuilkelder ontploft die meteen ook zo’n acht fruitbomen en de druivenkas hadden vernield. Kortom, het werd nu echt link.
Toen nieuwe landingen aan de Betuwekant plaatsvonden en de gevechten weer oplaaiden besloten Rien, broer Cor en Theo de Bugter, zeer tegen hun zin in, toch maar de schuilkelder op te zoeken.
Toen kort erop iedereen moest evacueren uit Elden besloten Rien’s ouders naar broer Jan te vertrekken. Die had een boerderijtje vlakbij begraafplaats Moscowa.
Rien en drie andere broers bleven achter. Zij wilden Elden niet verlaten en nestelden zich in de schuilkelder in de bongerd.
Toch besloten de broers wat later naar Huissen (het toen dichtstbijzijnde dorp) te lopen om te zien of daar ‘normaal’ onderdak te vinden was. Rien ging niet mee. Hij wilde Elden niet verlaten.
Samen met nog twee achtergebleven vrienden, Sammy (eigenlijk Theo) de Bugter en zijn broer Frits werd besloten in Elden de Engelse bevrijders af te wachten.

Geen honger
Aan voedsel was geen gebrek.
Melk in overvloed en een door granaatscherven gedode koe werd vakkundig (?) ter plaatse door de jongens in de wei geslacht. Rien toonde zich een vakman in de kring van holbewoners.

Een gedode koe werd vakkundig in de wei geslacht

Het transport leverde wel wat problemen op want hoeveel koe kan een mens op z’n eentje dragen?
Zelfs aan één kruiwagen hadden ze niet genoeg. Het vlees werd gepekeld (zout genoeg uit de leegstaande winkels) en bewaard voor moeilijke tijden. Zelfs groente van het land was in voldoende mate aanwezig.
Beurtelings werd het koken van de maaltijd door één van hen ter hand genomen. Zo ontstond na enige tijd een redelijk goed georganiseerde, letterlijk ondergrondse samenleving.
Met Duitse soldaten werd soms vlees geruild voor brood of sigaretten, maar dat was in de momenten van redelijke rust.

De strijd kwam dichterbij

De strijd kwam dichterbij.
Dat was goed te merken, want granaatvuur van Engelse zijde (Uit Nijmegen) kwam al overal in Elden terecht.

Armband Lucht Beschermings Dienst

Armband Lucht Beschermings Dienst

De armband van de luchtbeschermingsdienst kwam vaak van pas als de jongens door het dorp liepen op zoek naar voedsel of een beter onderkomen voor de nacht. Menigmaal werden ze aangehouden voor controle.
Niet alleen werd in de schuilkelder geslapen. Ook zagen de jongens wel eens kans om bijvoorbeeld in een beter gebouwd onderkomen de nacht door te brengen.
Een keer kwamen Duitsers controleren toen ze in een verlaten bakkerij wat spullen zochten om hun schuilkelder te versterken. Met drie man(!) in de oven en één, Rien met de armband, erbuiten wisten ze aan ontdekking te ontkomen.
Er kwam een moment dat in Elden de grond te heet werd onder hun voeten. Er werd besloten elders een nieuw hol te gaan graven.
De plaats werd een plek waar nu het winkelcentrum Kronenburg is gevestigd.
Je kunt het je nu moeilijk voorstellen; in die tijd waren het nog allemaal landerijen met sloten er omheen.
Het was een hele klus, maar ze kregen het voor elkaar. ‘De Leeren Doedel’ noemden ze het.
Toch werd op den duur ook daar de situatie onhoudbaar.
Het slechte weer naderde en op het laatst, tijdens een hevige regenbui, liep het hol onder water en was het niet meer bruikbaar als onderkomen, hoezeer ze ook nog een tijd lang geprobeerd hadden om met vlonders hun voeten droog te houden.

Plattegrond van het hol van boerderij 'de Koppel'

Plattegrond van het hol van boerderij ‘de Koppel’

Een nieuw hol werd gegraven.
Tijdens het graven kwamen ze nog onder hevig granaatvuur te liggen zodat ze zeker een uur in een greppel hebben moeten schuilen. Na het overbrengen van de nodige ‘huisraad ‘, voor zover je dat zo kon noemen, namen ze daar hun intrek.
Het ondergrondse leven bestond uit het vullen van de dagen met eten voorbereiden, heel veel potjes dammen met elkaar, lezen, praten en bidden.
Een varken werd geslacht en gepekeld zodat de voorraad vlees weer kon worden aangevuld.
Overleven was de belangrijkste doelstelling van hun verblijf in het hol dat ze ‘de Duikeleend noemden.

Nu echt evacueren
Van 27 oktober tot 24 november hebben de jongens in het hol gezeten (gewoond)’. Toen de beschietingen te hevig werden, werd het echt einde verhaal. Na zes weken ‘ondergronds’ was het genoeg, het ging niet meer, het werd te link.
Besloten werd de Rijn over te steken en de ouders op te zoeken.
Naast de niet meer in gebruik zijnde schipbrug lag een pontje dat door de Duitsers werd gebruikt om ’s nachts de oversteek te wagen. Overdag was het te gevaarlijk door de Engelse jachtvliegtuigen die constant boven de stad cirkelden. Het pontje bleek stuk en na urenlang wachten en repareren kon die nacht de oversteek worden gewaagd.
Rien herinnert zich de dode, zwijgende stad waardoor ze liepen. Het was griezelig. Niets te zien, geen leven, niks.

Het was griezelig, niets te zien, geen leven, niks

Ze liepen de Rijnstraat in “Je weet niet wat je ziet”, schrijft Rien in zijn dagboekje. “Puinhopen overal, de winkelruiten waren kapot, gescheurde gordijnen wapperden naar buiten, alles lag op straat: schoenen, kleding, meubels. Het ergste was de doodse stilte; het was angstig luguber en donker”, schrijft Rien.
Achteraf kan je zeggen dat ze erg veel geluk hebben gehad tijdens die tocht door de stad. De nerveuze Duitsers schoten op alles wat bewoog in die verlaten straten, bang voor Engelsen en voor de ondergrondse.
Uiteindelijk bereikten de jongens via de lange Apeldoornseweg de boerderij bij Moscowa waar nog licht brandde. De hele familie bleek daar nog te zijn!
“Waar kom jij vandaan”, riep zijn broer toen hij de deur open deed. “Groot was de blijdschap bij het terugzien van mijn ouders en broers en zusjes”, schrijft Rien.
En hij heeft heerlijk geslapen in de hooiberg!
Via zijn toekomstige zwager lukt het Rien om voor de hele familie tijdelijk onderdak te krijgen op de Kemperbergerweg in villa Holliday waar tot eind december kon worden overnacht. De boerderij van zijn oudste broer was wel erg klein om zo’n groot gezin te kunnen herbergen.
Op Schaarsbergen moest Rien een paar weken werken voor het Duitse Rode Kruis.
“Rode Kruis is Rode Kruis”, zegt Rien, “of het nou Duits is of Nederlands. Mensen redden staat altijd voorop”.

Overleven op de Geitenkamp
Door met de kolenboer op de Geitenkamp mee te rijden en te helpen kon wat worden bijverdiend, soms in de vorm van (achterover gedrukte) kolen. Ook Riens vader kreeg werk in de gaarkeuken, dat natuurlijk ook weer wat extra voedsel opleverde. Je deed wat om het hoofd boven water te houden.
In januari 1945 werd naar de Fazantenweg 37, een leegstaande woning, verhuisd.
De Geitenkamp was half leeg, of half vol zo je wilt, en er waren dus lege huizen genoeg om te bewonen.
Rien werd ingelijfd bij de ‘Organisation TODT’  en moest voor de Duitsers werken. Dat het met weinig enthousiasme gebeurde, laat zich raden.
Rien zag kort erna kans er tussenuit te knijpen.
Hand en spandiensten werden daarna verricht voor een oude kennis, Antoon van Santen, die op de Geitenkamp als blokhoofd de Lucht Bescherming Dienst leidde en veel werkzaamheden delegeerde naar bekenden en vrienden.
Hij versierde voor Rien een ‘ausweis’.

plat op straat onder de stenen probeerde hij weg te kruipen

Van hem kreeg Rien ook op zeker moment het verzoek om medicijnen te halen bij het Duitse Rode kruis. Deze waren bestemd voor een vrouw die door ernstig bloedverlies tijdens haar bevalling van een tweeling dreigde te sterven. Probleem was dat hij daarvoor de handtekening nodig had van de NSB-burgemeester die op de Paasberg woonde en dat was een gevaarlijk traject op dat moment.
Rien accepteerde de opdracht en lag even daarna in de buurt van de Badhuisstraat onder zwaar artillerievuur. “Het ging zo erg tekeer, dat hij bijna gillend van angst en in blinde paniek, zoals hij in zijn dagboek schrijft, plat op straat, langs de trottoirband, onder de stenen probeerde weg te kruipen”.
Het was dertien april 1945. Toen het na vijf minuten plotseling stil werd, zette hij het op een rennen naar de Bronbeeklaan waar hij de burgemeester thuis trof. Na veel aandringen en uitleg kreeg hij de gevraagde handtekening.
De vrouw heeft de medicijnen gekregen en heeft het overleefd. Ook Rien heeft het overleefd tot verwondering van velen die op afstand getuigen waren van de artilleriebeschietingen en hem daar tussen wisten. Het heeft helaas veel onschuldige slachtoffers gekost.

Door Rien van der Ende geinitieerde 'Geitenkampmonument'

Door Rien van der Ende geinitieerde ‘Geitenkampmonument’

OorkondeOp initiatief van Marinus en na jarenlang lobbyen is het hem gelukt een monument ter nagedachtenis van deze slachtoffers op de Geitenkamp geplaatst te krijgen. Hij is hiervoor benoemd tot lid in de orde van Oranje Nassau.
Aansluitend komt dan het volgende verhaal: Heel veel, drieëndertig, jaren later ontmoet Rien zijn nieuwe buren, een net getrouwd stel.
Rien raakt in gesprek met de vader van de bruid, Stefen Jansen, en hoort van de man dat hij al jaren op zoek was naar de knul die met doodsverachting in 1945 zijn leven heeft gewaagd om medicijnen te krijgen die zijn vrouw het leven heeft gered.
Zij was bevallen van een tweeling en de bruid bleek een van de twee! Ze zou in het kraambed gestorven zijn als de medicijnen er niet waren geweest.
Met stijgende belangstelling hoort Rien het aan en komt, stomverbaasd, tot de slotsom: “Dat was ik”!
Het hoeft niet gezegd, maar de twee mannen zijn vrienden voor het leven geworden.
En het ouderlijk huis in Elden?
Verwoest.
Weg.
Niets meer van over.
Uitgebrand.
Met andere woorden: Veel werk aan de winkel!

 

Honger, kou en razzia’s bepaalde het leven van alle dag

Ina Vette 5 jaar

Ina Vette 5 jaar

Op zondagochtend 17 september 1944 begon voor mij de oorlog in werkelijkheid. Ik begreep als 5 jarig meisje weinig van de dreiging en de Duitse bezetting, maar op die zondagochtend vielen de bommen uit de hemel en moesten wij urenlang schuilen bij de familie Tulp in de kelder.

Ina Vette in 1944

Ina Vette in 1944

Zij waren onze buren en hadden geen kinderen dus konden wij, mijn moeder (36 jaar), Gommert, Janet en ik bij hun terecht. Ik weet nog heel goed hoeveel stof er opeens in de kelder kwam en ik heel hard riep: “Ik stik, ik stik”. Het lawaai was vreselijk en iedereen heel angstig. Later bleek dat er een voltreffer op ons vrijstaand huis was gevallen en de voorkant er helemaal uit lag. Wat een geluk achteraf dat wij redelijk veilig in de kelder zaten. Een Britse soldaat kwam in de kelderdeur staan en zag dat ik heel bang was. Ik kreeg van hem, ik zie hem nu nog voor mij, een aansteker als troost denk ik. Mijn vader, 42 jaar, was al ondergedoken omdat hij anders moest werken voor de Duitsers op vliegveld Deelen. Of hij mijn moeder verteld had waar hij eventueel naar toe zou gaan weet ik niet. Het was overal gevaarlijk en de Duitsers konden je zo maar oppakken en dan wist je niet wat er met je zou gebeuren. Wat een spanning voor mijn moeder om alleen achter te blijven met drie kinderen.

Een Britse soldaat zat op een grote zwerfkei te huilen en riep om zijn moeder

Aan de overkant van ons huis zat een paar dagen later een Britse soldaat op een grote zwerfkei, hij zat te huilen en riep om zijn moeder. Mijn moeder ging naar hem toe om te troosten en te helpen.

Hartensteijn 1944

Hartensteijn 1944

Wat een heldin achteraf om dit te doen met alle gevaren om haar heen. Aan de voorkant zaten de Engelsen en aan de achterkant van onze lange tuin de Duitsers. Wij zaten er midden in, maar woonden dan ook vlakbij Hartenstein waar het hoofdkwartier van generaal Urquhart, bevelhebber van de luchtlandingsdivisie, was. Er werd hevig gevochten en we zagen ook we veel parachutes met voedsel in de lucht waarvan er één achter in onze tuin neerkwam. Gommert ging met een pan op zijn hoofd, bang voor granaatscherven, die parachute halen. Dit moet een heel karwei geweest moet zijn. Hij was licht blauw van een soort satijnen stof en heel groot. Later heeft mijn moeder onze jasjes gevoerd met deze stof. Die jasjes hadden we aan bij de bloemenlegging op het Airborne kerkhof na de oorlog.

Vertrek naar Warnsborn 1944

Vertrek naar Warnsborn 1944

Hoelang we in de schuilkelder hebben gezeten weet ik niet maar het moeten dagen geweest zijn. Op 24 september moesten 150.000 burgers uit Arnhem, Oosterbeek en omgeving in opdracht van de Duitse Wehrmacht evacueren. Mijn moeder ging met Gommert, Janet en mij op weg naar Warnsborn. Ze had een kruiwagen bij zich vol met weckflessen eten en kleding. Een zeer riskante tocht om als vrouw alleen met 3 kinderen op weg te gaan en niet te weten wat je op je weg er naar toe tegen kon komen.

De Dreijenseweg lag bezaaid met scherven en langs de kant lagen gesneuvelde soldaten

Dreijenseweg 1944

Dreijenseweg 1944

De weg er naar toe herinner ik mij nog goed. De Dreijenseweg lag bezaaid met scherven en langs de kant lagen gesneuvelde soldaten. We moesten goed uitkijken van moeder om niet op scherven of iets dergelijks te trappen omdat dat gevaarlijk kon zijn. Gelukkig zijn we geen Duitse soldaten tegen gekomen. Ik moet er altijd weer aan denken als wij over de Dreijenseweg rijden nadat we bij het graf van mijn pa en ma zijn geweest, maar ook het Airborne kerkhof hebben bezocht. De kerkhoven liggen namelijk tegenover elkaar. Aangekomen bij de boerderij moesten wij wachten bij het hok waar de kippen van oom Kees in zaten. Moeder ging alleen naar de boerderij. Ook weer angstig want ze wist niet wat ze daar aan zou treffen en of er nog familie aanwezig was. Wat een geluk! Ze was precies op tijd omdat twee paarden met wagens al klaar stonden om te vertrekken. Nog groter was de blijdschap toen bleek dat mijn vader daar ook aanwezig was! We waren weer samen als gezin! Wat was iedereen blij ondanks alle zorgen en angsten die er waren. 1940 09We vertrokken met de paarden en wagens op weg, maar waarheen? Dat wist niemand, maar de opdracht was ‘vertrekken’. Ik mocht achterop de wagen zitten, maar vond dit best een beetje eng omdat het tweede paard steeds heel dicht bij me kwam. Ach ik was ook nog maar 5 jaar. In Ermelo aangekomen, mochten we bij een boer op de hooizolder slapen waar, ik weet het nog goed, ook muizen liepen. Hoelang we daar gezeten hebben, weet ik niet. Op een gegeven moment zijn we, als gezin, vertrokken naar Soestdijk. Onderweg zijn we opgevangen door het Rode Kruis voor een slaapplaats. Mijn vader had een fiets bij zich om wat kleding en eten te vervoeren denk ik. Ik kan me daar niets van herinneren. In Soestdijk aangekomen ben ik met mijn vader en moeder bij de bakker ondergebracht en Gommert en Janet bij de buren. We zijn daar 5 of 6 weken geweest. Op een vroege ochtend was er een razzia en moesten alle mannen mee met de Duitsers. Elk huis werd doorzocht en ook bij ons kwam een Duitser met geweer en al de slaapkamer binnen. Hij keek naar mij in het bed, ook dat zie ik nog voor mij, en gaf daarna mijn vader opdracht zich aan te kleden en mee te gaan.

Alle mannen stonden in een rij op straat om afgevoerd te worden

Alle mannen stonden in een rij op straat om afgevoerd te worden. Mijn vader zei tegen een Duitse soldaat dat hij achter het huis nog een goede fiets had staan. “Ga hem snel halen”, zei hij. Mijn vader ging dus terug naar het huis om niet meer terug te komen! Wat een moed om zo iets gevaarlijks te doen. Ik heb geen idee waar hij zich verscholen heeft, maar hij is gelukkig niet gevonden, want dan was het slecht met hem afgelopen. We zijn na dit voorval vertrokken via Amsterdam naar Wieringen. Vader had wel zijn fiets bij zich en Gommert had er toen ook een. Waar we onderweg sliepen, weet ik niet meer. De afstand naar Wieringen was meer dan 100 km. Het Rode kruis had locaties, bijvoorbeeld in scholen en kerken, waar evacués werden opgevangen en voorzien van eten en een slaapplaats. Het kan niet anders dan dat wij ook door hen zijn opgevangen.

Honger, kou en razzia’s bepaalde het leven van alle dag

In Wieringen bij tante Sien (oudste zus van mijn vader) en oom Jan hebben we de lange strenge winter doorgebracht. Honger, kou, razzia’s bepaalde het leven van alle dag. Als er daar een razzia was, dan verscholen de mannen zich in korenschoven op het land. Wij kregen daar ook eten van de gaarkeuken o.a. bietjes met schil, kool, knolraap en tulpenbollen. Elk gezin kreeg bonnen voor brood, melk en vlees. Als kind gingen wij dagelijks langs de boerderijen om een handje vol bonen of aardappels te vragen. Vader en Gommert gingen op de fiets langs boeren en hadden een grote zak bij zich. Als ze iets kregen dan werd daar een touw omheen geknoopt zodat het volgende voedsel dat zij kregen er bovenop kon.

Kreukels

Kreukels

Ook gingen we met moeder elke dag bij eb kreukels (alikruiken) zoeken langs de dijk. Ze zaten vast op grote rotsblokken en waren heel gezond. Het zijn zeeslakken met een donkerbruin huisje en een doorzichtig vliesje. Mijn moeder kookte ze en met een kopspeld haalde je het vliesje eraf en wurmde je de kreukel uit zijn huisje om dan meteen op te eten. Ze hadden een zilte smaak en waren heel voedzaam. Ik weet niet meer of ik ze lekker vond, maar er was gewoon niet genoeg te eten dus was je blij dat je even geen honger had. In het voorjaar zijn we via de afsluitdijk, 32 kilometer, vertrokken naar Zwartsluis. Vader, moeder en Gommert hadden inmiddels een fiets met gevulkaniseerde banden. Onderweg zijn we weer opgevangen voor een nacht bij boeren, die hun schuur of stal enigszins bewoonbaar hadden gemaakt voor evacués.

Familie van Eerden

Familie van Eerden

In Zwartsluis werden wij liefdevol ontvangen door de familie Van Eerden. Wat geweldig dat er mensen waren die zomaar een, voor hen onbekend, gezin opnamen voor onbepaalde tijd. Zij hadden zelf al vier zonen en dan wij er ook nog eens bij. Als er een razzia was dan ging mijn vader samen met meneer van Eerden achter het konijnenhok in de tuin zitten. Er was daar een ruimte gemaakt waar de mannen zich achter konden verschuilen. Ons werd verteld om daar niets over te zeggen, want dat zou gevaarlijk zijn en dan werden de mannen meegenomen door de Duitsers. Zo jong als ik was, inmiddels 6 jaar, begreep ik heel goed hoe gevaarlijk het was om daar over te praten. Wij hebben daar gezeten tot de bevrijding.

Bevrijding in Zwartsluis

Bevrijding in Zwartsluis

Zwartsluis werd 13 april 1945 door de Canadezen bevrijd. Wat een feest was dat! De Canadezen reden met tanks door de straten en Janet en ik mochten boven op de tank bij de militairen zitten. We kregen chocola en koekjes van hen en dat vonden we geweldig. Overal vlaggen en juichende mensen op straat, een grandioze zegetocht. Arnhem werd op 14 april bevrijd. Wij zijn eind juni vertrokken richting Oosterbeek, maar hebben eerst een tijd bij de oudste zus van mijn moeder in Schaarbergen in huis gezeten.

Het huis 'Rust en Vreugde' te Warnsborn

Het huis ‘Rust en Vreugde’ te Warnsborn

Daarna nog een tijd op Warnsborn bij opa en oma, voordat we naar ons huis in Oosterbeek konden terugkeren.

Opa en oma Vette

Opa en oma Vette

Eind juli mochten de bewoners weer terug naar Oosterbeek.
De oorlogsschade in Arnhem en Oosterbeek was enorm. De Duitse bezetter had alle huizen leeg geplunderd

De Duitse bezetter had alle huizen leeg geplunderd.

Hoe wij ons huis aantroffen, weet ik niet meer. De voorgevel lag eruit, maar in het achterhuis konden we na enige tijd weer wonen met allerlei aanpassingen nadat vader het een beetje bewoonbaar had gemaakt in de tijd dat wij op Warnsborn waren.

Ina Vette op school in 1945

Ina Vette op school in 1945

Wij gingen zaterdags in een teil in bad want van een douche hadden we nog nooit gehoord! Het toilet was een ouderwetse plee met een deksel erop. Toiletpapier was er niet dus werden er kranten in stukjes geknipt en opgehangen aan een touwtje. Ach, wij wisten niet beter en mijn vader en moeder waren al lang blij dat we weer thuis konden wonen. Aan de wederopbouw werd in Nederland keihard gewerkt. Mijn vader ging groenten verbouwen in onze tuin, want er was ruimte genoeg. Omdat veel eten nog op de bon was, was dat heel fijn. ’s Avonds kwam de gaarkeuken langs met warm eten en brood voor de volgende morgen. De voedselbonnen waren er om het beetje eten dat er was eerlijk te verdelen. Door het Rode Kruis werd een hulpactie gecoördineerd met de naam HARK (Hulp Actie Rode Kruis) waar we kleding konden krijgen. Ook was er een geboorte explosie na 1946. Wij kregen er ook een broertje bij, Arjin, negen jaar na mijn geboorte. Wat waren we blij met hem! Op een bepaald moment begonnen ook de scholen weer. Ik ging naar de eerste klas bij de nonnen en kreeg daar melk met een dikke vel erop. Kokhalzend moest ik het opdrinken. Vreselijk vond ik dat. Nu lust ik nog steeds geen melk!

Ina Vette op klompen

Ina Vette op klompen

Ik ging op klompen naar school op het Zaaierplein in Oosterbeek. Schoenen waren toen een luxe en op dat ene paar dat je had, moest je zuinig zijn. Best een eind lopen door een bosgedeelte. Verder kan ik mij van de basisschool niet veel meer herinneren. Wel weet ik, als het winter was, dat wij bij sneeuw in het bos engeltjes maakten. Plat in de sneeuw liggen en met armen vleugels maken en dan heel voorzichtig opstaan en kijken wie de mooiste engel had. De klompen moest je steeds uittrekken en de dikke sneeuwklodders er onder uit halen om weer verder te kunnen lopen.

Janet en Ina Vette in 1946 op Airborne kerkhof

Janet en Ina Vette in 1946 op Airborne kerkhof

Op 17 september wordt direct na de bevrijding elk jaar de vele gesneuvelde militairen herdacht op het Airborne kerkhof in Oosterbeek. Via school gingen wij met bloemen naar het kerkhof om tijdens de dienst bij alle graven bloemen te leggen.

Het graf van Tom Bailey

Het graf van Tom Bailey

Janet had  het graf van Tom Bailey, Gommert ene Smith en ik een onbekende soldaat. Via een organisatie kreeg je het adres van de nabestaande zodat je contact kon opnemen met de familie. Dat is toen ook gebeurd. De vrouw van Tom Bailey, Marjorie, is bij ons thuis geweest in Oosterbeek. Het was echt heel bijzonder dat dat gebeurde. Tom had een zoon die jaren geleden ook in Oosterbeek is geweest om het graf van zijn vader te bezoeken. Hij is toen bij Janet en John geweest. Hij wist van zijn moeder dat Janet bij het graf van zijn vader bloemen had gelegd. Ik heb via school 5 jaar lang bloemen gelegd bij de graven. Mooi is nu te weten dat onze kleinzoon Benjamin dat elk jaar met zijn school ook doet. Ben en ik gaan elk jaar in september naar de dienst op het kerkhof waar nog vele Britse familieleden de dienst bij wonen. Helaas leven er gezien hun leeftijd nog maar enkele veteranen. Indrukwekkend, elk jaar weer.
Keer op keer weer herdenken is waardevol!

 

G e d i c h t  v a n  o p a  V e t t e

Arnhem, 1945

TERUGKEER

‘k Heb maar een hoopje puin gevonden
waar eens mijn huis en schuurtje stonden.
En toen ik tussen die ellende
mijn eigen spulletjes herkende,
toen strompelde ik die mestvaalt op
en heb daar net als eertijds Job
met beide handen in mijn haren,
veel uren zwijgend zitten staren.

Maar tussen al die oude spullen
was iets wat ze nooit breken zullen.
Ik heb daar gaaf en ongeschonden
mijn oude veerkracht weer gevonden.
Ik ben gesterkt weer opgestaan,
met frisse moed aan ’t werk gegaan.
Ik moest de wereld gaan bewijzen,
dat Nederland weer zal herrijzen.

Ik heb de stukken en de brokken
vergaard en ben er in getrokken.
Al is ’t een schamele vertoning,
ik heb tenminste weer een woning.
Mijn ruiten zijn nog van karton
en ’t meeste licht komt door ’t plafond
en ’s avonds hoef ik niet te sluiten,
mijn voordeur licht nog ergens buiten.

Nu lach ik smalend in mijn vuistje,
want ik zit weer in mijn eigen huisje.
Ik heb nog niet veel inventaris
wat soms wel even een bezwaar is.
Ik heb geen bad en geen w.c.
maar ik ben niet meer evacué.
Ik slaap weer op mijn eigen planken,
waarvoor ik niemand hoef te danken.

Warnsborn 1945 – Gommert Vette

 

We aten tulpenbollen en suikerbieten

Frans Langen komt uit een gezin van 6 kinderen en was 9 jaar toen de slag om Arnhem begon. Hij kwam uit een gewoon gezin: Vader, moeder, 6 kinderen waarvan 2 oudere zussen en 1 oudere broer, dan Frans en dan nog twee jongere zussen. Allemaal tussen de 15 en 5 jaar. Zijn vader was machinebankwerker bij Thomassen in Rheden, zijn moeder was huisvrouw. De oorlog maakte niet zo veel indruk op Frans. Hij was 5 jaar toen die begon, hij ging het jaar erop gewoon naar de basisschool en het leven ging eigenlijk gewoon zijn gangetje. Zijn vader bouwde radio’s en toen die ingeleverd moesten worden hield hij natuurlijk een goeie achter. De oorlog bestond, maar het gezin ging gewoon door met leven. Zijn ouders spraken met hun kinderen ook niet over de oorlog, er was werk, er was eten, je ging gewoon naar school. Bij de Raapopseweg, waar nu Novartis zit, waren Duitsers ingekwartierd en die stonden als wij naar school gingen buiten op wacht. Ze waren aardig, maar wij hadden geen contact met hen. Op zondag 17 september 1944 veranderde dit. Frans zat met zijn familie in de kerk en toen het luchtalarm voor de tweede keer afging, zei de kapelaan dat ze maar naar huis moesten gaan.

In de lucht barstte het van de vliegtuigen en parachutisten

’s Avonds moesten we de schuilkelder in en gingen bij de kwekerij Toon van Manen schuilen in zijn witlofkelder. In de lucht ten westen van Arnhem barstte het van de vliegtuigen en parachutisten. Ik zie nog één vliegtuig naar beneden tollen. Dat was spannend om te zien. Wij keken vanuit een dakkapel . Een buurjongen was naar buiten geklommen en zat op het dak tegen de schoorsteen. Wij schrokken vreselijk en de buurjongen waarschijnlijk nog veel meer: Een stuk van de schoorsteen werd weggeschoten. De buurjongen schoot naar binnen. Dat beeld kan ik mij nog heel goed herinneren. De nachten daarna zaten we in zijn witlofkelder met veel andere gezinnen. Er was constant luchtalarm, er vlogen veel vliegtuigen over. De kelder was vol gelegd met stro. Daar hebben we wel 6 of 7 nachten gezeten. Op een dag zat mijn vader te huilen. Het bleek dat hij te horen had gekregen dat we het huis uit moesten. Iedereen in Arnhem moest weg. We dachten voor een paar dagen en daarom hadden we de konijnen thuis gelaten. We hadden familie in Velp dus daar gingen wij naar toe. We liepen langs het spoor naar Velp. Vader, moeder met ons zes kinderen, met de oude kinderwagen en met wat ondergoed en kleding. Terwijl de meeste mensen richting noorden gingen, richting Apeldoorn, gingen wij naar Velp. Dat was niet zo’n drukke route, wij liepen in ieder geval niet in een colonne. We zijn in Velp 10 dagen bij de familie gebleven en sliepen op zolder. Toen mijn ouders doorkregen dat ze niet meteen weer terug konden, is mijn vader met een oom terug gegaan om wat extra kleding te halen en heeft de konijnen geslacht en meegenomen. Vanuit Velp zijn we via Dieren doorgegaan naar Eerbeek waar twee ooms met hun gezin bij ons aansloten. Onderweg hebben we nog ergens geslapen. In Eerbeek werden we ondergebracht in de papierfabriek Coldenhove, waar we drie weken zijn gebleven. Ik weet niet wie dit regelde, we hadden een slaapplek, we kregen eten en na drie weken kregen we te horen dat we verder moesten. We zouden richting het westen gaan. Als kind accepteerde ik wat er allemaal gebeurde. Ik kan mij niet herinneren dat ik mij dingen afvroeg. Vanuit Eerbeek werden we met paard en wagen naar Barneveld gebracht, daarna door naar Baarn en uiteindelijk naar Naarden. Tijdens onze tocht is er een keer een beschieting geweest. Deze duurde niet lang. We doken weg in de greppel tot de vliegtuigen over waren en klommen weer op de kar. Het was spannend. Thuis hadden we zo vaak schieten gehoord, maar je had er toen zelf geen last van.

We doken weg in de greppel tot de vliegtuigen over waren

In Naarden kwamen we uiteindelijk terecht bij een Huize Dudok van Heel. Het was een groot en chique huis. Het gezin werd bij verschillende mensen ondergebracht; moeder en vader met mijn twee zusjes in het grote huis, mijn broer en ik bij de tuinman en mijn overige twee zussen bij de familie van de chauffeur. Mijn oom met zijn gezin woonde in de buurt in Huizen. We gingen niet naar school en speelden gewoon wat in het huis en op het terrein. Op een dag waren drie grote auto’s verdwenen. Meegenomen door de Duitsers. Ik herinner mij een beschieting. Toen deze over was, zei de tuinman: Nu moet je je lepel aan het eind van de steel vasthouden en als de lepel hard wiebelde, waren dat je zenuwen. De oorlog werd hier ook meer zichtbaar; in het grote huis bleek dat het eten op was. We moesten verder naar familie van de Dudoks richting Huizen. We kwamen op de zolder van koetshuis terecht. We gingen naar oom Jan en zijn gezin In Huizen. Daar waren neefjes en nichtjes om mee te spelen. Op deze plek moesten we zelf voor het eten zorgen en dat viel niet mee. Het was intussen winter en vreselijk koud; mijn zus kreeg een jas van een oud laken. Er was gewoon veel te weinig eten voor de mensen. Ik herinner mij dat we tulpenbollen en suikerbieten aten.

Ik herinner mij dat we tulpenbollen en suikerbieten aten

Mijn vader en oom gingen op de fiets richting Overijssel eten halen en ik probeerde met mijn broer waterkippen te vangen, maar dat lukte niet. Ik zag het als een spel maar mijn broer was veel serieuzer. We gingen op strooptocht, we hadden voedselbonnen en ik herinner mij dat we zuurkool konden halen in Naarden. En ook weet ik nog dat mijn vader een zelfgemaakt zakmesje heeft geruild voor een pond roggebrood. Maar het hield niet over, we hadden erge honger. Uiteindelijk ging mijn moeder naar het evacuatiebureau om te vragen of de oudste vier kinderen (ik dus ook) naar Friesland gestuurd konden worden, zodat er vier monden minder te voeden waren. Het was vast geen toeval, een kennis van mijn ouders uit Arnhem werkte bij dat evacuatiebureau. Hij hoorde het verhaal van mijn moeder, is haar achternagelopen en bood aan dat het hele gezin die avond met een vrachtboot over de Zuiderzee mee kon richting Drenthe. ’s Avonds gingen we aan boord op de vrachtboot met zo’n 150 andere evacuees. De boot had geen licht om niet onderschept te worden door de Duitsers. We voeren naar Zwartsluis en daar werden we in een helverlichte school opgevangen. De oudste kinderen moesten binnen blijven omdat er een Duitse kazerne in de buurt was. Mijn moeder wilde niet dat haar oudste dochter in de buurt van die kazerne kwam. We zouden naar Drenthe gaan en na 2 nachten konden we mee met een trekschuit ‘de goede verwachting’. Mijn vader moest mee trekken. We zouden richting Emmen, maar in Erica mochten we blijven, anders zouden er escort NSB kinderen worden ondergebracht en de inwoners van Erica hadden natuurlijk liever evacuees. Het gezin werd weer opgedeeld en mijn broer en ik kwamen op een vrijstaande boerderij ten noorden van Erica. Een paar dagen later kwamen wij dichter in de buurt van onze ouders terecht, maar wel bij een apart gezin.

Mijn moeder ging regelmatig met een luizenkam door ons korte haar

We zagen onze ouders vaak, mijn moeder ging regelmatig met de luizenkam door ons korte haar. We gingen in Erica op school, kregen klompen om op te lopen, kregen veel aardappels met vet te eten en aten weinig groenten. Ik herinner mij dat ik er erg aan moest wennen. We speelden met de jongens van school en we wenden snel aan het Drents dialect. We hadden het goed daar. Ook daar waren Duitsers, maar er was geen dreiging en geen honger. Ik weet niet hoe mijn ouders contact onderhielden, maar we kregen een brief in Erica dat mijn tante was overleden. Het was maar 14 dagen na haar overlijden. De oorlog was afgelopen en toen het zover was werd er gefeest in Erica. In mijn herinnering werd op het einde van de oorlog niet gepraat dat deze bijna over zou zijn. Ik herinner mij dat er veel draaibruggen waren rond Erica die kapot waren geschoten of opgeblazen.

De krijgsgevangenen moesten deze bruggen met balken provisorisch herstellen

De krijgsgevangenen moesten deze bruggen met balken provisorisch herstellen. Maar wij konden nog niet terug. Arnhem was kapotgeschoten en we hoorden dat we nog niet terug konden. Pas op 25 juni gingen we met een vrachtwagen terug. Ons oude huis was niet meer bewoonbaar, het was aan puin geschoten. We kregen via familie tijdelijk een woning aan de Sloetstraat en eten kwam via de gaarkeuken. In oktober konden we naar een ander huis aan de Plattenburgerweg. Via HARK konden we het huis een beetje inrichten, maar bekend stond dat HARK de mooiste spullen zelf verdeelde. We pakten ons leven weer op. We gingen terug naar school. Ik ging naar klas 5 en sloeg klas 4 over. Mijn vader ging weer werken bij Thomassen in Rheden en mijn moeder probeerde het huishouden weer op de rit te krijgen. Het was sappelen, we hadden het helemaal niet breed. Als ik nu terugkijk op de oorlog heeft dat gevolgen gehad voor iedereen. Ons gezin werd hechter. Ook toen ik volwassen was, bleven we elke zondag bij mijn ouders komen, ook al woonden sommigen verder weg. Aan het Duits als taal had ik geen hekel. Op de Mulo haalde ik een goed cijfer voor Duits.

De eerste jaren na de oorlog spraken we van rotmoffen

De eerste jaren na de oorlog spraken we van rotmoffen, maar toen we een auto kregen, gingen we graag op vakantie in Duitsland en keken we graag naar de Duitse tv zenders. Sommige mensen vinden het onzin dat er zoveel herdacht wordt. Maar ik zeg maar zo: Zonder geschiedenis geen toekomst.

Mijn pop ‘Fietje’ zat op de koplamp van een Duitse auto

Ik kom uit een gezin met vader, moeder, een zeven jaar oudere broer (Joop) en ikzelf (Bep).
Mijn vader was zelfstandig kleermaker, tailleur heette dat toen. Mijn moeder was huisvrouw. Onze situatie was wel bijzonder. Mijn moeder was een mooie vrouw, die graag met haar vriendinnen uitging, altijd goed gekleed; daar zorgde mijn vader voor. Ze had minder aandacht voor mij. En dat was wel nodig, want ik had slechte ogen, ik kon niet veel zien en mijn broer paste daarom veel op mij.
Omdat mijn moeder minder aandacht voor mij had, bemoeide mijn vader zich veel met mij. Hij zag in dat ik gewoon naar school moest en mij moest ontwikkelen. Hij lette op of mijn broer goed op mij paste, zorgde ervoor dat ik naar school kon etc.
Mijn moeder werd aan het begin van de oorlog ziek. Ze kreeg reuma en iemand zoals zij vond dat heel moeilijk te accepteren. Ze werd kwaad door de pijn, zo was haar karakter. Ze lag veel op bed voor het raam. Ze kreeg psychische klachten en uiteindelijk overleed ze in april 1944. In die periode lag mijn vader in het ziekenhuis met nierklachten en was ook nog overspannen. Mijn broer moest toen de begrafenis regelen en samen met hem heb ik mijn moeder naar haar laatste rustplaats gebracht. Dat was heel ingrijpend voor ons allebei. Ik was toen 11 jaar en mijn broer 18 jaar.
Toen de oproep kwam om te evacueren, was ik alleen met mijn vader, want mijn broer was ondergedoken. Ik denk dat hij anders in Duitsland had moeten werken. Ik weet hier niet zoveel van.
Mijn vader gaf niet zoveel informatie over wat en waarom. Hij spaarde mij, terwijl hij zelf ziek was.
We pakten wat kleding en mijn pop Fietje bleef thuis. Fietje was mijn allerliefste pop, die ik had gekregen van een leerling van mijn vader. Zij naaide ook de kleertjes voor de pop. Ik heb Fietje naar haar vernoemd.
We zijn naar Rheden gelopen en zijn daar een poosje verbleven bij de familie Stemerdink. Terwijl wij in Rheden verbleven, zijn mijn vader en ik een paar keer terug gegaan. Hij was zijn medicijnen vergeten en ons kanariepietje was nog thuis. Ik heb Pietje in zijn kooi onder mijn cape meegenomen naar Rheden, want we wisten niet hoelang de evacuatie zou duren. Ook heeft mijn vader zijn naaimachine van de naaitafel geschroefd en naar kennissen in Velp gebracht. Hij was bang dat de Duitsers zijn broodwinning zouden stelen.

Mijn pop zat op de koplamp van een van de auto’s

Terwijl we in Rheden langs de grote weg liepen, kwam er een militaire colonne langs. Ik zie het nog voor mij: Ze reden langzaam en ineens zag ik mijn Fietje! Mijn pop zat op de koplamp van een van de auto’s. Ik schreeuwde het uit! Hoe konden ze! Het was mijn Fietje. Ze had een jurkje aan en aan haar benen zaten mooie lakschoentjes. Het was veel te koud voor haar zo buiten en wat deden die Duitsers met mijn Fietje! Mijn vader maande mij mijn mond te houden. We mochten niet opvallen. Wie weet zouden ze stoppen en boos op ons worden.
Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik nog precies hoe Fietje daar op de koplamp zat. Ik had maar een gedachte: Het was een ramp!
Vanuit Velp zijn we naar Goor gegaan. Daar woonden de dames Polman. Dat waren dochters van een vriend van mijn vader en zij wilden ons graag helpen. We zijn lopend naar Goor (Overijsel) gegaan met ons kanariepietje en soms konden we een eindje op een kar meerijden. De twee zussen waren ongetrouwd en werkten. De een was onderwijzeres, de ander verpleegster.
Het leven konden we weer wat oppakken. Mijn vader ging daar kleren naaien en had af en toe betaald werk. Van de onderwijzeres kreeg ik privéles. Ik moest van haar huiswerk maken en ze was heel streng. Schrijven, rekenen en ook Engels leren, want dan kon ik na de oorlog de bevrijders bedanken!
Verder hielp ik in die periode met het huishouden en boodschappen doen. Ik had een kamertje aan de voorkant van het huis en moest ’s avonds al om zeven uur naar bed. Zelfs Pietje had een eigen plekje op het dressoir. Ik weet nog dat ik op een dag Pietje’s kooi moest schoonmaken. De keuken was heel koud en Pietje ging daarna snel dood; hij moet kou gevat hebben. We vonden het heel erg en we hebben hem begraven in de tuin van de familie Polman; verpakt in kleermakerswatten in een sigarenkistje, zodat hij het niet koud zou hebben.
De dames Polman zijn meer dan goed voor ons geweest. Ze gaven ons onderdak en zij zorgden ervoor dat ik verder kon leren.
De bevrijding was fijn, we voelden ons opgelucht, maar er veranderde niet meteen veel. We konden nog niet naar huis en zijn nog een aantal weken gebleven.
Tijdens de evacuatie hadden we geen contact met mijn broer, maar mijn vader moet geweten hebben waar hij was. Nadat de oorlog was afgelopen kwam hij langs in Goor en is daarna samen met mijn vader naar ons huis gegaan om alles weer op orde te brengen.

In de beste kamer was gepoept op ons mooie vloerkleed

Het huis was vervuild, veel huisraad was gestolen of niet meer bruikbaar en in de beste kamer was gepoept op ons mooie vloerkleed. De naaimachine van mijn vader werd ook opgehaald. Wat bleek….. het huis van de kennissen waar de naaimachine was ondergebracht, had een voltreffer gekregen. De naaimachine was wel beschadigd, maar deed het gelukkig nog wel. De tafel met het trapgedeelte van de machine stond nog thuis en was niet beschadigd en dus kon mijn vader zijn werk weer oppakken.
Voor de oorlog had hij een grote voorraad fournituren verzameld en deze was niet gestolen. Dat was een opluchting, want er was bijna niets meer te krijgen en wat te koop was, was van een slechte kwaliteit.
In het begin was het repareren, keren en vermaken van kleding en van oud nieuw maken. Maar het lukte mijn vader om opnieuw te beginnen.
Ik ging terug naar school en ging naar de Mulo, maar doordat ik niet goed kon zien en daar geen aandacht aan besteed werd, lukte de Mulo niet. Uiteindelijk ging ik naar de huishoudschool en dit ging prima, maar ik vond er weinig aan.
Hoe het mij veranderd heeft? Mijn vader is erg belangrijk geweest in mijn leven en ik leerde veel van hem. In het begin was het moeilijk om met Duitsers geconfronteerd te worden, maar dat veranderde met de jaren. Ik voel me nog altijd ongemakkelijk als ik mensen ontmoet in militaire uniformen.
Ik denk nog steeds veel aan mijn vader, hij heeft het heel moeilijk gehad en moest naast zijn werk de opvoeding alleen doen. Ik denk nog altijd met veel respect aan hem terug.

Van twee verhuiswagens naar één handkar

Ze stonden zo voor je raam geparkeerd
“Wij hebben de Duitsers nog uitgezwaaid! Zij zwaaiden hard terug en dachten natuurlijk dat ze enthousiast werden toegezwaaid, maar wij zwaaiden omdat we zo blij waren dat ze gingen”.

Mia van der Heijden

Mia van der Heijden

Annie van der Heijden

Annie van der Heijden

Het is begin september 1944 en de zussen Mia (1926) en Annie (1928) zien de Duitsers in grote getale vanuit Arnhem-Zuid de Rijnbrug overtrekken richting noord.
De zusjes wonen op dat moment samen met hun oudere zus Hilde, broertje Harry en hun ouders aan de Huissensestraat 17 in Arnhem, vlak bij de Rijnbrug.
Als ze op 17 september de luchtlandingen ten westen van Arnhem aanschouwen, realiseren ze zich niet dat de Rijnburg één van de objectieven is van de geallieerden.

“In 1940 kwamen wij in Arnhem wonen, op de Huissensestraat. Toen was de Huissensestraat aan één kant alleen maar straat, want aan de overkant was nog niks Daar waren alleen maar weilanden en je kon zo tot Elst kijken”.
Op zondag 17 september zijn de luchtlandingen vanuit hun huis goed te zien en te horen. Hun broertje Harry is op dat moment aan het dienen in de kerk. Mia vertelt: “Het afweergeschut stond achter de kerk en vanaf dat geschut werd volop geschoten. Harry zei later: “Ik was aan het dienen en heb gauw mijn kleren uitgedaan”. Het was zo eng daar in die kerk, dat hij gewoon maar is weggerend. Wat die anderen gedaan hebben dat wist hij niet.
Van zondag op maandag slaapt de familie nog thuis. “Het dreunde verschrikkelijk hard, ze waren natuurlijk vol aan het vechten om die brug. Wij hadden dat helemaal niet in de gaten”.
De volgende dag wordt de situatie toch kritiek. “Op maandag kwamen de Duitsers met hun ziekenwagens en die zetten ze zo voor ons raam, want we hadden geen tuintjes. Wij konden niet meer naar boven, want dat durfden wij niet meer. Ze stonden zó voor je raam geparkeerd”.
Na een tweede nacht schuilen in hun eigen huis besluit hun vader te informeren bij de buren, omdat ze niet wisten hoe lang de gevechten zouden duren. Hij is bij de slager geweest, want die had een goede kelder en hij vroeg hem of ze nog plaats hadden. Er was nog plaats en toen zijn wij daar naar toe gegaan. Onze moeder had alleen een aktetas bij zich; daar zaten de belangrijkste papieren in van vader. Toen wij naar slager Smulders gingen had zij die tas bij zich, maar verder hadden wij helemaal niks bij ons. “Wij dachten: wij lopen daar even heen en misschien komen wij vandaag of morgen al weer terug”. Dat ze verwachtten snel thuis te zijn blijkt omdat ze hun hond Topsie thuis, in de schuur, achter hebben gelaten.

Ist der Tommy noch weit?
Tijdens de slag om de Rijnbrug bevindt de aan de Huissensestraat wonende familie van der Heijden zich midden in het strijdtoneel.
Bijna zeventig jaar na de gebeurtenissen vertellen de zussen Mia en Annie van der Heijden over de gebeurtenissen die daarop volgen.
Eenmaal veilig in de kelder bij slager Smulders mag de familie van der Heijden als eerste slapen, omdat zij door de gevechten in de nachten daarvoor bijna geen oog dicht hebben gedaan. Voordat ze echter in slaap zijn gevallen, wordt er op de deur gebonsd. Als de slager de deur boven open doet, staat er een Duitser voor de deur. “Sind da Leute? Alles brent, raus raus”. Mia en Annie horen het hem nog steeds zeggen.

Alles brent, raus, raus

Alle bewoners in de kelder worden vervolgens door de Duitsers gesommeerd om het gebouw te verlaten. “Maar ja, er was een beetje paniek. Een deur in de schutting achter de woning van slager Smulders was op slot. We hebben tegen die deur aan staan trappen, want we wilden er uit. We zagen het vuur al dichterbij komen en konden nergens naar toe. Als iemand uiteindelijk de sleutel van het hek wordt gevonden, vlucht de familie van der Heijden de dijk op richting Huissen.

Op de dijk zien de zusjes een aantal jonge Duitsers in eenmansgaten langs de weg zitten. “Ist der Tommy noch weit”? “Die knepen hem natuurlijk als een gek”, zegt Mia, “die dachten: wij worden dadelijk overvallen”.
In de dagen daarna vlucht de familie van der Heijden via Huissen naar Doornenburg. Tijdens deze tocht ligt het gezin meerdere malen onder vuur. “Onderweg gingen er allemaal van die rode ballen vlak over ons heen, dat waren natuurlijk kogels, maar dat hadden wij niet eens in de gaten”.
In Huissen worden ze opgevangen door de familie Kersten. Annie herinnert zich: Op de dijk (bij Huissen) stonden twee jongelui en die vroegen of we al plaats hadden om te overnachten? Wij zijn toen bij die mensen geweest. De familie slaapt daar vervolgens een aantal nachten op het stro in de deel van de boerderij.

Er zat een Duitser, de ondergrondse en een onderduiker in de kelder

Na een aantal dagen in Huissen gaan ze richting Doornenburg, waar het op dat moment nog vrij rustig is. In Doornenburg schuilen ze in een kelder. “Die mijnheer waar wij bij in huis kwamen was baas van de ondergrondse. Wij hadden daar een Duitser in de kelder zitten, de ondergrondse, een onderduiker en wij kwamen er bij in, dus het was een ratjetoe tot en met”!

Toen merkten we pas dat het zondag was
Nadat de familie de kelder in Doornenburg moet verlaten, verblijven ze een nacht in het kasteel van Doornenburg. De zussen Mia en Annie herinneren zich de evacuatie zeventig jaar dato nog goed:
“We zaten daar toen met een paar honderd man in het kasteel in Doornenburg. Alles wat uit Huissen en omgeving kwam, zat daar in hele grote ruimtes bij mekaar”.
In Doornenburg ontdekt de vader van Annie en Mia dat het s’nachts rond drie uur vaak stil is. Omdat ze het kanaal over moeten naar Pannerden proberen ze dit s’nachts per pond te doen.
“Toen het pondje er aan kwam, zagen we dat er allemaal Duitse legerwagens opstonden. Toen zeiden ze tegen ons: “Kom maar bij ons op de wagen zitten”. Je durfde natuurlijk geen nee te zeggen”.
Wanneer ze eenmaal veilig aan de overkant zijn, lopen ze richting Zevenaar. “In Zevenaar zijn we eerst naar Oud-Zevenaar gegaan, want daar hadden we vroeger gewoond”. Daar worden ze opgevangen door vroegere buren. “Die stonden klaar om naar de kerk te gaan. Nou, wij waren in zo’n andere wereld. Wij wisten van het hele leven niks meer af of wat voor dag het was. Toen merkten we pas dat het zondag was”.
In Zevenaar zien ze dat er weinig eten voor ze is, met name voor een gezin van zes mensen. Om dit op te vangen eten ze afwisselend bij twee verschillende families. “Wij hadden niks, het was toen allemaal met bonnen”.
Om dit probleem te verhelpen besluiten ze naar ’s-Heerenberg te lopen om bij familie te blijven. Daar aangekomen wordt het gezin opgesplitst. Mia en Annie mogen bij elkaar blijven, hun ouders en broertje blijven bij een ander deel van de familie en oudste zus Hilde wordt naar Doetinchem gestuurd om daar bij kennissen in te trekken.
Uiteindelijk komt de hele familie in Doetinchem terecht. Nadat ze eerst onderdak vinden bij kennissen, krijgen ze op den duur van hun oude huisbaas een woning toegewezen. De woning, aan de Zuivelweg, behoorde mogelijk tot een NSB familie, die waren gevlucht.
Het vinden van deze woning is een enorme opluchting na de voettocht vanuit Arnhem-Zuid. “Wij hadden ineens alles, zoals meubels en bedden. Ook muizen kregen we cadeau, want je trok maar een la open en floep, ze kwamen er uit”.

Van twee verhuiswagens naar één handkar
De twee zusjes Mia en Annie van der Heijden, hun broertje Harry, zus Hilde en hun ouders hebben er na een lange voettocht eindelijk een verblijfplaats tot het einde van de oorlog.
Als de Duitsers eenmaal terug komen naar Doetinchem blijkt dat zij het huis van de familie Lok willen vorderen die bij de familie van der Heijden in de straat wonen. Om dit te voorkomen stelt mijnheer Lok een ruil voor: Het huis waar de familie van der Heijden woont laten vorderen en het hele gezin bij de familie Lok in laten trekken.
Annie verblijft op dat moment elders in de stad, omdat er voor een gezin van zes weinig plaats is. Uiteindelijk verblijven ze van begin februari tot de bevrijding op 1 april in het huis van Lok. Annie en Mia weten het zich nog goed te herinneren: Toen riep pappa, daar komen de Tommies aan. Toen zeiden wij, nee dat geloven wij niet. Het was een 1 april mop Het was ook te mooi om waar te zijn.
Na de oorlog krijgt de familie van der Heijden weer een huis toegekend in Arnhem. Hun huis aan de Huissensestraat ,waar zij tot vóór de evacuatie woonden is door een voltreffer geraakt en daardoor onbewoonbaar.
“Wij zijn op 19 juli (1945) weer naar Arnhem gegaan. We hadden twee verhuiswagens toen wij uit Deventer naar Arnhem vertrokken in 1940. Maar na de oorlog hadden we maar één handkar en dat was alles dat nog over was van alle spullen die voor de oorlog in die verhuiswagens zaten”.
Nadat ze terug komen in Arnhem wordt de familie ook weer herenigd met hun hond Topsie, die zij tijdens de evacuatie hebben achterlaten. “Die hond heeft zo gejankt dat iemand hem (tijdens hun evacuatie) heeft uitgelaten. Na een jaar kwam die hond weer terug, bij het oude huis. Dus wij namen die hond weer mee. Als er een soldaat of iemand met een uniform aan op bezoek kwam, werd de hond altijd erg fel! Dan ging hij te keer. Die hond heeft de hele tijd zelf rondgezworven, je weet natuurlijk niet waar die is geweest”.
Langzamerhand pakken ze de draad weer op. Beide zussen worden onderwijzeres. Mia: “Ik was achttien tijdens het vluchten, want ik zat in het laatste jaar van de Kweek(school). Een gedeelte van Nederland kon toen wel doorstuderen, maar wij konden dat al vluchtende niet. Maar toen stond er op zeker ogenblik in de krant, dat diegene die eindexamen moesten doen het einddiploma gewoon kregen. Dus die kreeg ik door de oorlog geschonken”!

Een ooggetuige vertelt, aangevuld met dagboekfragmenten

Deze bijdrage bevat delen van het interview dat op 20-3-2014 is opgenomen op video ten behoeve van de tentoonstelling “Van Huis en Haard” te zien in het Airborne Museum tot febr. 2016. Lous beantwoordde spontaan de vragen die gesteld werden door Frodo Terpstra.
Ik ben Lous Rutgers. In 1944 was ik 23 jaar oud. Ik was twee jaar getrouwd en woonde samen met mijn man Gerrit in een wijk net buiten het centrum van Arnhem.
‘Op 17 september 1944 breekt een enorm kabaal los. Luchtalarm. Een golf van vliegtuigen trekt over de stad. Duits afweergeschut vuurt onafgebroken. Strooibiljetten vallen uit de lucht: Nederland wordt bevrijd! De situatie in de stad is verwarrend. Engelsen vechten verwoed tegen de Duitsers. Ze worden teruggedreven. De binnenstad staat in brand. Mensen vluchten uit het centrum. Gelukkig kan ik helpen. Roode KruisbewijsIk werk voor het Rode Kruis. Buiten de poorten van de binnenstad vangen we de vluchtelingen op. De meesten hebben alles verloren.’

Citaat uit het dagboek van Gerrit Rutgers, in 1944 was hij 30 jaar en hij is de in 1972 overleden echtgenoot van Lous.

`Op 23 Sept. heeft Lous vanaf 10 u dienst, gedurende 24 u op een Roode Kruispost in Klarendal, waar de evacués uit de binnenstad worden doorgestuurd naar de Geitenkamp of nog verder, de stad uit.
24 Sept. We hebben eenige koffers gepakt en een kist met linnengoed in de tuin begraven.`

‘Vandaag moeten we de stad uit. Gerrit en ik staan om zeven uur op. We treffen de laatste voorbereidingen. Het is zo moeilijk. Wat moeten we meenemen? En waar laten we de waardevolle spullen?Servies We hebben een mooi blauw servies en zilver bestek gekregen voor ons huwelijk. Daar mag niets mee gebeuren! We besluiten het blauwe eetservies, het theeservies en wat zilveren voorwerpen onder de vloer van ons huis te verbergen. Gerrit breekt wat planken open en legt het er voorzichtig neer. Dan maakt hij de vloer weer dicht. Ik hoop maar dat niemand op het idee zal komen daar te gaan zoeken. Kist gebruikt voor linnengoedOns nieuwe linnengoed stoppen we in een kist. Die begraven we, verpakt in een keukentafelzeil, in de tuin. Zou dat niet vochtig worden? Het afscheid van ons huis kost moeite. We hebben hier sinds ons huwelijk zo fijn gewoond! Maar we spreken onszelf moed in. En we hebben goede hoop snel weer terug te kunnen keren. Dag huis! We pakken onze spullen en gaan op weg.’

Onderweg
‘Op de Apeldoornseweg is het een onafgebroken rij van loopende, fietsende en rijdende menschen. (…) De rust in de bosschen doet weldadig aan na al het kanongebulder van de laatste dagen. We zijn in één ruk doorgelopen naar Woeste Hoeve.’
citaat uit het dagboek van Gerrit Rutgers.

Van Huis en Haard
‘We zijn in Beekbergen. We worden door het blokhoofd naar ons evacuatieadres op de Engelanderweg gebracht Hij organiseert hier de evacuatie. Het is onoverzichtelijk. Per dag komen er duizenden evacués aan. Ze moeten allemaal een slaapplaats in de omgeving krijgen en voedsel. Gerrit en ik helpen mee met het registreren en delen voedselbonnen uit. Van mensen die net zijn aangekomen horen we ook de laatste nieuwtjes. Wie zit waar? We krijgen het droeve bericht dat er buren zijn omgekomen tijdens beschietingen uit de lucht door Engelsen.’
‘Iedereen heeft een slaapplaats. Maar we zijn bang voor razzia’s. De Duitsers zijn op zoek naar werkkrachten. Ze sluiten hele dorpen af en gaan van deur tot deur op zoek naar gezonde mannen. Telkens steken er wilde geruchten de kop op: dat de Duitsers er aankomen. Ik hoor getik op het raam. Drie keer. Het teken van de buurman, dat Gerrit moet vluchten. Hij snelt het huis uit, om zich buiten te verstoppen. Daar wacht hij uren. Ik zit in spanning. Maar de Duitsers laten zich niet zien. Het is vals alarm.’

‘Ik fiets door het bos. Plotseling hoor ik een vreemd jankend geluid in de lucht. Even is het stil, dan volgt… een enorme knal! Ik sla tegen de grond. Er vliegen scherven door de lucht. De grond trilt. Dan is het stil. Als ik opkijk, zie ik 20 meter van me vandaan een rokende krater. Alle bomen zijn weggevaagd. Ik loop er voorzichtig heen. Ik sta te trillen op mijn benen! Een jongen naast me zegt dat het een V1 is, een Duitse raket. Een wonder dat ik ongedeerd ben. Nu leven we in grote angst. ’s Avonds horen we V1’s en V2’s overvliegen. Steeds denk ik: als ze maar niet uit koers raken en uit de lucht vallen!’

Arbeidsinzet
‘Maandag 2 october. Zaterdagmorgen moesten allen mannen van 17-50 jaar zich in Apeldoorn melden, voor werk aan de IJssellinie.(…) Om het bevel kracht bij te zetten, hebben de Duitsers de lijken van 40 vrijheidsstrijders, die de afgelopen dagen zijn gefusilleerd, langs de weg gelegd, voorzien van een bordje “Terrorist”.(…) Om 1 uur is de drijfjacht begonnen op degenen die niet aan het bevel hebben voldaan. (…) De dag duurde ongehoord lang, omdat ik me heb moeten schuilhouden in de tuin tussen de tabaksplanten.
citaat uit het dagboek van Gerrit Rutgers.

Spookstad
‘We hebben een vergunning gekregen. We mogen naar Arnhem om spullen op te halen. Ik pak mijn fiets en Gerrit heeft een handkar geregeld. We vertrekken om zes uur in de morgen. We willen de kist met linnengoed ophalen, die we in de tuin hebben begraven. Maar Gerrit wordt buiten Arnhem tegengehouden door Hollandse SS-ers. Ik loop door. Aangekomen bij de tweede wacht, mag ook ik niet verder. Er zou sabotage zijn gepleegd. Samen met een aantal andere vrouwen wordt ik twee uur vastgezet. Dan mogen we weer naar buiten. Ik keer terug naar Beekbergen. De tocht is mislukt. Gelukkig zie ik daar Gerrit weer.’

Voedseltocht
‘Vandaag ga ik er op de fiets op uit. Kerst staat voor de deur. Maar we hebben niets meer te eten. Ik moet ergens wat op weten te scharrelen. Het is koud en nat. Er staat flinke wind. Waar zou ik nog voedsel kunnen vinden? Ik fiets helemaal naar Warnsveld. Daar weet ik nog wat los te krijgen. We zijn voorlopig gered. Maar voor hoelang? Kerst vieren we sober. We verlangen zo naar huis!’
Eind februari is er niets meer te eten, behalve wat soep uit de gaarkeuken. Ik ga opnieuw de IJssel over om eten te halen. Gelukkig kan ik langs de Duitse posten glippen waar alles wat je mee wilt nemen afgepakt wordt. Als ik, volledig uitgeput, de IJssel weer oversteek staat Gerrit mij op te wachten.

Dinsdag 27 febr. 1945
Lous heeft een tocht naar Hengelo gemaakt en is er met de hulp van de fam. Dorgelo in geslaagd verschillende levensmiddelen te bemachtigen n.l. 10 kg. rogge, 20 kg. aardappelen, en 10 p. roggebrood, 1 kg. spek, ½ p. boter en 10 eieren en dit alles voor de prijs van f 12,50. Vanaf de IJssel in Zutfen heb ik de vracht over kunnen nemen. In de donkere avond kostte het ons 3u om 17 km. te fietsen. Het was een onafgebroken stroom van fietsers die de brug in Zutfen passeerde. Vanaf 1 Mrt. is de IJssel gesloten en dus tracht iedereen nog zooveel mogelijk erover te krijgen. De boeren in de Achterhoek verdienen alle lof voor de wijze, waarop ze het Westen helpen. Dit is wel eenigszinds anders dan hun collega’s van de Veluwe die “de bewoners van Sodom” liever hun “gerechte straf” laten ondergaan. Ze hebben blijkbaar vergeten dat “het de bewoners van Sodom in die dagen verdraaglijker zal zijn dan die van Kapernaum”.
citaat uit het dagboek van Gerrit Rutgers.

Bevrijd
19 april 1945: ‘De vraag, die alle evacués beheerst dezer dagen na de bevrijding is: Hoe komen we in Arnhem terug en hoe zullen we de stad aantreffen?’
citaat uit het dagboek van Gerrit Rutgers.

Thuiskomst
De oorlog is voorbij, maar we mogen nog niet naar huis, er zitten Canadezen in ons huis. Gerrit werkt vanaf 20 april op het terrein van de KEMA en is in dienst van het Engelse leger. Burgers mogen de stad nog niet in. Op 14 mei krijgen we een woonvergunning. Na een medische controle trekken we 22 mei weer in ons eigen huis. Het huis is een ravage.
Trouwfoto Lous en Gerrit Rutgers-van den Berg‘Ons huis werd bewoond door Canadezen. Om het wat huiselijker te maken hadden ze onze trouwfoto op tafel gezet. Ze hebben ons geholpen met het opgraven van onze kist met linnengoed. Ook ons blauwe servies stond nog onder de vloer. In de vijver vond Gerrit onze zilveren broodschaal terug. Voor de rest was bijna alles weg.’

Terugblik
Ja, de hele evacuatieperiode, dat is ruim 8 maanden geweest, dat is voor mij een hele scheidingsmuur. Dat is vòòr de evacuatietijd en nà de evacuatietijd. Die evacuatietijd heb ik jarenlang heel erg verdrongen. Een beetje normaal, het klinkt misschien gek, werd het door het slapen. We sliepen nog in maart 1946 op de grond op twee strozakken. Toen hebben we een bed te leen gekregen van een nicht van mijn man, zodat we weer in een bed konden slapen. Maar, ja toen was het al 1946. En altijd ingewoond in 1946, 47, 48, 49. In 1949 hebben we pas een eigen huis gekregen. In 1949 dat je dan eens alleen in een huis bent. Ja, toen begonnen we weer te leven, toen hadden we een gezinsleven. Toen werd in Arnhem ook alles een beetje normaler. Tot die tijd hadden we ook nog altijd die bonkaarten en zo. Het werd allemaal een beetje makkelijker. Ja, het is een moeilijke, zware tijd geweest, ik kan het niet anders zeggen. Nou ja, wij waren niet alleen, alle Arnhemmers hadden niks meer, dus ik moet niet teveel klagen. Maar ja, dan overheerst toch de dankbaarheid dat je het allebei overleefd hebt en dat je daarna je gezinsleven zo fijn hebt kunnen opbouwen.
Nou ja, u begrijpt het wel. Als dan die evacuatie voorbij is, dan wil je, je leven opbouwen en dan wil je die evacuatietijd vergeten , die wil je achter je laten en dat heb ik dus heel sterk gedaan, blijkbaar.
Wat voor invloed hebben de ervaringen in de oorlog gehad op uw verdere leven en het leven van uw kinderen en/of kleinkinderen?
‘Er is voor mij een vóór en een ná de evacuatie. Na de bevrijding moesten we ons leven weer van begin af aan opbouwen. Ik keek niet meer achterom, maar vooruit. De laatste jaren komen de herinneringen weer boven. Ik praat erover met mijn kinderen en kleinkinderen. De oorlog mag niet vergeten worden!’
Lous Rutgers – van den Berg, 93 jaar

Reactie van haar zoon: Wijnand Rutgers geboren in 1947.

Wat ik van de oorlog weet, dat is bijvoorbeeld, wat ik van mijn vader hoorde tijdens de wandelingen door het bos. Als we iedere zondagmiddag door Warnsborn, Zijpendaal en de omgeving liepen. Wij (de vier kinderen) wisten dat ze geëvacueerd geweest waren, maar we wisten natuurlijk niet wat dat voor ze betekende, wat nu dus tevoorschijn komt; terreur, angst en honger. Honger dat wisten we wel, maar die andere dingen, ja daar heb je als kind geen oog voor natuurlijk. Wat ze nu vertelt, het is een tijd geweest met veel angst, ik denk dat dat wel heel diep is gegaan. Ik vind het heel bewonderenswaardig, dat veel mensen de veerkracht hadden om na de oorlog gewoon door te gaan, door te leven: daar heb ik wel bewondering voor.
Ik ben ook al met mijn kleinzoon naar Oosterbeek geweest. Ik ben ook over de begraafplaats gelopen. Het viel hem op dat de gesneuvelde soldaten zo jong waren.

Het dagboek van Gerrit Rutgers ligt ter inzage in het Airborne Museum en in het Gelders archief in Arnhem.